Als iedere gedachte een kruispunt wordt dan verdwaal je al vlug in jezelf. Ik ben een allochtoon in m'n hoofd.
Zopas nog gedacht. Ik hou van een open geest, maar van een gesloten keuken. Stel je voor dat het andersom zou zijn. Dan las je nu wat afwas.
Poëzie en proza. Een koppel dat ik dagelijks frequenteer. Ze lijken op elkaar. Soms wat veel, een identieke tweeling. Maar waar verschillen ze, vraag ik me dikwijls af.
De ochtend suggereerde mij een antwoord. Met Dewulf in m'n handen is die altijd blauw. De ochtend.
Kijk, een bundel poëzie die kan ik telkens opnieuw doorbladeren. En blijven hangen bij een schitterend vers. Opnieuw en opnieuw ...
Soms vrees ik te verdwijnen in mijn zetel. Osmose. Zoiets als een oud koppel. Zwijgen naast elkaar. Aan tafel. In bed.
Alles zeggen. Zonder een interval van woorden. Op de patatten, het correct afgemeten zout. En de duur van koken. De klok op tijd verzet.
Traag door de dag. Maar toch snelt het leven. Voorbij. Naar z'n einde. Het weten. Maar vergeten. Dat is goed voor de gezondheid. Zoals lezen in een zetel.
De tijd doden. Bbbrrr ... Zelf ben ik zonder verveling geboren. We maakten alles van niks. Nu hebben ze alles en ze vinden het maar niks. Tv, computer, spelletjes allerhande... het is net dat andere dat ze tekort komen.
Geef me een letter en ik bouw een woord. Altijd een hevige lezer geweest. Mijn kinderen nooit. M'n kleinzoon al evenmin. Gebrek aan verbeelding. Een handicap.
Ik word nu opnieuw geconfronteerd met de 'tekenfilms'. Mijn God, wat bezielt die makers? Wie zijn het? En waarom?
Het is niet meer dan wat je ziet. Gevangene van de camera. De beperking van een scherm. De gruwel van geweld. Ik lees in een dagblad : een kind van tien zag al meer dan tienduizend doden.
O, wat een leven ... als ik ooit eens vijf minuten tijd heb ...
uvi
Natuurlijk, overdrijf ik. Zelf ben ik groot geworden met Old Shatterhand en Winnetou. En er was geen concurrentie. Cowboys en indianen, was alles wat we handen. En onze verbeelding.
Dauwvers. Inktblauw. In de ochtend zijn de woorden zoveel jonger dan bij het vallen van de avond.
Het lijkt me alsof ze dan slechts even over het nest kijken. En zich terugtrekken voor de kilte van een onbekend begin. Beetje bang voor de dag. Brutale werkelijkheid. Nog even slapen in je dromen.
Straks is het nog tijd genoeg om wakker te worden. Voor het geluid van een stem. De drukte van een radio. Het lawaai van elke dag.
En dan het vervolgverhaal van stofzuiger en stofdoek. De strijk en de strijkplank. De kookpotten en het fornuis. Het monotone verhaal van 'het leven zoals het is.'
En nu en dag een ochtend om te dromen dat het anders kan ...
In een boekje bladeren. Onder een schemerlamp. In de ochtend. De wereld door je handen laten wentelen. Het dorp dat je niet kent. Veraf of dichtbij.
Alleen in je hoofd al, loop je verloren. En dan zwijgen we nog over dat universum van emoties. Gedachten en gevoelens. En hoe ze in evenwicht houden. Die fragiele grens. Van verlangen en vaststellen. Hoe je droomt en hoe het is.
Langzaam wakker worden in jezelf. Even voelen en proeven. Van de dag. Nog voor hij begint. Een aperitief dat meestal nooit het dessert haalt. Als de avond valt.
Stad. Ik stap dwars door haar aders. Schrijd en schrijf. Zinnen sudderen in mijn hersenpan. Straks druipen ze dampend nog op papier.
