Israël H2 d8 Beer-Sheba--Negev
Na enige informatie wisten wij dat we met een bus via Beer-Sheba naar
Eilat konden reizen, een vakantiestad aan de Rode Zee. Dit om eventuele
calamiteiten in de Westbank te vermijden.
Na alle consternatie vonden wij dat we wel recht op een vakantie
hadden. Dat God het niet zo zag is een ander verhaal. Bij deze.
We hadden de whisky zo goed als allemaal verkocht aan een persoon wat
de broer had kunnen zijn van degene waar we het van gestolen hadden.
Nou gestolen? Meer als boeteverzoening hadden aangenomen zullen we maar
zeggen. Na heel voorzichtig bij de oude muur wat hasjiesj gerookt te
hebben en de bus eindelijk vertrok vielen wij al snel in slaap in de
verroeste bus met alweer geblindeerde ramen. Wel viel ons nog even op
dat het weer heel ander volk was als in Tel Aviv en Jeruzalem. Er zaten
nu ook nomaden tussen. Pikzwart groot sterk en heel vriendelijk in
zwarte tulbanden en jurken. Je zou toch zeggen dat zwart de warmte
aantrekt? Na enig navragen kwamen we er achter dat dat inderdaad zo was
maar hun lichaamstemperatuur lager was dan de woestijn met zo'n
vijfenveertig in de schaduw, om over het zonnetje nog maar niet te
spreken. En die dragen dat al zo'n achtduizend jaar die Egyptenaren dus
weten ze echt wel waar ze over praten.
Als we wakker worden rijdt de bus door een zandige stofwolk op een
soort van nederzetting aan wat er uit ziet als een groot wit vierkant
Amerikaans tankstation omgeven door een grote waaierige zandvlakte met
allemaal kleine winkeltjes er in op een westernachtige manier. Het
bleek de busterminal van Beer-Sheba. Als dit het station was waar was
dan de stad. Er was verder geen fok te zien.
Wij stappen uit en regelen een broodje fallaffel en kopen een kaartje
Eilat voor omgerekend zo'n veertig euro. Niet duur als je nagaat dat we
nog zevenhonderd kilometer moesten rijden door de Negev woestijn.
We moesten drie uur wachten en maakten vast kennis met de droogte die
Israël dus ook bezat. Om beurten liepen we naar zo'n tokootje toe
om waterijs te kopen tot de buikpijn toesloeg en het maar voor lief
namen. Ik had er geloof ik dertig op. Werd gek daar.
Eindelijk vertrekt de bus dan. Met ons alweer sufgerookte hoofd
vergeten wij de bus in de gaten te houden en vallen in slaap tegen de
halte, ruggelings tegen elkaar gezeten. Hadden we geen zitplaats.
Zevenhonderd kilometer voor de boeg. Lekker bijdehand.
Het word erger als we het gebergte van de Negev doorkruisen met een en
al haarspeldbochten. Hangend in de lussen aan het plafond, de rugzakken
tussen ons onderbenen geklemd schommelen wij als gevilde varkens in een
slachthuis aan een vleeshaak heen en weer.
Urenlang kwam er geen eind aan en vielen wij weer oververmoeid van het
afkicken en balanceren hangend met ons hoofd steunend tegen onze armen
met de polsen vastgedraaid in de buslussen in slaap.
Als het slingeren na een paar uur op houd worden wij vanzelf initiatief
wakker. De haarspeldbochten waren verdwenen en reden nu op een rechte
weg met links een azuurblauwe zee en rechts een honderd meter vlakke en
daarachter een heuvelachtige woestijn.
De Rode zee dachten wij. Als wij urenlang rijden tussen branding en
woestijn door stopt de bus bij een halte. Wij blij want we stonden al
een halve dag en vragen aan iemand of dit de halte Eilat was. Ja zei de
persoon en we trekken aan een touw wat een zoemer af doet gaan en een
licht op rood zet en de bus stopt weer en wij stappen uit. Als de
bus met een dieselwalm in ons gezicht blazend achterlaat beseffen wij
onze domme fout. We zaten letterlijk met onze pik in het zand want we
stonden bij een paal met aan de ene kant dus de zee volgens ons de Rode
Zee en aan de andere kant de woestijn en een lange weg die geen auto's
verwachte de eerste uren of zelfs dagen. We begonnen hem te knijpen.
