Veel leesplezier, voor evt uitgevers en bestellingen http://www.writehistory.be/?p=store Contact op franciscusborst@hotmail.nl
28-09-2008
Israël H2 d8 Beer-Sheba--Negev
Israël H2 d8 Beer-Sheba--Negev
Na enige informatie wisten wij dat we met een bus via Beer-Sheba naar
Eilat konden reizen, een vakantiestad aan de Rode Zee. Dit om eventuele
calamiteiten in de Westbank te vermijden.
Na alle consternatie vonden wij dat we wel recht op een vakantie
hadden. Dat God het niet zo zag is een ander verhaal. Bij deze.
We hadden de whisky zo goed als allemaal verkocht aan een persoon wat
de broer had kunnen zijn van degene waar we het van gestolen hadden.
Nou gestolen? Meer als boeteverzoening hadden aangenomen zullen we maar
zeggen. Na heel voorzichtig bij de oude muur wat hasjiesj gerookt te
hebben en de bus eindelijk vertrok vielen wij al snel in slaap in de
verroeste bus met alweer geblindeerde ramen. Wel viel ons nog even op
dat het weer heel ander volk was als in Tel Aviv en Jeruzalem. Er zaten
nu ook nomaden tussen. Pikzwart groot sterk en heel vriendelijk in
zwarte tulbanden en jurken. Je zou toch zeggen dat zwart de warmte
aantrekt? Na enig navragen kwamen we er achter dat dat inderdaad zo was
maar hun lichaamstemperatuur lager was dan de woestijn met zo'n
vijfenveertig in de schaduw, om over het zonnetje nog maar niet te
spreken. En die dragen dat al zo'n achtduizend jaar die Egyptenaren dus
weten ze echt wel waar ze over praten.
Als we wakker worden rijdt de bus door een zandige stofwolk op een
soort van nederzetting aan wat er uit ziet als een groot wit vierkant
Amerikaans tankstation omgeven door een grote waaierige zandvlakte met
allemaal kleine winkeltjes er in op een westernachtige manier. Het
bleek de busterminal van Beer-Sheba. Als dit het station was waar was
dan de stad. Er was verder geen fok te zien.
Wij stappen uit en regelen een broodje fallaffel en kopen een kaartje
Eilat voor omgerekend zo'n veertig euro. Niet duur als je nagaat dat we
nog zevenhonderd kilometer moesten rijden door de Negev woestijn.
We moesten drie uur wachten en maakten vast kennis met de droogte die
Israël dus ook bezat. Om beurten liepen we naar zo'n tokootje toe
om waterijs te kopen tot de buikpijn toesloeg en het maar voor lief
namen. Ik had er geloof ik dertig op. Werd gek daar.
Eindelijk vertrekt de bus dan. Met ons alweer sufgerookte hoofd
vergeten wij de bus in de gaten te houden en vallen in slaap tegen de
halte, ruggelings tegen elkaar gezeten. Hadden we geen zitplaats.
Zevenhonderd kilometer voor de boeg. Lekker bijdehand.
Het word erger als we het gebergte van de Negev doorkruisen met een en
al haarspeldbochten. Hangend in de lussen aan het plafond, de rugzakken
tussen ons onderbenen geklemd schommelen wij als gevilde varkens in een
slachthuis aan een vleeshaak heen en weer.
Urenlang kwam er geen eind aan en vielen wij weer oververmoeid van het
afkicken en balanceren hangend met ons hoofd steunend tegen onze armen
met de polsen vastgedraaid in de buslussen in slaap.
Als het slingeren na een paar uur op houd worden wij vanzelf initiatief
wakker. De haarspeldbochten waren verdwenen en reden nu op een rechte
weg met links een azuurblauwe zee en rechts een honderd meter vlakke en
daarachter een heuvelachtige woestijn.
