Partir sans sortir. - Een Dagboek van Blauwe brieven .
01-07-2007
Sprookje
Sprookje
Ja, maar, dit is een tovertuiltje, verzeker ik haar. Ze trekt de wimpers van haar lente-ogen open. En kijkt me aan als een regenbui in mei.
Luister, de liefde tovert bloemen aan dit boeket. Alle dagen dat ik van je hou, komt er een bloemetje bij. O ja? En op haar vingers, als een vlinder zo voorzichtig, telt zij de dagen.
En als je niet van me houdt?, hengelt ze beteuterd. Zij wil een boeket als een bos. In volle zomer. Tja, dan sterft er een roosje af, dat moet ik toegeven. Maar zie, hier groeit er weer een annemoon.
Maar ik hou van roccoco-ruitjes. Alsook van zwaluwen in de lucht. Het bladeren door blaadjes waarin sjieke huizen zich verschuilen. En ook de hemel waarin vogels zich bewegen. Als vallende sterren.
De zomer is me genadig. Hij bewolkt de ochtend met levende verhalen. Ik voel ze in mijn vingers. Ze vertalen voor m'n oren en m'n ogen wat ik niet zie of hoor in de drukdoende dagen.
En kijk, hier groeit een wereld. Zopas nog onbestaande zonder woorden. En nu in letters opgetekend. Een schets van wat voorbij is en nog moet gebeuren.
Benieuwd wat de avond mij te vertellen heeft.
Uvi
En voor ik het vergeet, ik hou ook van rode rozen op een eikenhoutentafel ... En van ...
Nu ik begin te lezen, merk ik het prevelen van m'n lippen. Als de schaduw van een stem. Die ze imiteren en volgen zo m'n ogen.
Alsof ze wachten op een geschreven echo. Nolens hoor ik in mijn handen. Hoe hij geduldig gedachten in woorden knelt. Ze tekent op een vel. Een wit veld.
En mijn vingers wandelen onder zijn lover. In m'n valiesje verzamel ik de dromen van zijn blauw. Vang verlangen. Als verlegen vlinders.
Hoe de morgen reeds tekeer gaat. Met slaande deuren. Een wekkerradio en kinderstemmen op een fiets. Terwijl ik nog hoop verzamel op een ochtend. Badend in de leegte van geluid.
In mijn handen dobberen dichters over een blad. Leven in wit water. Uren turen naar letters in de verte. Achtergelaten dagen. Verteerd door herinnering.
En ik wil slapen in de armen van hun gestamel. Onder de blauwe wasem van hun inkt.
Om kwart over elf, om precies te zijn, verpletterde ik een mug tussen de letteren. Het was een recensie over poëzie. Als dit niet het nut van de letteren bewijst, welke stelling uit het ongerijmde dan wel?
Muggenbloed over verzen. De Heilige Graal van de dichter. Die zich lichter dicht door het wereldleed te reduceren tot jamben en andere versvoeten.
Net daarvoor was ik bang geweest. Angst verandert mensen. Soms in moordenaars. Als er geen muggen meer voorradig zijn. Dan wordt het wel eens 'collateral damage' genoemd.
Er lag een brief van mijn dochter in de brievenbus. Daar schrik ik altijd van. Hij geurde nog naar Afrika. Daar heb je muggen en malaria. En bootjes die mensen transporteren. Over zeeën. Naar geluk in Euros en andere transparanten.
Het was een uitnodiging voor een verjaardagsfeestje. M'n kleine gekleurde kleindochter had vijf kaarsjes uitgeblazen. Op 18 mei. In mijn brievenbus keerde de zomerwende zich om. Het winterde nog even na. Brievenbussen zijn soms erg traag.
Ochtend. En donker. Een dwaallicht in de zomer. Ik tik met m'n voet op een knop. En het wordt licht. Daar staat hij dan. Een 'staande leeslamp'. Een ranke vuurtoren voor de grijze uren van deze dag. Onder zich laat hij het licht stromen. M'n handen verzamelen z'n stralen over de bladen. Baden in een bundel. Letters golven over het papieren strand. Zee van zinnen. Ze deinen in m'n hoofd.
Ik blader door ebbe en vloed. De bellettrie van waden door het blauw.
Ik zou kunnen kuisen. Het is vrijdag. Maar de wind en de woorden vormen een goed excuus om het niet te doen. Zo kan ik even 'lanterfanten' en 'landerigheid' kweken in mijn zinnen. Je komt ze tenslotte niet elke dag tegen in je hoofd.