Wat een pleurisvent met zijn 'ja' je bent er. En wat ontzettend dom van
ons. We hadden niets te drinken meer want de whisky was intussen ook
verzilverd en niets te eten. Daar stonden we dan met onze rugzakken in
het zand met de zon brandend op onze kop.
Woestijnverhalen uit films, boeken en strips komen naar boven en wij
wisten zeker dat we ten dode waren opgeschreven naar mate de uren
verstreken. Zaten er hier wolven, hyena's? We waren geen van
tweeën op de hoogte van de biotopen in de woestijn. Mensen waren
er in ieder geval niet.
Als we nou onze kaart van Israël niet in repen hadden gescheurd
onderweg vanwege onze diarree hadden we een beetje kunnen kijken waar
we ons bevonden, al zou dat op zich weinig opschieten in deze toestand.
Met Stefs Zwitserse zakmes waar ook een klein zaagje in zat, stonden we
van de ellende onze broekspijpen af te zagen. Wat een hitte. In
ontbloot bovenlijf en een in de zee nat gemaakt T-shirt op ons hoofd
beginnen we maar richting te lopen waar we de bus bij ons vandaan
hadden zien rijden. De minuten werden kwartieren, de kwartieren uren en
het lopen werd waggelen.
Zeewater is trouwens niet te drinken en we hadden geen plastic en
brandhout om het eventueel te destilleren. Ook hadden we gehoord dat
het stierf van de haaien in De Rode Zee dus van een verfrissende duik
was geen sprake en in onze hallucinaties zagen we bij enkeldiep al de
haaienvinnen op ons af komen bij bosjes wat op zich onmogelijk was want
we liepen niet aan de kust van de Rode Zee maar van de Dode zee kwamen
we later achter.. Wij dachten in ieder geval wel dat we langs de Rode
zee liepen en hadden van onze vrienden in Nederland gehoord die ons
Israël aanbevolen hadden dat je maar tot je knieën het water
in hoefden te lopen en flink te stampen en dan zag je hele scholen aan
komen rukken zei ene Ger een vriend van ons. Dus wij niet verder als
enkeldiep proberend wat water op elkaar te gooien zonder opgevreten te
worden. Nou we zaten alleen onder het zand en zout wat nog meer beet in
onze verbrande schouders en gezicht. Ook onze broekspijpen afknippen
bleek geen goed idee want onze benen leken op de poten van een gekookte
kreeft. Ik zei dan ook toen we op een gegeven moment dat we meer van
links naar rechts liepen dat ik het bijltje er bij neer gooide en ging
op de weg liggen met mijn hoofd op mijn rugzak. Stef ging een stukje
verder in hurkzit zitten en vroeg tot mijn verbazing of ik een foto
wilde maken met de door hem geregelde wegwerpcamera.
"We gaan dood en jij wil een foto?" Vroeg ik.
"Daarom juist," was zijn argument, waar ik niets op te zeggen had en
maar verrot opstond en een foto klikte. Ook maakte hij van mij een foto
stervend op de weg liggend.
Het liggen was niet vol te houden en ik wilde nog niet dood. We moesten in beweging blijven zei ik, anders is het game over.
De zon begon te dalen het werd koeler, de bergen en heuvels kregen de
mooiste kleuren die je maar kunt verzinnen van paarszilver tot
oranjegoud en alles wat er tussen in zit. Een sprookje zo mooi en al
waren we uitgedroogd hadden gebarsten lippen waren verbrand en hadden
een zonnesteek waardoor we over ons nek gingen en stond het bloed in
onze schoenen, vonden we dat toch mooi.
Als de zon onder is word het ineens stervenskoud en lopen we te
bibberen. Dan ineens verschijnt de maan. Zo groot dat we hem dachten te
kunnen pakken. Dit kwam natuurlijk omdat we op de evenaar liepen. Zo
groot als een muur, prachtig gewoon. Betoverend.
Nu we het zo koud hadden vroegen we af wat beter was de hitte of de kou?
We lopen af en toe een kilometertje en rusten dan. Er kwam maar geen
auto bus of vrachtwagen of Jezus zelf op een ezel voor ons part, niks.
We begonnen over roofdieren te praten en ik vond een steen die ik bij
me hield want ik hoopte daar juist op dan kon ik proberen zijn kop in
te gooien om hem daarna leeg te drinken. Ik stierf van de dorst.
© september 2008, Franciscus Borst, BasicPublishing.nl
|