De Rode zee dachten wij. Als wij urenlang rijden tussen branding en
woestijn door stopt de bus bij een halte. Wij blij want we stonden al
een halve dag en vragen aan iemand of dit de halte Eilat was. Ja zei de
persoon en we trekken aan een touw wat een zoemer af doet gaan en een
licht op rood zet en de bus stopt weer en wij stappen uit. Als de
bus met een dieselwalm in ons gezicht blazend achterlaat beseffen wij
onze domme fout. We zaten letterlijk met onze pik in het zand want we
stonden bij een paal met aan de ene kant dus de zee volgens ons de Rode
Zee en aan de andere kant de woestijn en een lange weg die geen auto's
verwachte de eerste uren of zelfs dagen. We begonnen hem te knijpen.
Wat een pleurisvent met zijn 'ja' je bent er. En wat ontzettend dom van
ons. We hadden niets te drinken meer want de whisky was intussen ook
verzilverd en niets te eten. Daar stonden we dan met onze rugzakken in
het zand met de zon brandend op onze kop.
Woestijnverhalen uit films, boeken en strips komen naar boven en wij
wisten zeker dat we ten dode waren opgeschreven naar mate de uren
verstreken. Zaten er hier wolven, hyena's? We waren geen van
tweeën op de hoogte van de biotopen in de woestijn. Mensen waren
er in ieder geval niet.
Als we nou onze kaart van Israël niet in repen hadden gescheurd
onderweg vanwege onze diarree hadden we een beetje kunnen kijken waar
we ons bevonden, al zou dat op zich weinig opschieten in deze toestand.
Met Stefs Zwitserse zakmes waar ook een klein zaagje in zat, stonden we
van de ellende onze broekspijpen af te zagen. Wat een hitte. In
ontbloot bovenlijf en een in de zee nat gemaakt T-shirt op ons hoofd
beginnen we maar richting te lopen waar we de bus bij ons vandaan
hadden zien rijden. De minuten werden kwartieren, de kwartieren uren en
het lopen werd waggelen.
Zeewater is trouwens niet te drinken en we hadden geen plastic en
brandhout om het eventueel te destilleren. Ook hadden we gehoord dat
het stierf van de haaien in De Rode Zee dus van een verfrissende duik
was geen sprake en in onze hallucinaties zagen we bij enkeldiep al de
haaienvinnen op ons af komen bij bosjes wat op zich onmogelijk was want
we liepen niet aan de kust van de Rode Zee maar van de Dode zee kwamen
we later achter.. Wij dachten in ieder geval wel dat we langs de Rode
zee liepen en hadden van onze vrienden in Nederland gehoord die ons
Israël aanbevolen hadden dat je maar tot je knieën het water
in hoefden te lopen en flink te stampen en dan zag je hele scholen aan
komen rukken zei ene Ger een vriend van ons. Dus wij niet verder als
enkeldiep proberend wat water op elkaar te gooien zonder opgevreten te
worden. Nou we zaten alleen onder het zand en zout wat nog meer beet in
onze verbrande schouders en gezicht. Ook onze broekspijpen afknippen
bleek geen goed idee want onze benen leken op de poten van een gekookte
kreeft. Ik zei dan ook toen we op een gegeven moment dat we meer van
links naar rechts liepen dat ik het bijltje er bij neer gooide en ging
op de weg liggen met mijn hoofd op mijn rugzak. Stef ging een stukje
verder in hurkzit zitten en vroeg tot mijn verbazing of ik een foto
wilde maken met de door hem geregelde wegwerpcamera.
"We gaan dood en jij wil een foto?" Vroeg ik.
"Daarom juist," was zijn argument, waar ik niets op te zeggen had en
maar verrot opstond en een foto klikte. Ook maakte hij van mij een foto
stervend op de weg liggend.
Het liggen was niet vol te houden en ik wilde nog niet dood. We moesten in beweging blijven zei ik, anders is het game over.
De zon begon te dalen het werd koeler, de bergen en heuvels kregen de
mooiste kleuren die je maar kunt verzinnen van paarszilver tot
oranjegoud en alles wat er tussen in zit. Een sprookje zo mooi en al
waren we uitgedroogd hadden gebarsten lippen waren verbrand en hadden
een zonnesteek waardoor we over ons nek gingen en stond het bloed in
onze schoenen, vonden we dat toch mooi.