Op het trottoir een jonge juf. Zij glimlacht verrast en vrolijk. Hapert even in een reflex. We schrikken beiden. Niet gewoon mekaar hier te zien. Zij twijfelt. Maar ze is nu een vreemde in haar rol. Haar hand verstijft. Nu kan het niet. We hebben een relatie met elkaar. Verborgen op dit ogenblik. Maar meestal in publiek.
Zij heeft me eerst aangesproken. Toen het begon. Ze liep me achterna. Een heer van stand. Zo lijkt dat dan. Ik beken, was wat onwennig. En wimpelde haar liever af. Ze was wat opdringerig. Die eerste keer. En zo buitensporig jong. Met Roma-look.
Nu na jaren lacht ze al van ver. Is zeker van haar charme. Verleidt me met haar blote tanden. Op d' Oude Markt. De Gele straat. En de Delhaize. Zonder schaamte. Terwijl eenieder het zo maar ziet.
Steekt zij haar handen uit naar mij. Ik geef haar twintig cent. Voor een glimlach is dat goedkoop. OK, ik weet het wel. Maar heb je al gedacht aan al die anderen?
De zomer was nog jong toen zij stierf. In volle vlucht. In een auto. Uit het leven. Voor paparazzi.
Vanmorgen zong de radio voor haar. Het was nog vroeg in de badkamer. En zij sloop mijn ochtend binnen.
Zoals gedachten dat kunnen. Of liedjes. Soms zijn ze er al voordat je er bewust van bent. En dan drijven woorden door je hoofd als mist over een weiland. In slierten. Nog wat loom van de nacht.
En Elton John laat je woorden 'whisper like a candle in the wind'. En weemoed vult de kamer. Leeg van onbestemd gemis. Wazig als de wasem van warme adem op een venster. En je tekent, zoals een kind, je jeugd op het aangeslagen glas. En ze verdwijnt weer even vlug. Als een vingerafdruk.
En dan is er de geur van koffie... om je te troosten.
De natte was geurt. Hij wacht op zolder. Droogt zichzelf. Zonder trommel. Ik heb m'n korte broeken uitgewassen voor het stukje zomer dat nog komt. Als maandag m'n kleinzoon van mij een opa maakt.
Ik wou dat ik een opa was als een ander.
Op Pinksterdag samen met m'n kleinzoon de eendjes voeren in het park. Zoals ik toen deed met zijn moeder. Mijn dochter.
Kijk nou toch, je jurk wordt nat Je handjes vuil En papa boos.
Ah, zalige problemen van papa's met hun dochter.
Vader was een mooie held Vader was de baas Vader was een duidelijke mengeling van Onze Lieve Heer en Sinterklaas
Ben je bang voor 't hondje Hondje bijt niet Papa zegt dat ie niet bijt
Op een mooie Pinksterdag Met de kleine meid
Maar dan wordt haar jurkje een jeansbroek. En lijkt ze op een vrouw..
Morgen kan ze zwanger zijn 't Kan ook nog vandaag 't Kan van de behanger zijn of van een Franse zanger zijn of iemand uit Den Haag
Vader kan gaan smeken En gaan preken Tot hij purper ziet Vader zegt: pas op, m'n kind Dat hondje bijt Ze luistert niet
Vader is een hypocriet Vader is een nul Vader is er enkel en alleen maar voor de centen en de rest is flauwekul.
Toen al zong ik het mee uit volle borst, maar dat het zo realistisch was, dat had ik niet kunnen inschatten. Zelfs niet met m'n stoutste verbeelding.
En ze werd zwanger. Meer dan eens. Het was dan wel niet van een Franse zanger. Maar de kindjes kregen zowel een blanke als een gekleurde huid. En geen van hen spreekt mijn moedertaaL
O, was ik maar een opa als een ander. Oma bakt en kookt, wast en plast en opa houdt de kleine bezig. Deze opa is ook een oma. Je ziet het niet meteen aan hem. Want hij draagt een baardje en haren op z'n borst.
