Aan een gesappig tempo reed het wagentje door de vallende
duisternis. De man die het autootje bestuurde neuriede zacht
een populair liedje. Zijn vrouw die naast hem zat bekeek hem
schuin, want zijn repertorium was nogal beperkt en hij was
nu reeds sinds hun vertrek van bij tante Zulma aan hetzelfde
refrein bezig. Maar goed, over een twintigtal minuutjes zijn
we thuis, dacht ze.
Zo’n honderdtal meter verder stond aan de rechterzijde van
de baan iemand te liften, zo te zien een man. Hij was gekleed
met een donkere regenjas en een dito hoed. Een fijne regen
was beginnen vallen en het werd koud. De lifter had zijn
kraag hoog opgetrokken. Maar een onbekende meenemen
leek hen nu toch te gevaarlijk. Ze besloten dus om niet
stoppen en reden vlotjes door.
Aan de lifter gekomen keek ze ietwat medelijdend in diens
richting. De schok die ze kreeg deed haar bleek worden.
Het hoofd van die lifter was een doodshoofd. “Sneller !!”
gilde ze, “Sneller verdomme !!”. Haar man keek niet in haar
richting maar had dit rare hoofd ook gezien, en in een mum
van tijd ging de snelheidsmeter van zeventig naar honderd.
Pas na meerdere kilometers vertraagde hij de snelheid en
ging de meter terug naar zeventig per uur. Verward keken
ze mekaar aan. Hadden ze zich vergist en meenden ze
alleen maar een doodshoofd gezien te hebben ? Nou, Joost
zal het weten. Ietwat van de emotie bekomen tuften ze
verder. Traag verslonden ze kilometer na kilometer.
Het scheelde niet veel of de bestuurder reed bijna iemand
aan. De persoon was donker gekleed en stond bijna op de
rand van de baan. Een fikse stoot op de rem belette hun
wagentje de nogal roekeloze figuur omver te rijden. Door
dit maneuver was de snelheid tot tegen de 20 per uur
gedaald. De vrouw uitte een luide gil en haar echtgenoot
werd bleek. Want wat ze onder de hoed van de lifter zagen
was terug het doodshoofd. Ruw en brutaal duwde de man
het gaspedaal in en langzaam trok het autootje terug op.
Wat was er in hemelsnaam nu toch gaande? Zoiets kan
toch niet …. ? Ze droomden toch niet ?
Pas toen hun voertuig uiteindelijk hun straat in reed
kwamen ze beiden een beetje tot rust. Met een ruk stond
hun auto stil. Beiden slaakten ze tegelijkertijd een hevige
en lange zucht. Waarschijnlijk had hun verbeelding hen
parten gespeeld. Dronken waren ze nochtans niet.
Zeker niet na een bezoek aan tante Zulma.
Nog zuchtend stapten ze beiden uit en na wat zenuwachtig
gepruts met de sleutel stapten ze binnen. Een borrel
hadden ze alle twee inderdaad wel nodig. Na hun jas
op de kapstok gegooid te hebben betraden ze het salon.
De vrouw ontstak de kristallen luster en onmiddellijk
baadde de plaats in een zee van zacht licht. Een knip aan
de cv-speler en Chopin vulde de ruimte.
Iemand zat in de brede lederen zetel. Langzaam draaide
hij het hoofd. Onder de rand van zijn donkere hoed werd
een grijnzend doodshoofd zichtbaar.
|