Als de zon onder is word het ineens stervenskoud en lopen we te
bibberen. Dan ineens verschijnt de maan. Zo groot dat we hem dachten te
kunnen pakken. Dit kwam natuurlijk omdat we op de evenaar liepen. Zo
groot als een muur, prachtig gewoon. Betoverend.
Nu we het zo koud hadden vroegen we af wat beter was de hitte of de kou?
We lopen af en toe een kilometertje en rusten dan. Er kwam maar geen
auto bus of vrachtwagen of Jezus zelf op een ezel voor ons part, niks.
We begonnen over roofdieren te praten en ik vond een steen die ik bij
me hield want ik hoopte daar juist op dan kon ik proberen zijn kop in
te gooien om hem daarna leeg te drinken. Ik stierf van de dorst.
Indonesië: H1 d4 Anging Buleh / De Witte (blanke) Hond.
Indonesië: H1 d4 Anging Buleh / De Witte (blanke) Hond.
Als dorpsoudste met de bijnaam Pisaulima (Vijf messen betekenend, waarom heb ik
nooit begrepen, werd mij niet uitgelegd en mocht er ook niet meer
naar vragen) de deur open deed staat de lange magere Sumatraan met een
witte Sari en een wit overhemd in de deur opening. Hij had een chocoladebruin gekleurde huid met het structuur van een oude zware schooltas en een gemeen scherpe snor onder vriendelijke en rustig maar koelbloedige ogen. Hij leek sprekend op Averell van de Daltons maar dan met een kaarsrechte rug. Dat hij het nodige
meegemaakt had stond op zijn gezicht getekend en was daarom
waarschijnlijk benoemd als raadsheer van de blokken (flats) twintig tot
drieendertig. Hij had geen officiële functie maar zijn wil was
wet, wat voor mij moeilijk te accepteren was daar ik hem met een hand
dubbel zou vouwen als het moest. Des zenuwachtiger was ik geworden door
zijn 'verplichte' uitnodiging.
In het lijzige Bahasa Indonesia vermengd met wat Jakartaanse straattaal begint hij langzaam maar zeker zijn verhaal te doen.
Hij vraagt mij hoelang ik nou in de flat woon waarop ik hem schuin
aankijk daar hij dit donders goed wist. Tot op de minuut af zelfs, hij had het zelfs genoteerd staan ergens in een klein zwart boekje waarschijnlijk. Ik begin met één mondhoek naar beneden te lachen.
Niet naar de bekende weg vragen blikte ik naar hem. Nerveus reikt hij
mij een open pakje sigaretten aan om er één uit te
pakken, wat nogal iets is in Indonesië daar het sterft van de
armoede. Ik pas ervoor wat daar ontzettend beledigend is, waarop hij ietwat verschrikt reageert, heel kort maar onmiskenbaar en ik had het gezien en hij wist het. Hij fronst zijn wenkbrauwen. Of je nou wel of geen
honger of dorst hebt of rookt. Nee is taboe. Hij vervolgde: "Het zit zo,"
met zijn handen langzaam zwaaiend zijn verhaal begeleidend: "Sinds jij
hier woont, (een diepe zucht) werken jouw vrienden niet meer, (iets kleinere zucht) waaronder Domingues, Franky,
Jaya..."
"Ja, ja," brak ik hem glimlachend om die naam af.
"En?" Want anders kreeg ik nog een naam of acht op mijn brood en ik verwachtte niet veel goeds.
"Hun vrouwen Francis, pfff, hadoe, hoe moet ik je dit nu vertellen?" Hij maakte nu even kort maar krachtig het geluid van een krolse kat anders kan ik het niet omschrijven.
Hij had het echt moeilijk en ik zag tranen in zijn ogen komen.
Ik kreeg meelij met de geharde man, er moest nogal wat aan de hand
zijn. Ik ging naast hem zitten op de grond op de rieten tikar (mat) en
slaat een arm om zijn schouders en zeg dat hij zich niet zo druk moest
maken en mij alles kon vertellen. Hij knijpt met duim en wijsvinger in
zijn ooghoeken en zegt dat hij hoofdpijn van de situatie heeft.