Raar, ik zocht hun definities meteen op in 'van Dale on line' en die kende 'landerigheid' niet (meer). Alsof er vandaag geen 'verveling' meer bestaat.
En toch roept 'landerigheid' mij een gans andere sfeer op dan 'verveling'. Bij dat laatste woord hoor ik zeurende kinderen die bij gebrek aan fantasie de dag niet doorkomen. En hun ouders in alle staten brengen.
Landerigheid, ik weet niet waarom, brengt mij terug naar m'n jeugd. Warme dagen, karrensporen, hitte rimpels over de weg in de verte. Er staan nog korenbloemen tussen het graan. Een leeuwerik bidt boven een bloemrijke weide. En het is zondag.
De boeren wachten. Op maandag. Want op zondag mogen zij niet oogsten. Van de pastoor. Tenzij er onweer afkomt. De afgevaardigde van de kerk is tevens de god van het dorp. Hij ziet en hoort alles. Internet via de lokale tamtam. Dus maar niet doen. Je moet ook nog terecht bij hem voor de biechtstoel en de hemel.
De boeren slapen. Naast de gedoofde kachel. Hun klak op hun kop. Hun vrouwen 'werken'. Teminste dat wat door de 'catechismus' kan. En de kinderen lanterfanten. In de verte ligt landerigheid op de loer.
Stilte schrijf ik in m'n woorden. Om er nadien naar te luisteren.
Dat schreef ik gisteren elders. Luisteren naar stilte, kan dat?
Ik doe een poging, maar het leven is lawaaierig vanmorgen. Misschien kan een modern leven niet zonder. Is geluid wel de hartslag van de hedendaagse maatschappij.
Kijk, naar de oortjes van de jongeren. Steeds gevuld met dopjes en schadelijke decibels.
Gisteren nog zei mijn zoon dat hij het gedreun van een autostrade niet hinderlijk vond. Integendeel, het gaf hem een monotoon vertrouwd gevoel. Het klonk als een gebed van rust. Zoals hij dat formuleerde.
Ikzelf dank de wind als hij niet uit het zuiden komt. Geen lawaai, geen hitte.
Stilte. Het gebed van de ziel.
Maar ook zonder geluid, krijg ik het niet stil vandaag in mijn hersenen. Woorden wedijveren luidruchtig op de autostrade in mijn hoofd.
Woorden zijn erg gevoelig. Zo sensibel als hun lezers.
Het regent. Water dat zomaar uit wolken valt. Dat daarna meandert in vingerdiepe groefjes langs het tuinpad, gootjes, slootjes, grachten, beekjes, rivieren, stromen ... op reis naar zee. Zo zie je maar hoe sensitief regen is.
Een woord zoekt naar een juiste betekenis. En het vervoert telkens een ander beeld. Zo accuraat en beeldrijk als het oog van een lezer.
Ik schrijf dit alles omdat toen ik deze morgen het raam open schoof, open trok (je merkt, telkens een ander soort raam), toen kwam er 'koelte' binnen. Geen 'kilte'. Want dàt is totaal wat anders.
Zoals ijs water is en toch geen regen.
Ik heb het gevoel dat 'koelte' je omringt. En dat 'kilte' je eerder impregneert. Het ene raakt je lichaam, het andere je ziel.
Bij het ene voel je een aangenaam gevoel van het andere kan je eenzaam worden, zelfs ongelukkig ...
Zou ik dat zo mogen schrijven ...
Dag lezer-es,
Schrijven en lezen. Schrijver en lezer. Complementaire werkwoorden. En interactief.
Wat doet een schrijver? Wat doet een lezer? Met zijn schrijfsel en met de schrijver? Hoe laat ik jou achter?
Uvi
Beste denook, (*)
Wijsheid. Helaas, heb ik er geen winkeltje van. Zoals Ibrahim. Anders zette ik nu en dan wat in de etalage.
En afgeschreven wijsheden die prijsde ik af tot koopjes. Zonder sperperiode.
En als ze niet verkocht waren dan plaatste ik ze opnieuw in promotie. Met een vers etiket op. Nieuw. Dat werkt ook.
Want wijsheden gaan en komen. Zoals de pendule van een klok. Spijtig, ben ik Ibrahim niet.
(*) Dit is tevens een antwoord op een lezer elders. Maar ook hier relevant, zie vorig dagboek.