Als andere grootouders de zondagnamiddag hun aangevulde kroost uitwuiven dan zakken ze daarna met een zucht van verlichting in de zetel. Blij dat ze komen. En weer gaan. En dan kan je opnieuw heerlijk snakken naar de volgende keer.
Deze opa heeft een erg onregelmatige cyclus. Eentje van dag en nacht en anderhalve maand lang. Opa én oma. En er kan een jaar of vijf tussen zitten. Zoals in die 'pauze'.
Ah, ik wou dat ik een opa was als (g)een ander ...
uvi
Op een mooie Pinksterdag Tekst: Annie M.G. Schmidt Muziek: Harry Bannink
Vroeger. Toen de tijd nog goed en oud was. Toen hingen er trage vogels in de lucht. Met in hun bek een vers geboren kind. In volle vlucht. Zij keken dan even achteloos rond. En dropten het zo maar in de bomen.
Verre van accuraat waren ze. Die vliegende postbodes. Zo kwam het dat op de ene boerderij er zomaar zeven vielen. En in de stad, wel ... geen, één of hooguit twee overbleven. Tja, het was daar dan ook moeilijk vliegen.
Zelf twijfel ik nog altijd aan 't verhaal. Nooit zag ik er eentje klapwieken met een luier aan z'n langgerekte snavel. Ik kom uit de Kempen. Daar zijn de mensen nuchter en gezegend met de nodige dosis wantrouwen.
Bij ons op de purperen heide lagen ze gewoon tussen de rode kolen. Het was dan ook altijd voorzichtig snijden om zo'n spruit niet te verwarren met een kool. Vader had geen groene vingers. En toch werden er bij ons drie gevonden.
Misschien hadden de buren die daar wel verstopt. Uit compassie. Vader was een denker. Geen doener. En de buren zeiden hem altijd. Staf, hij lijkt op jou. Ik wist toen nog niet dat ik twee linkerhanden had.
Maar nu, maandag ... komt er zo'n grote zilveren vogel uit Afrika. Met in zijn buik een hoopje mensen. En daar tussen een jongetje van zeven. Blank en alleen. Met een toerist aan de hand.
Ik droom nu 's nachts al van jongetjes van zeven. Ook een beetje bang. Ik ben zoals hij, alleen. Opa dag en nacht. En zijn moedertaal is Frans. Zijn mama 'vergat' hem 'Vlaams' te leren.
Mijn radio spreekt nu altijd comme Molière. La première. Kwestie van mijn tong wat souplesse te kweken. Elle n'est pas ma langue maternelle.
Mijn vingers zullen stil worden de komende weken. Eind september vertrekt hij terug naar dat zwarte land. Nu nog een toerist vinden die hem mee wil nemen.
Smalle steeg. Eeuwen prevelen hier nog stilte. Het Klooster hangt gebogen over de straat. Uitzicht op de wereld. God was een briljante bouwheer. Verkavelde groen en rust tot gebed.
De tijd heroverde de plek. Omringde ze met stad. Gebeden omgeven met gelovigen. Nonnetjes verzorgden beaat de portefeuille van hun Bruidegom. Kaarsen, hosties, wierook en andere parafernalia spijsden ze tot goddelijke rijkdom.
Maar God was geen goede belegger. De markt stortte in elkaar. Aandelen in aflaten, ze kalfden af tot onverkoopbare waarden. Zijn options en futures, de hemel op lange termijn, belandden in een baisse.
De kerken kwamen leeg te staan. En werden een theater. En Hij die ooit de 'marchanten' de tempel uitjaagde verkocht z'n klooster aan de meest biedende betaler.