"Francis je moet weg." Zegt hij met zijn waterige maar strenge ogen mij aankijkend.
"Verhuizen!" "Er is geen andere weg."
"Weg?" "Waarom?" Dit vond ik echt lauwtof nieuws.
"Francis, ik ben verdrietig maar ook blij omdat ik altijd alles te horen krijg dat weet je."
"Wat is er met hun vrouwen," van boosheid op mijn bovenbenen slaand daar ik in hurkzit zat.
"Ik zweer het je Pisau ik heb er geen één gepakt, zo ben ik niet dat weet je toch, wie zegt dat?"
Hij lacht, de viespeuk die er bekent stond dat hij het constant flikte als ze alleen thuis waren.
"Nee dat niet, was dat het probleem maar, ze hebben een potje gemaakt."
"Een potje, wat voor potje?" Vraag ik minnetjes.
"Ik weet dat je voor niemand bang ben Frans maar ze hebben een moordenaar ingehuurd en het is mijn taak dat jou niets overkomt."
"Ze hebben al een half jaar gespaard en een half miljoen Rp. met zijn
tienen betaald, ik weet alleen niet aan wie en al had ik het geweten
dan had het nog niet opgeschoten want vanaf dit moment ken jij niemand
meer vertrouwen." Met de nadruk zwaar op niemand.
"Ze werken nooit alleen zie je, je eigen bediende kun je nu zelfs niet
meer vertrouwen en je moet eten, begrijp je wat ik bedoel?"
"Nou dan ontsla ik ze toch ik vreet wel buiten de deur."
Ik begreep maar al te goed wat hij bedoelde met die gifmengers daar.
"Francis," probeert hij met moeite kalm te blijven maar begon steeds witter weg te trekken.
"Je moet ook slapen en er komt een onbewaakt moment dat je de lul bent,
ik kan ook niet vierentwintig uur wakker blijven om je te beschermen,"
verontschuldigd hij zich.
"En eerlijk gezegd moet ik ook nog net doen dat ik aan hun kant staat."
"Weet je hoe ze je noemen Francis?"
"De witte hond," beantwoorde ik. "Nou en?"
"Francis ik heb ook vernomen dat je in Priok, Kramatonga, Blok M,
en Jakarta Centrum gezocht word."
"Wie ik?" De onschuld zelve spelende.
Ik had overal bonnen staan van omgerekend in honderden guldens had me
zwaar misdragen, gevochten en zelfs mensen overvallen werd me verteld.
"Jij bent toch de Witte hond?" "Mm,"antwoord ik.
"Er word niet alleen in Oost Jakarta over je gepraat, sterker je word haast in heel Jakarta gezocht."
"Waarom ga je niet naar je vader toe, die is toch verhuist naar Cikampek?"
Een stad die honderd kilometer buiten Jakarta ligt, en dus zeer droog op mijn brood viel. Jakarta was mijn thuis.
"Ga daar naar toe, daar ben je veilig!"
"Ga je spullen maar inpakken."
Met open bek pak ik nu toch maar een sigaret aan en keek uit mijn
ooghoeken naar de twee vensters door de vitrages naar buiten of er
iemand mij stond op te wachten.
"Pintyam pisau Pisau?" "Leen me een mes Mes," daar dit toch zijn bijnaam was.
"Ah begitu!" "Ja zo!" Zegt hij opgelucht en pakt uit de
kleine keukenla een ouwe verroeste maar scherp geslepen klewang. Ik
hoefde nu alleen twee verdiepingen omhoog om mijn zooitje in te pakken om
vervolgens mijn bediende te ontslaan en daarna geruisloos zien te
verdwijnen uit de Flatwijk Pulomas. Het liefst geheel ongeschonden natuurlijk.
Ik geef Pisaulima een pluk wiet een stevige handdruk en bedank hem voor
het slechte nieuws en nam afscheid.
"Leg jij het de jongens uit?" Vraag ik hem.
"Bij Domingues ga ik zelf wel even langs."