De eerste keer in mijn leven. En ik ben zesenzestig. Moet ik nu beschaamd zijn?
Vanmorgen in één ruk. Monsieur Ibrahim van Eric-Emmanuel Schmitt uitgelezen. 'Meneer Ibrahim en de bloemen van de koran'.
Toegegeven het is slechts 94 pagina's dun. Of dik. En op die laatste pagina is men het getal zelfs vergeten. Net of de drukker ook zo onder de indruk was. Of het gevoel gaf : en nu is het aan jou ...
Leven, beste lezers. Want in het boek gaat een leven aan je voorbij. Daarbuiten wacht het op jou.
Maar toch ... ik offer er graag wat écht leven voor op. Schmitt had al mijn hart veroverd. Met 'Mijn leven met Mozart'. Nu heeft Monsieur Ibrahim het zelfs gestolen.
Ik hoop dat ik het terug vind. Al was het straks op straat ... waar het leven klopt ...
De ochtend is nog vrolijk. Hij schijnt zonnig over de straten. Tafeltjes worden op terrasjes geplant. Paraplu's wuiven als palmen.
Trouwlustigen staan in de file. Voor de pui van het stadhuis. Fotografen werken naarstig aan de toekomst van het verleden.
En toch ... tranen m'n gedachten reeds. Over zoveel waaghalzerij van het geluk. Een kleine Marokaanse familie met één autochtoon meisje.
Ze wringen zich op de foto. Hoewel plaats genoeg. Ze verdwalen in een eenzame camera. Waar zijn de ouders van de bruid?
Voor het stadhuis pronkt een limousine. Die mogen ze even lenen als decor. Terwijl de volgende stoet majestatisch van de trappen daalt. Een ceremoniemeester zorgt orchestraal voor een dure etiquette.
Zou dit een veilige(r) belegging van het geluk zijn?
Straks, zal zij de schelpjes brengen. Die zij gisteren voor mij opraapte. Ik voel de toetsen van mijn pc onder m'n vingertoppen. Zoals voeten ribbelingen op het strand.
Zal zij haar belofte waar maken? Want die moet eerst de grenzen van het toeval over geraken. De douane van het fatsoen verschalken.
Maar zij is een behendige smokkelaarster.
Ik kijk naar de horizon over een zee van verlangen ...
Lichtvoetig, was de titel. Het leek mij een 'epitheton ornans' voor een Griekse god. Liefst een godin. Maar hij, mijn blauwe god, gebruikte het als titel voor een column.
Hij schrijft lichtvoetig. Teder. Alsof het met een pluim gebeurt. Niet met een pen. Die krast in papier. Als een kraai in de lucht.
Neen, eerder als een spiritueel wolkje waarop een mystica glimlacht. Wellicht woont daar ergens in de buurt de Muze wel. Wazig als een aangedampte spiegel waarin de dichter zich meent te herkennen. Want een Muze moet zoiets zijn als een Engel. Zonder geslacht.
Voor mij is ze een verre vrouw. Gekleed als een herfstige ochtend. Wat gerijmd spinrag tussen de haren. Kastanjeogen. En lippen van letters. Maar voor een dame zal dat, vermoed ik, een zeldzame prins zijn. Misschien wel op een wit paard. Een gekuste kikker net terug van z'n reïncarnatie.
Misschien beledig ik mijn blauwe ridder nu wel. En ziet hij zich eerder als een helmboswuivende krijgsheer. Die gedurfde gedachten kleedt in tot aan de kin geharnaste letters. Ze infiltreert met puntige spitstechnologie in een wedloop van gewapende woorden. In de kosmos van het alfabet.
Maar neen, zo kén ik hem toch niet. Sommige mannen vechten tegen de tederheid. Alsof het de pest betreft. Of iets minder, een vrouwenkwaaltje in de menopauze. Want een man moet een macho zijn. Een beschermheer van vrouw en heerd.
Zo val ikzelf buiten de boot. Geen gulden spoor te bekennen. Geen veldslag. Geen tromgeroffel. Maar letters geparfumeerd met dauw. Gesluierd onder het ochtendlicht. Dat aarzelend een dag opent.
Liefst lichtvoetig. Als een zacht kabbelende zee. Waar ik straks langs de kustlijn stappen schrijf in het zand. Zo lichtvoetig dat ze verdwijnen voor ik ze heb opgetekend.