Israël H2 d9 Volle maan verhalen
De volle maan zo groot als een luchtballon op tien meter afstand houd
ons op de been. Sterker nog hij of trekt ons aan waardoor we blijven
lopen richting de geelwitte bal met wazige blauwgrijze vlekken die
afwisselend donkerder en lichter zijn. Met open monden luchthappend die
snijdt in onze verdroogde kelen, lopen wij als zombies met de ogen naar
boven gedraaid op duistere krachten richting deze bal. Het zou nu
ongeveer elf uur 's avonds zijn schatten wij in, nog steeds hadden wij
geen teken van leven gezien op een lang gehuil van een coyote of wolf
na waar ik van baalde dat ik mijn steen waar ik de hele dag had mee
lopen zeulen een paar kilometer terug had weggegooid.
"Weet je nog Stef, bij dat Rabbihotel aan het meer van Gallilea?"
Vraag ik naar de bekende weg, de stemming er een beetje inhoudende, er
van overtuigd te zijn dat ons laatste uur of uren geslagen hadden.
"Zo dat was wat, helemaal overspannen joh die gasten," grinnikt hij terug.
"Dat was ook weer rennen geblazen, hoe komt dat toch dat echt alles
verkeerd gaat?" vraag ik hem, waarvan ik het antwoord al wist omdat
zeker was dat hij dat ook niet wist, hoe had hij daar een antwoord op
kunnen geven?
We waren daar terecht gekomen na onze vlucht uit Nir David toen ene
Amichay ons de kogel van de politie, M.P. en het leger beloofd had na
wat akkefietjes tussen ons.
Er was een hotel aan de oever van het meer gezet ten waarde van
vijfentwintig miljoen dollar en het was net klaar. Precies op de plaats
waar Jezus over het water was gelopen en tweehonderd mensen van vijf
broden en vijf vissen had laten eten en nog veertien manden over had
ook. Wij hebben dat ook nog geprobeerd over dat water lopen maar zonken
als een baksteen. We waren het er dan ook over eens dat het vast een
geschiedenisfoutje was in de Bijbel en dat ze hem gewoon hadden zien
drijven in de Rode Zee waar zoals u weet niets zinkt vanwege het hoge
zoutgehalte. Weer een raadsel opgelost volgens ons.
Wij mochten werken in de keuken als servies en besteksorteerders die
gewassen en gedroogd uit een zeer grote afwasmachine kwam op een
lopende band. We kregen als vergoeding kost en inwoning en vijftien
shekkel per week wat niet veel was maar de kamer die we kregen, was
normaal gesproken vijfhonderd Amerikaanse Dollars per dag en zij
verzekerde dat dit alleen weg was gelegd voor zeer rijke vooral weer
Amerikaanse Joden die hier naar dit bedevaartsoort kwamen. Dus we
mochten niet klagen, het was zes uur op en af dag en nacht. De
allereerste ploeg toeristen zou de volgende dag aankomen en iedereen
was dan ook zeer bedreven. Het was zaterdag (Sabbat) en het vlees werd
ingezegend en daarna buiten gegrild door een paar Rabbi's, wat heel
vreemd was om te zien. De kamer was volautomatisch in de grootste zin
van het woord en dat in het jaar negentienzesentachtig. Er zat een
grote afstand bediening aan het bed war je echt alles op kon regelen,
alles, zelfs de koelkast in je kamer kwam als een robot naar je toe
gereden als je op de juiste knop drukte. Deed je dit niet begon je bed
te vibreren of gingen de gordijnen open en dicht en probeer dat maar
weer eens recht te zetten met je stoonte hoofd. Aldus wij hadden nog
nooit van kosher gehoord, ja wel gehoord maar niet echt wetende wat het
inhield. De pleuris brak dan ook uit toen wij niet door hadden,
waarschijnlijk niet goed geluisterd naar de uitleg van keukenchef toen
wij per ongeluk een van de borden die gekleurde cirkels bevatten zoals
rood geel, blauw, groen en bruin wat inhield bijvoorbeeld dat de rode
borden alleen voor het vlees gebruikt mochten worden, de gele voor de
zuivel enzovoort. Dit in verband met de schepping der aarde, vernamen
wij achteraf. En zou het een zonde tegenover God zijn dit te mixen en
zou je daar ziek van worden. Nou als ik ergens in de wereld een paar
bleeksmoelen heb gezien waren het wel Rabbi's. In en intens wit die
mensen, griezelig gewoon. En dan nog in het zwart gekleed.