"Doe dat nou niet jongen," vraagt hij geschrokken.
"Pisau mond dicht ik heb geen keus, hij is mijn maat."
"We sterven voor elkaar en als dat nu gebeurt gebeurt het maar."
"Hadoe branie...," zegt Pisau.
"Niks branie!" "Niet meer dan normaal!" "Nou de mazzel."
Met mijn rug tegen de muren van het trappenhuis de deuren in de gaten
houdend, loop ik naar boven en regel mijn zaken terwijl ik af en toe terug naar de voordeur loop om te luisteren of er zich niets afspeelde in het trappenhuis wat mijn kop kon kosten. Eenmaal alles kant en
klaar, sluip ik door de smalle steegjes tussen de flats naar Blok
zevenentwintig waar Domingues woonde, die niet thuis was. Balen! Zijn
boer Franky, die ook al in een scheiding zat net als de andere helft van de woonwijk door mijn toedoen, depressief op bed lag nam
verbaast het nieuws in zich op. De stakker wist niet dat zijn eigen
vrouw meebetaald had om mijn nek af te snijden en dat hield ik zo. Hij
geloofde me niet dat ik weg ging en ging weer slapen.
"Je bent gek," zei hij hard lachend voor zijn gezicht weer op balen-stand veranderde en zich omdraaide in bed.
Ik schreef in het kleine huiskamertje een brief aan Domingues in het Nederlands daar zijn oma
Nederlands sprak, dit niemand iets aan ging, stopte deze bij Franky in zijn kontzak en gaf de geleende pen terug aan zijn vrouw die boog en mij schijnheilig breed toelachte en
nam afscheid. "Selamat semuanya!" Mazzel allemaal! Ik sloop weer terug naar mijn flat en liet mijn bediende
een taxi voorrijden tot pal voor mijn deur wat normaal verboden is voor
mensen die niet in de wijk wonen. Maar ik gaf vijfduizend
Roepia extra mee voor de portier bij de slagboom om te kopen en beloofde haar er
nog eens vijf als ze daadwerkelijk terugkwam, wat ik zeker wist want ik
hield haar enigste bezit, een klein plastic tasje met voor haar van waardevolle
spulletjes zoals kleding, sieraden en make-up voor de zekerheid bij me. Ik vertrouwde haar gek genoeg wel,
en vertelde haar het verhaal, waarop ik hoorde dat ze het al wist. Die
bediendes (berbantus) weten alles, die lullen alles aan elkaar door.
Kwaad vraag ik waarom ze me niet gewaarschuwd heeft.
"Ik weet het pas sinds vanmorgen," zegt ze geschrokken.
En dan bedoelen ze zes uur 's morgens. En het was nu één uur!
Nee echt vlot waren ze daar niet allemaal, helemaal niet. Maar ze was voor haar doen,
binnen een uur, vrij vlot terug met een taxi en dat voor tien minuten
lopen naar de weg?
Ik stond achter de gordijnen te gluren toen hij aan kwam rijden, rende
met de klewang in aanslag, mijn Samsonite koffer de trappen afgooiend naar
beneden om mijn handen vrij te hebben bij een eventuele aanval. Terwijl de chauffeur hem in de achterbak van de taxi legt, liep ik naar
de deur van Pisaulima en sloeg de klewang met een harde klap in zijn
deur die vibrerend bleef steken. Net voor ik mijn deur van de taxi
dichtslaat zie ik Pisau verbaast naar het hakmes in zijn deur kijken,
draai mijn raam open en zeg: "I'll be back!" Met het accent van
Swartzenegger, en geef hem een saluut van een soldaat met een vette knipoog. Met open bek en
handen in de zijde kijkt hij mij met geknepen ogen tegen het zonlicht
in na.
"Toeter eens," beveel ik de chauffeur. Kort claxonneert hij even.
"Nee ingedrukt houden tot aan de weg!" "Tot we de wijk uit zijn!"
Hij kijkt mij niet begrijpend aan in zijn achteruitkijkspiegel en als
hij stopt met claxonneren geef ik hem een tik op zijn schouder:
"Turus!" dat hij door moet gaan.