Zakenlui en dure toeristen klikklakken nu door de gangen. Waar habijten vroeger de stappen dempten van zalige zusters op weg naar hun Huis van gebed. Een sober klooster is nu een sjiek hotel. Zonder de God van gebed. Zonder nonnetjes als zingende zonnetjes. Maar met als Baas de god van het Geld. En blondjes in bed.
Ik ben jaloers op dit huis. Benijd het met alle verbeelding. Het ontving me gastvrij. Maagdelijk nog. Ik was haar eerste bewoner. Maar zal niet haar laatste zijn. Dit huis zal me bedriegen met een ander.
Ik laat er mijn ziel achter. Wie zal de trappen bestijgen die ik uitslijt? Wie zal er mijn blauwe slaapkamer inpalmen? Bleu de Provence. Hoe zal de liefde er gedijen? Zal er nog lavendel groeien van tederheid?
En het valiesje waarin ik de afgietsels van m'n dromen stop? Met Petit prince erop. En de blauwe kaarsjeshouders. Wie zal ze voeden? Wie zal de adem uit deze kamer halen? Zal ik er mijn laatste achterlaten?
Er groeit een vrouw in mijn huis. Uit 'Blauwziek' van Bernard Dewulf.
De ganzen zijn onrustig. Trosjes pluimen vliegen taterend over mijn huis. Klagend. Heen weer. De vijver lijkt hen niet te bekoren. Of is het de wind die fout zit voor hun landingsgestel?
In mijn hoofd groeit een vrouw. Nu al bijna zes jaar lang. En ze blijft nog altijd meisje. Van m'n dromen. In mijn ogen. Ze lacht als een bakvis. En weent als een waterval.
Ze legt woorden in mijn hand. Laat mijn vingers spelen. Op haar toetsenbord. Nu en dan, heel even. Want we stelen van de tijd. Verboden uren.
Leven. Nu. Nu het nog kan. Tastbaar. Onze lichamen. Een lawine. Van ondergesneeuwd gemis en verlangen.
Winter wikkelt zich rond onze jaren. Wij kiezen voor de dagen. Niet voor herinnering. Da's voor later.
Zoals een ochtend. Toegedekt met sneeuw. Egaal wit. Luisterzacht. Ongerept. Nog onbesmet door woorden. Geluidsarm. Stilterijk.
Zo stel ik me een wit blad voor. Van het noorden naar het zuiden. Van oost naar west. Een leeg nest. Het niet zijn. Voor het zijn.
Alles kan nog. Ieder ongeschreven woord kan nog veranderd worden. Het is nog niet onderweg naar een lezer. Geen reiziger van betekenis. Nog vol van niets. Nog niet gekleurd. Nog niet gekreukt.
Zonder handen. Zonder pen. Al wel losgelaten. Maar zo vrij als wit. Nog niet betast door ogen. Nog niet verraden door een lezer. Onveranderd. Zoals gedacht. Il incipio. Het begin.
Het neerschrijven is reeds verraad. Aan de gedachte. Niet begrensd door letters of lectuur. Het is de witte stilte stelen van een machteloos blad. Wit wordt zwart. Met restjes niets tussen de lijnen.
Dag, wit blad. Ik bied je mijn verontschuldigingen aan. Want ik ontnam je jouw onschuld. Ik maak je medeplichtig. Aan onbegrip. Aan lelijkheid. Zonder mij was je nu nog een vrij blad.
"Wat niet weet, niet deert." Want "Pijn is veel moeilijker te verdragen dan onwetendheid."
Dat lees ik vanmorgen in 'Uitgelezen' de boekenbijlage van De Morgen. Hoe ga je met 'leugen' om?
De 'leugen' in de wereld? En die in je eigen lichaam en ziel? Is ze er misschien een reflectie van? Een echo, een weerspiegeling? Een overlevingsstrategie?
Vertellen we onszelf ook niet graag dat we zelf boven de leugen staan? Creëren we niet onze Kleine Waarheid? Eigen Waarheid eerst. Gevaarlijke slogan. Ik weet het.