Wij aan het werk, wat om de tien minuten gecontroleerd werd door de
keukenchef. We werden gek van hem met zijn grote mond want het moest
sneller en sneller want: "De toeristen kamen eraan."
Hij fokte ons op en er kwamen op een gegeven moment één
of twee borden, waarschijnlijk een paar blauwe tussen de groene omdat
dit nogal op elkaar lijkt. De chef begon te gillen en schreeuwen en
probeerde ons narennend te slaan met een Spaanse mop verklarende dat ze
het nu hele Hotel moesten ontsmetten omdat wij de kosherwet gebroken
hadden en dit nooit meer konden doen vanwege tijdgebrek en zouden de
toeristen moeten onderbrengen ineen ander Hotel wat hun tonnen zou
kosten.
Na enige rondjes om het Hotel, hij haalde ons never nooit niet
natuurlijk daar wij wel wat rennen gewend waren vanwege ons
junkieverleden waarin wij als een team opereerden. Toen we zeker wisten
dat ook de chef buiten adem was en hulp was gaan halen om ons te
lynchen of verrot te slaan sneakten wij onze kamer in pakten onze
spullen en verdwenen, de Rabbi's vervloekend. Toch een anderhalve dag
volgehouden maar geen loon aan over gehouden wel een goed gevulde maag
en een nieuw avontuur.
"Wat dacht je van die keer bij die kibboets die ten Noord-Oosten van Haïfa ligt?" Vraagt hij mij.
"Zo dan!" "Dat was ik alweer vergeten," antwoorde ik.
"Wilden ze daar nou echt dat we omgerekend voor éénguldenvijftig
per dag sinaasappels plukten?" "Met een Uzi mitrailleur op ons rug?"
Zal het nu nooit meer vergeten dat wij vanuit Tel-Aviv een briefje
meekregen van het Kibboetsarbeidsbureau met een adres erop en twee
buskaartjes.
Na een rit van zo'n drie uur kwamen wij aan in de inmiddels donker
geworden Kibboets waar wij vernamen dat we 's morgens om zeven uur
moesten beginnen met sinaasappels plukken met behulp van een
mechanische kraan met een bakje eraan waarin wij konden staan. "Oh leuk
antwoorden wij."
Of we wel een uurtje eerder klaar konden staan vanwege wat schietlessen. "Schietlessen?" Keken wij elkaar aan.
"Ja er zaten nogal wat 'snipers' vanuit Libanon, hier in de heuvels die het op ons voorzien hadden."
"En dan moet je wel terug schieten," zij hij doodgewoon.
Waarop wij 'doodgewoon' zeiden dat hij naar de hel kon lopen met
zijn ene shekkel per dag en zijn teringsinaasappels en vroegen of hij
wel goed spoorde, waarop wij ons omdraaiden en verdwenen in de nacht.
De slagbomen van de kibboets achter ons latend. Nog net de laatste bus
naar Tel-Aviv terug konden nemen om naar het arbeidsbureau te gaan en
deze even goed de waarheid vertellen en dat zij ons niet maar zo konden
fukken.
Terwijl we dit soort verhalen omhaag haalden liepen wij om beurten
achteruit dit om de weg waarop wij liet met nog steeds recht de
woestijn en links de zee en andersom natuurlijk als je achteruit liep.
Tot Stef mij in mijn zij prikt met zijn elleboog.
"Frans zie jij dat ook?"
"Wat?"
"Nou daar in de verte," wees hij achter mij daar het zijn beurt was achteruit te lopen.
"Ik zie niks, je zal het je wel verbeelden met je blinde muil," zei ik.
"Nee kijk, dan is het er wel en dan weer niet," antwoord hij.
Ik gooi mijn rugzak neer ging erbovenop zitten om eens goed te kijken.
Hij had gelijk. Er waren twee kleine stipjes, lichtjes die er af en toe
waren en dan weer verdwenen.
"Een UFO?" dacht ik hardop geen andere verklaring te hebben.
Heel lang wachten wij in spanning, eerder bang dan hoopvol.
De lichtjes werden groter maar bleven verdwijnen om daarna weer terug te komen.