"Ya pak," zegt hij.
"Mau kemana pak?" Vraagt hij waar ik heen wil.
"Stasion aja!" Doe het station maar!
Indonesië H1 d2 Flat Pulomas (bijnaam: Pulau Mas/Golden Island)
Indonesië H1 d3 Flat Pulomas (bijnaam: Pulau Mas/Golden Island).
Na niet al te gek lange tijd, ongeveer een weekje stappen met mijn
nieuwe vriend Domingues de taxichauffeur, nam hij mij mee naar zijn
gezin. Had deze boef een gezin? Jazeker, en hij had met mij een week
lang feest lopen vieren in de meest extreme zin van het woord.
Ik stelde mij voor en schaamde me, des te meer zijn Manadonese vrouw,
welke trouwens de mooiste dames zijn in Indonesië want je hebt
daar nogal wat verschillende eilanden en rassen, aardig en ontzettend
knap en bovenal heel erg lief bleek te zijn. Zij werkte achter de Balie
in het Hilton van Jakarta. Ik was weer eens verliefd.
Maar zij was sinds kort in blijde verwachting en nog iets anders wat
veel essentiëler is: ik ben geen matennaaier. Hij bleek vlak
achter de woonwijk kampong Ambon te wonen waar ik heel erg kort bij
mijn vader verbleven had, in Oost Jakarta (Jakart-Timur).
Domingues' woonwijk heette Pulomas wat op het bord was doorgestreept
met behulp van een fel lichtgevende verf uit een spuitbus, met
daaronder de tekst Pulau Mas, 'Golden Island'. Het geheel bestond uit
drieëndertig flatjes die dan ook genummerd waren als belok
één, belok twee enzovoort.
Domingues woonde in belok tweeëntwintig. Ik had al iets van mijn
vader gehoord over deze buurt en dat was in zijn ogen niet veel goeds,
en één van zijn zakenpartners voormalig Generaal van
Indonesië en tegenwoordig Politiecommissaris van heel Jakarta met
zijn vijfenvijftig miljoen inwoners, wilde het liefst de hele boel plat
bombarderen. Zo wat had die man een hekel aan Pulomas. Er bleek voor
een voor Islamitische staat (tweeënnegentig procent) geen ruimte
te bestaan voor een in hun ogen Sodom en Gomorrah gebied.
Ik had het naar mij zin daar elk flat bleek zijn specialiteiten te
bezitten. Er woonde acteurs, actrices, fotografen, fotomodellen,
hoeren, flikkers, alles wat met showbis te maken had en vooral heel
belangrijk in die dagen pillen en wietdealers. Het was net of ik thuis
was maar dan stinkend rijk en alles heel dichtbij de hand, behalve de
Heroïne en Coke was niet te krijgen en dat was perfect want daar
zat ik tenslotte niet om verlegen. Het was daar iedere avond feest bij
iemand anders thuis. Ik zei het gelijk. Ik wil hier wonen!
Het duurde dan ook niet lang, een dag en het was geregeld. Ik ging
eerst indekos wat in de kost betekende voor omgerekend negen euro per
maand tot er een flatje leeg kwam te staan voor dertig euro per maand
daar had ik drie kamers en een kleine badkamer voor. Dat wil zeggen
één flat tussen blok twintig en de drieëndertig,
want ik wilde wel een beetje bij mijn maat in de buurt blijven. Het
duurde niet lang voordat ik in blok drieëndertig woonde, op
mijzelf en ik was ingeburgerd tot een echte bewoner en een lid van de
gang, sterker nog Domingues bleek de tussendealer van wiet, waar hij
veel respect mee afdwong. En ik was zijn rechterhand wat ging de
spullen ook samen met hem inkopen, bij ene waar ik de naam niet van
noemen zal maar zijn codenaam was TBN. Zo waren er iedere avond feesten
in flats met veel drank wiet en pillen en orgieën, en was het een
beetje mat dan gingen we op stap met de oude Chevrolet Cherokee Jeep
van een half blinde bestuurde Jaya genaamd. Dat was altijd spannend,
vooral 'snachts met die blinde achter het stuur, niemand durfde dan ook
naast hem te zitten maar gingen ze allemaal keihard lachend in de
laadbak zitten. Ik was bijrijder.
