Weet je nog. Ik kan het mij alleszins nog herinneren alsof het gisteren was. Het frietkot. Het onvolprezen, gezellig, oervlaams frietkot. Veel zijn er niet meer. Ze moeten systematisch verdwijnen. Officieel door het gebrek aan hygiëne en door alsmaar nieuwe regeltjes van stad- en stedebouw. Pestregeltjes, zeg maar. Want ik heb nooit geweten dat er iemand ziek geworden is van het eten. Maar toch moeten ze verdwijnen. Ik heb de tijd nog gekend dat er in elke stad, dorp en gehucht duidelijk herkenbare frietkoten stonden. Ze waren zo verschillend en toch zo herkenbaar. Sommigen waren van hout, simpele bouwsels die net voldoende plaats hadden om de frietmaker toe te laten om de frieten te bakken. Anderen waren dan weer iets groter. Soms zelfs met plaats om binnen de frietjes op te eten. Dat was gemakkelijk bij regen. Weer anderen waren omgebouwde bussen. Of een ingerichte laadbak van een vrachtwagen. Allemaal heel verschillend getuigden ze van de enorme fantasie van de eigenaar. En veel keuze bij de frieten was er niet in die jaren. Er was natuurlijk mayonaise. Van die vettige. Meestal was dat al voldoende. Een puntzak friet met een kwak mayonaise. Meer moest het niet zijn. Een volwaardige maaltijd was dat op een uitgaansavond. Al kon je in de meeste frietkoten ook een hardgekookt ei nuttigen. Of een lekkere cervela. Maar dat was het zowat. Later zijn daar allerlei sausen en brokjes bijgekomen. Tot het wel volwaardige restaurants leken. Maar ze verdwijnen uit het landschap. En degene die overblijven moeten verstopt zijn. In gewone handelszaken. Als je in een stad of dorp komt moet je ze zoeken. Je moet echt weten waar er nog fatsoenlijke friet te koop is. Geen duidelijk herkenbaar frietkot meer aan de kerk. Geen caravan of stilstaande bus waar de reuk je naartoe lokt. De zo aanlokkelijke geur van verse frietjes. Een blinde kon elk frietkot kilometers in de buurt moeiteloos vinden. Maar dat mag niet meer. Ze moeten in een handelspand uitgebaat worden. En aan een resem hygiënische en brandveilige voorschriften voldoen. Frietkoten moeten een filter hebben zodat er geen geurhinder is voor de buren. Blijkbaar tast de geur van vers gebakken frieten de gezondheid van de omgeving aan. En de friturist moet een gediplomeerd boekhouder zijn. Want zo heet tegenwoordig een frietenbakker, een friturist. Zelfs het frietkot heeft een andere naam gekregen. Dat heet een friterie. En mij lijkt het dat de smaak ook niet meer is wat het geweest is. Al zal dat wel een idee van mij zijn. Ach, het zijn allemaal herinneringen. Uit ver vervlogen tijden. Maar toch kan ik soms niet aan de verleiding weerstaan. Dan ga ik naar de friterie en bestel bij de friturist een bakje frieten. Met mayonaise. En een cervela. Heerlijk is dat.
En nu ga ik jullie enkele dagen gerust laten. Geen gezaag of andere blogvervuiling van mijnentwege. Morgen pak ik mijn valiezen en vertrek op verlof. Het zal waarschijnlijk enkele dagen duren voor ik daar tijd heb om nog iets te verzinnen. En ik ga niet naar één of andere exotische bestemming. Maar naar onze onvolprezen Belgische kust. Daar hebben ze tenminste duvel en lekker geurende, krokante, goudgele frieten.
|