Op woensdag heb ik dus een voordracht gehouden samen met een paar vrienden, het publiek was spijtig genoeg niet zo talrijk, maar de sfeer raakte de hoogste toppen van vervoering. Men bleef om meer vragen, zodat we meer dan 2 uur poëzie konden brengen met tussendoor een pauze of twee.
Dit gedicht werd ook gebracht:
Mijn vader
Mijn vader is klein van gestalte en fel vermagerd hij hapert af en toe
het grijze haar, dat hem nog rest bedekt ternauwernood het fronsen
hij wekt de wrevel om hetgeen
hij was, zijn stiltes bij momenten
maar als we samen graven in oude aarde, dan glanzen ogenblikken soms en klinkt zijn stem weer opgewekt
Mijn vader is groot van hart ondanks het vele falen het hapert af en toe
hij heeft de stiltes aan mij doorgegeven hij wekt mijn wrevel op
een eiland? maar dan moet ik de zee wegdenken het zilver van de vissen en de meeuwen zelfs het strand met gebleekte kokkels en dode zeesterren die er achterbleven maar het is er nooit stil genoeg
een bergtop? waar de wind van alle kanten waait en zelfs de kraaien komen paraderen tot de kou alle warmte heeft vergeten ik zou het er niet lang overleven aan adem heb ik ook te kort
in mezelf? de anderen kan ik immers buitensluiten evenals mijn ogen en de oren dicht ik kan mijn ongenaakbaarheid uitbuiten en harde woorden hardhandig smijten maar hoe lang hou ik dat wel vol?
hij verstopt zijn aaibaarheid achter fronsen en een grimas
zijn stem is als het breken van een glas, het knarsen tussen scheve tanden en zijn te grote mond
hij bevuilt spijt op zijn hurken en een bierblik op de grond
zijn hoofdstuk hebben wij verworpen en we smijten er goed koper rond
aan de stadswaag sleept hij traag zijn winkelwagen op zijn minst heeft hij een ligplaats onder roestig ijzer en als het meevalt slaapt hij in een bijenkorf voor twee euro vijftig
het uit zich in mijn onverzorgzaamheid want vele stenen heb ik moeten breken de ruwe rotsen heb ik glad gewreven mijn huid schaaft vurig rood vandaag het lijkt wel of die stenen bloeden
Er is een afscheid dat me zwaar valt een loden last zingt daarbij in het niets zijn dood klinkt dan wel rechtvaardig want hij heeft de laatste jaren overleefd
een eenzame meeuw glijdt luchtwaardig het motregent, het hemelwater fezelt autobanden sporen in het waterruis het is zo moeilijk om geluid in woorden te vatten, het ontsnapt me telkens
mijn klank is niet de jouwe mijn mond is soms te groot de borstkas is omvangrijk ik leg mijn ziel soms bloot
het zijn niet de treurwilligen die de groene aarde beërven wees daar maar van overtuigd
want ze hangen toch zo graag aan de randen van de stroming ze raken het van tijd tot tijd
haar ragfijn zijden nachtkleed bleef nog wat haperen aan zijn flarden warmtetaal och ze zuchtte nog een keer verbaal en streek terloops de ijle nevels glad
die nu opgelost hun lot beklagen hij geeuwde hard, zij lachte ietwat zuur want de ochtendzon had zijn laatste uur vandaag fel in het gezicht geslagen
tot slot hief ze haar rokken zo ontstemd en keerde, terug naar de achtergrond ze liet hem achter in zijn blauwe hemd
hij keek nog even stom en dwaas in't rond tot zij zich ijlings terugtrok, wat geremd ze plakte tevens pruilen op zijn mond