Zo was het elke avond feest op onze parkeerplaats met de jongens en
soms meiden maar niet te vaak, want dat hadden de jongens liever niet,
want ze gingen wel allemaal vreemd maar allemaal twintig kilometer
verderop, dus wilden ze ook geen slapende honden wakker maken. Ik was
niet getrouwd had geen vaste vriendin, maar wel vijftien, en begreep
het probleem dan ook niet in het begin. Over honden gesproken, de
pillen van het merk bekka waar we iedere avond twee rolletjes van tien
tabletten per persoon van opvraten, vijfentwintig ct. per rol, bleek
achteraf obat anging gila te zijn, wat pillen tegen hondsdolheid zijn.
Na maanden later begreep ik mijn bijnaam De Witte Hond dan ook beter.
Ik dacht dat ze dat zeiden omdat ik overal opkroop. Uit jaloezie dus.
Maar het moge duidelijk zijn dat als je uit een stad moet vluchten die
net zo groot als Zuid-Holland is je het wel erg bont hebt gemaakt. Ik,
beter wij want Domingues was zo niet nog gekker dan mij en had
inmiddels ook zijn baan opgegeven, waardoor er zelfs een echtscheiding
aan zat te komen. En hij was niet de enige met een echtscheiding op
komst. Al mijn maten, een stuk of tien nam ik elke avond mee op stap.
Hapje eten bioscoopje pakken en dan naar Sukabumi, naar de vrouwtjes
van plezier. Nou er ging echt helemaal niemand meer naar zijn werk, de
volgende dag. Als blikken konden doden waren het die van hun
echtgenotes wel geweest. En dat maanden lang. En ik en Doom werden
steeds gekker, van die hondenpillen natuurlijk. Ik was daar miljonair
van mijn uitkering maar toch presteerden wij het de laatste week toch
om zonder geld te komen zitten. Er staat mij iets vaags bij dat we
bijvoorbeeld met een zwartgeverfd waterpistool toeristen stonden te
beroven op de trap van discotheek Stardust, wat toen de grootste
discotheek van Jakarta was, daar er konden wel tweeduizend mensen in
konden. Of gewoon in een file mensen beroven. Beesten waren we. Puur en
puur a-sociaal. Nee aan het stappen kwam geen eind, dacht ik tenminste.
Op een gegeven moment werd ik na de verkiezingen bij de 'dorpsoudste'
van de flats geroepen die met mij wilde praten over iets belangrijks.
De verkiezingen die trouwens ook een rel op zich waren en zijn, want de
mensen worden dan ineens verdeeld en heel erg agressief. Dan zijn er
vijf partijen met ieder hun eigen kleur. De witte is de Islamitische,
de rode de democratische met als lijsttrekker de dochter van Sukarno
die Suharto wilde verstoten, de groene partij voor de boeren, en de
zwarte partij weet ik niet meer, en dan had je heel slim de gouden
partij van president Suharto die heel vaag een embleem had met vier
vakken erin waar die andere vier partijen in stonden, zo van als je
twijfelt neem mij dan. En dat met goud omlijst, het Panca Warna
systeem, (het kleuren allerlei systeem). Het zijn allemaal twijfelaars
daar dus dat was APK gekeurd voor Suharto, jaar in jaar uit. Nou was
die verdeeldheid ook in Pulomas. Er waren zoals ik al eerder zei
drieëndertig blokken en die waren verdeeld in vijf territoria,
Sumatranen, Javanen, Manadonezen, Chinezen en ik woonde bij de Ambonese
blokken. De rest van het jaar heel Pulomas dikke vrienden, maar nu als
we 'savonds met elkaar stonden te babbelen of op de motorkappen zitten
op onze parkeerplaats, waren wij allen in een rood T-shirt en een rode
doek om ons voorhoofd.
