God, ik zoek even contact met U. Wil je mij nabij zijn? Geef mij geloof en vertrouwen kracht en volharding zodat ik mij ten volle kan geven aan de opdracht die ik nu mag vervullen. Amen
De heldere tafels zonder tooi gedekt. Borden en bekers. Onversierd bestek. Het boek waaruit men ons zal lezen ligt, terwijl de lector rechtop wacht, nog dicht.
De staande bel, het echoloze sein voor de gemeenschap. Aangezeten zijn. Bewegingen van handen. Op de dis de sneden brood, de rondgedeelde vis.
Geluid dat geen geluid is. Bijna licht. Voor elke vensternis een vergezicht. De vragen al vergeten en verhoord. Geen ander dan de lector heeft het Woord.
Je bent mij zo nodig. Ik weet wel dat de Heer mijn herder is en dat Hij mij niets laat ontbreken, maar wanneer jij mij dat niet bent, weet ik niet wat
mijn leven nog kan zijn. Wanneer Hij jou niet geeft, geeft Hij mij niets, want wat mij niet gereikt wordt door jouw hand is dood voordat ik het ooit krijgen zou.
Dat kan niet, zeg je, want dan stel je mij voor Hem, een verantwoordelijkheid die ik niet dragen kan. Weet je dat zeker ?
Lees de psalm. Wie dorst schenkt Hij in overvloed zijn wijn. Maar, liefste, wie anders dan jij is mij zijn beker ?
Franciscus herinnert aan het verhaal van Kaïn en Abel – net als bij zijn eerste reis naar Lampedusa: “Waar is je broeder?”, “Ben ik dan de hoeder van mijn broeder?” Het antwoord geeft de barmhartige Samaritaan. Hij loopt niet onverschillig in een boog om de problemen heen, maar ontfermt zich over de lijdende medemens. “There are people dying.” De tijd dringt, we weten wat we moeten doen: “Heal the world. Make it a better place”.
Een mens is niet zomaar een dingetje, iets bloots. Diep in dat dingetje verbergt zich iets groots. Er woont een wonder in, iets ongelooflijk machtigs. Een kind is meer dan alleen maar iets engelachtigs. Ik weet niet wat het is, maar ik maak me sterk: zo'n mensenkind is niet alleen maar mensenwerk.
Des levens aanvang glinstert weer, geen gisteren en geen morgen meer, geen tijd meer en geen uren, geen grenzen en geen muren; en alle angst voorbij, verlost van schaduw en van schijn, wordt pijn en smart tot vreugd verheven!
Hoe kan het zo eenvoudig zijn! Hoe kan het leven Hemel zijn, met U, o kern van alle leven!
Wij hebben met elkaar gewandeld waar de dingen begonnen aan hun heerlijkheid: op de eerste dag van de stenen tijd, in de eerste tuin van de kale aarde.
En sindsdien, God, lijden wij aan elkander, roepen wij uit de diepten : Adam! Heer! tot Gij het zwaard wegneemt, de sterren weer laat dalen, en ik in uw mens verander.
Wij missen elkaar, wij kunnen niet slapen. Ik voel uw adem's nachts langs mijn verdriet; Gij hoort mijn pen krassen die U niet ziet.
Ik haat mijn appel ; Gij uw vlammend wapen. Wind, sterren en dromen, beken het maar: wij willen weer wandelen met elkaar.
'Heer blijf bij ons, de zon gaat onder.' Wij boden dan het avondbrood den vreemden man, die langs de baan met ons was meegegaan. En wijl hij, 't zegenend de oogen sloot, gebeurde het: Zijn aangezicht verklaarde in een hemelsch licht, waarin hij plotseling verdween Dit was het wonder. Wij stonden weer alleen, doch vouwden blij onz' handen. Het was alsof Hij door ons heen verdween en t licht in ons is blijven branden. Blijf zoo in ons, o Heer, de zon gaat onder!
Vanbinnen soms voel ik diep vanbinnen iets van God ik wou dat ik die dingen op kon schrijven maar als 't naar buiten komt is het kapot die dingen kunnen beter binnen blijven Toon Hermans (1916-2000)
De zachte lucht hangt rond mijn oren en in haar hangt de zonneschijn. Ik kan de dingen nu weer horen, zoals God wil dat ze zijn. Ik wacht maar tot ik kan luisteren, dat kan ik beter bij de maan of als alle dingen verduisteren om voor de nachtlucht dicht te gaan. Dan voel ik mijn handen veranderen tot een breed opgezet met de vingers aan elkanderen voltrokken nachtgebed.
Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden.
Beken elkaar uw zonden en bid voor elkaar, dan zult u genezen. Want het gebed van een rechtvaardige is krachtig en mist zijn uitwerking niet. Elia was een mens als wij, en nadat hij vurig had gebeden dat het niet zou regenen, is er drie-en-een-half jaar lang geen regen gevallen op het land. Toen bad hij opnieuw, en de hemel gaf regen, en het land bracht zijn vrucht weer voort.
Wanneer Gij komt, 't kan heden zijn, 't kan etenstijd met allen zijn, 't beloofde land, 't verwacht festijn, 't kan vreugde zijn of aardse pijn.
Wanneer Gij komt, 't kan morgen zijn, 't kan dageraad of avond zijn, de goede Herder kan het zijn, de Man met balsem, brood en wijn.
Wanneer Gij komt, 't kan middag zijn, door 't kruispunt loopt de dwarse lijn, met vuur gezuiverd staan wij rein, 't kan 't heerlijk uur der liefde zijn.
Wanneer Gij komt, nacht kan het zijn, 't kan donkerheid vol tranen zijn, of, vallen wij uit 't ijdel schrijn, 't kan 't laatste woord voor 't sterven zijn.
Wanneer Gij komt, 't kan eeuwig zijn, Uw lichaam kan zo glanzend zijn, 't kan Pasen in de bloesems zijn, Gij kunt voorgoed gekomen zijn.
Dank U, Vader van ons leven en ons zozeer toegewend dat U, eeuwig, hoog verheven, elk van ons bij name kent. Dank U, dank U, Heer der Heren, dat U onze Vader bent.
Dank U, Christus, met ons lijden en de dood zozeer begaan, dat U ons daarvan bevrijdde met een mensenlichaam aan. Dank U, dank U, Jezus Christus, broeder-God in ons bestaan.
Dank U Geest, voor alle gaven aan ons hart en ons verstand; die ons hoop geeft op de haven van ons ware vaderland. Dank U, dank U, Geest van liefde, voor het vuur dat in ons brandt.