"Ik weet het," riep Stef. "Het is een auto of zo, kijk de weg golft!"
"Krijg nou wat, je hebt gelijk, zou die stoppen?" "Godverdomme had ik
nou die steen nog maar!" "Voor het geval hij niet stoppen zou."
"Dan had ik hem gewoon door zijn voorruit gegooid!" Ja, wat moet je dan? Doodgaan?
Het was maar goed dat ik de steen niet had.
De lichtjes werden lichten, die dus dan weer wel dan weer niet te zien
waren, tot er daadwerkelijk ook iets van een auto bij verscheen. Dat
wil zeggen een prachtige witte sportwagen!
Wij zwaaien en schreeuwen langs de kant van de weg daar hij met een
gangetje van zeker hondertachtig km. per uur aan kwam scheuren.
Hij reed kei en keihard door, een flard harde muziek verdween en zag ik
in mijn gedacht de steen die ik niet meer had de achterruit en
achterhoofd verbrijzelen van de bestuurder, waarop wij het lijk zouden
begraven in de woestijn en ik daarna plaats kon nemen achter het stuur.
Survival of the fittest!
Als de wagen zo'n honderd meter ons voorbij is gesneld moest hij aan de
handrem getrokken hebben want hij maakte een spin in het zand langs de
weg van wel drie rondjes en kwam als een ronkend Christine uit Stephen
Kings film héél langzaam naar ons toe gereden. Griezelig
gewoon. De muziek werd uitgezet. Alleen de brullende motor restte, die
af en toe met de koppeling ingedrukt hard brulde alsof hij ons op ging
vreten of doodrijden.
Vluchten had geen zin. We waren overgeleverd aan dit roofdier.
De kleppen van de mistlampen gaan open en dicht en schijnen in ons ogen waardoor we verblind worden.
Nu bleven zij aan en een deur gaat open. Er stapt een gozer uit van onze leeftijd die vraagt:
"What the fuck are you doïng here? Do you speak English?"
"Nou en of, we do! Snel pakken we ons rugzakken en rennen naar de auto die op zo'n twintig meter van ons af stond.
De kofferbak klikte automatisch open na een handeling van binnenuit, wij droppen onze rugzakken erin en lopen naar de deuren.
"Stef ga jij maar voorin zitten met die lange klauwen van je."
De stoel klapt naar voren en ik neem achterin plaats, nogal krap maar was dolblij.
"Thirsty?" Vraagt de jongen. Wij leggen hem alles uit en hij begreep
dat hij ons leven gered had en vroeg lachend of we een koud biertje
wilden. "Zit hij ons nou te dollen vraag ik Stef?"
Ik bedoel je mag overal aan komen behalve aan mijn biertje en aan mijn
vrouw. Een slok water zou ik ook een moord voor gedaan hebben. Hij
drukt op een knopje en uit de stoel voor me komt een kleine koelkast
uitschuiven met verlichting erin waar ik blikken Amerikaans Budweisser
bier zie staan.
"Bier!" "Bier!" Stef hij heeft bier!" "het is nog gekoeld ook!"
Roep ik in extase.
Ik behoef niet uit te leggen dat dat ons lekkerste biertje uit ons
leven was en na een tweede zei de jongen dat we rustig aan moesten doen
want we moesten nog vierhonderd kilometer.
"Vierhonderd?" Vragen wij verbaast, "Hoe kan dat nou?"
Als de zee van onze zijde verdwijnt begrijpen wij onze fout. Dit was de
Rode zee niet maar de Dode Zee. We hadden dus nog een heel eind te gaan
door de Negev. Er lag driehonderd kilometer woestijn achter ons en
vierhonderd voor ons en daar hadden ze ons uit de bus laten stappen.
"Sigaartje?" Vraagt de jongen terwijl hij tweehonderd rijd en de muziek
keihard aanzet met een nummer van Queen: "I want to break free," welke
we keihard mee zitten te zingen staand met een bier in mijn handen en
sigaar in mijn muil met mijn bovenste helft uit het open dak met mijn
verdroogde en verbrande gezicht in de keiharde wind, waardoor ik
sigarenas in mijn ogen kreeg.
"It's strange but it's true," klinkt er uit de luidspeakers.
© september 2008, Franciscus Borst, BasicPublishing.nl
|