De klewangs (kapmessen), knipmessen, bijlen en mijn Samoeraizwaard
lagen in de greppel achter de auto's voor een eventuele aanval. We
waren al een keer eerder verrast door de zwarte partij, de avond ervoor
en toen hadden wij moeten rennen en waren er twee goede gewonden onder
ons gevallen. Maar nu stonden we heel schijnheilig te blowen en
allemaal naar beneden te staren, net doen alsof ze ons weer konden
pakken. Maar we hadden vier man op elke hoek van ons gebied gezet,
waarvan er één dan ook al snel kwam vertellen over zijn
teenslippers struikelend, dat ze er weer aankwamen. Een hoop ijzer
gekletter ging snel rond en iedereen had zijn wapen verstopt achter
zijn rug in de auto met open raam of simpel op de bumper of onder de
auto.
Op het moment dat het geschreeuw van de zwarte groepering ons benaderde
en ons in bonken denkt te kunnen hakken, pakken wij ons gereedschap
vliegensvlug en volgt er een denk ik zo'n vijf minuten lange veldslag
als zoiets in 'Braveheart' en ik kan u vertellen, dat is een rush hoor!
Alles wat zwart gekleurd was kapte en hakte ik om mij heen al rennende
met de blinde woede van de laffe aanval voor ogen van de avond ervoor
en die twee creperende jongens die opgesneden in het riool hadden
gelegen, en die we hadden verbonden.
Dendam! Dendam! Schreeuwen wij wat wraak betekent. Nu renden zij voor
hun leven, voor sommigen echter te laat. Ik en Doom renden voorop
hakkende en ontwijkende om daarna ook nog eens hun achterna te rennen
toen ze al lang uit ons territorium verdwenen waren om nog een paar
flinke halen over hun rug te kappen. We hebben ze heel Pulomas
uitgejaagd en de rest van de verkiezingen hebben wij dan ook van
niemand meer last gehad. Er werden zeven man weggevoerd met de
ambulance, is ons verteld. Het moge duidelijk zijn dat wij niet op een
onderzoek stonden te wachten.
Ik was de volgende dag jarig maar had daar geen flauw benul van. Er
werd op de deur geklopt ik ben direct klaar wakker, pak mijn naast mijn
bed gelegen zwaard en ging achter de deur staan, en vroeg mijn bediende
de deur een klein kiertje open te doen want het was zo vroeg en dat op
zondag, tien uur pas er klopte iets niet.
De deur gaat op een kier en ik zie mijn bediende schrikken dan spring
ik in een tot mijn knieën afgeknipte gerafelde spijkerbroek met
ontbloot bovenlijf wat onder de krassen en sneeën zit met een rode
Ramboband om mijn voorhoofd en wilde ogen in mijn kop voor de
deuropening om het daar zijnde hoofd met een schreeuw af te hakken.
Staat mijn vader voor mijn neus met zijn vrouw en een cadeautje. Ik kan
nog net op tijd de slag inhouden tot net boven zijn kruin.
"Ga je mee, we gaan weer," zei hij teleurgesteld in mij tegen zijn vrouw.
"Hij is gek!" hoorde ik hun tegen elkaar zeggen toen ze de trap afliepen.
"Hij is in een beest veranderd." "Ik wil niet meer over hem praten," antwoordde mijn vader zijn vrouw.
Spierwit vertrokken zij, mij verbijsterd achterlatend en met een flinke kater. En ik moest nog wel bij de dorpsoudste op bezoek.
Ver weg was het niet want hij woonde in mij flat op de begaande grond,
maar ik wilde een beetje reepresentabel voor de dag komen, al sloeg dat
nergens op want hij hield me intussen al een half jaar in de gaten.
Maar na dat akkefietje met mijn vader werd ik mij van mijn 'beestzijn'
een beetje bewust. Mijn enige voordeel was dat hij corrupt was en ik
voorzag hem dan ook iedere dag van een portie wiet. Hij had het gehad
over een kwestie van leven of dood gehad. Mijn leven wel te verstaan.
Wat nu weer? Als ik geluk zou hebben zat hij slechts zonder wiet, en
was het een kutsmoes.