God, ik zoek even contact met U. Wil je mij nabij zijn? Geef mij geloof en vertrouwen kracht en volharding zodat ik mij ten volle kan geven aan de opdracht die ik nu mag vervullen. Amen
Soms zit hij in een oude perenboom En merelt Soms staat hij op zijn hoofd in een klein kind Want hij is altijd soms. Hij is geen kerk van holle eeuwigheid Hij is geen kathedraal van hoge lege almacht Hij is een nu, een hier, een altijd soms Soms lust die schuimt Soms een verliefdheid En wee de maagd.
Maar altijd is hij overal in alles Zoals het is Zoals het soms en altijd anders is.
Het was vroeg in de morgen de eerst dag van een nieuwe tijd
en het gebeurde dat Hij die was gestorven koud als een steen daar lag achter een steen geborgen opstond in het licht liep de dood meester en terugriep de in verdriet verdwaalden de herder bleek die waarlijk tot in de dood afdaalde voor zijn schapen
het was vroeg in de morgen de eerste dan van een nieuwe tijd.
Psalm 23 Ik wil van God als van mijn Herder spreken. Onder zijn hoede zal mij niets ontbreken. Groen is het land waarin Hij mij doet komen, fris is de bron die Hij voor mij doet stromen. Hij sterkt mijn ziel en wijst mij rechte wegen, opdat ik Hem zal prijzen om zijn zegen. Zelfs door een dal van diepe duisternissen waar ik het licht der levenden moet missen, vrees ik geen kwaad, want Gij zijt aan mijn zijde met stok en staf, tot troost en tot geleide. Onder het oog van hen die mij verraden richt Gij mij toe het nachtmaal der genade. Gij zalft mijn hoofd met d'olie van uw vrede, Gij vult mijn kelk met gelukzaligheden. Ja, zaligheid en liefde en welbehagen zullen mij volgen al mijn levensdagen. Ik zal het welkom horen van mijn Koning en jaar aan jaar verblijven in zijn woning.
De heldere tafels zonder tooi gedekt. Borden en bekers. Onversierd bestek. Het boek waaruit men ons zal lezen ligt, terwijl de lector rechtop wacht, nog dicht.
De staande bel, het echoloze sein voor de gemeenschap. Aangezeten zijn. Bewegingen van handen. Op de dis de sneden brood, de rondgedeelde vis.
Geluid dat geen geluid is. Bijna licht. Voor elke vensternis een vergezicht. De vragen al vergeten en verhoord. Geen ander dan de lector heeft het Woord.
Je bent mij zo nodig. Ik weet wel dat de Heer mijn herder is en dat Hij mij niets laat ontbreken, maar wanneer jij mij dat niet bent, weet ik niet wat
mijn leven nog kan zijn. Wanneer Hij jou niet geeft, geeft Hij mij niets, want wat mij niet gereikt wordt door jouw hand is dood voordat ik het ooit krijgen zou.
Dat kan niet, zeg je, want dan stel je mij voor Hem, een verantwoordelijkheid die ik niet dragen kan. Weet je dat zeker ?
Lees de psalm. Wie dorst schenkt Hij in overvloed zijn wijn. Maar, liefste, wie anders dan jij is mij zijn beker ?
Franciscus herinnert aan het verhaal van Kaïn en Abel – net als bij zijn eerste reis naar Lampedusa: “Waar is je broeder?”, “Ben ik dan de hoeder van mijn broeder?” Het antwoord geeft de barmhartige Samaritaan. Hij loopt niet onverschillig in een boog om de problemen heen, maar ontfermt zich over de lijdende medemens. “There are people dying.” De tijd dringt, we weten wat we moeten doen: “Heal the world. Make it a better place”.
Een mens is niet zomaar een dingetje, iets bloots. Diep in dat dingetje verbergt zich iets groots. Er woont een wonder in, iets ongelooflijk machtigs. Een kind is meer dan alleen maar iets engelachtigs. Ik weet niet wat het is, maar ik maak me sterk: zo'n mensenkind is niet alleen maar mensenwerk.
Des levens aanvang glinstert weer, geen gisteren en geen morgen meer, geen tijd meer en geen uren, geen grenzen en geen muren; en alle angst voorbij, verlost van schaduw en van schijn, wordt pijn en smart tot vreugd verheven!
Hoe kan het zo eenvoudig zijn! Hoe kan het leven Hemel zijn, met U, o kern van alle leven!
Wij hebben met elkaar gewandeld waar de dingen begonnen aan hun heerlijkheid: op de eerste dag van de stenen tijd, in de eerste tuin van de kale aarde.
En sindsdien, God, lijden wij aan elkander, roepen wij uit de diepten : Adam! Heer! tot Gij het zwaard wegneemt, de sterren weer laat dalen, en ik in uw mens verander.
Wij missen elkaar, wij kunnen niet slapen. Ik voel uw adem's nachts langs mijn verdriet; Gij hoort mijn pen krassen die U niet ziet.
Ik haat mijn appel ; Gij uw vlammend wapen. Wind, sterren en dromen, beken het maar: wij willen weer wandelen met elkaar.
'Heer blijf bij ons, de zon gaat onder.' Wij boden dan het avondbrood den vreemden man, die langs de baan met ons was meegegaan. En wijl hij, 't zegenend de oogen sloot, gebeurde het: Zijn aangezicht verklaarde in een hemelsch licht, waarin hij plotseling verdween Dit was het wonder. Wij stonden weer alleen, doch vouwden blij onz' handen. Het was alsof Hij door ons heen verdween en t licht in ons is blijven branden. Blijf zoo in ons, o Heer, de zon gaat onder!
Vanbinnen soms voel ik diep vanbinnen iets van God ik wou dat ik die dingen op kon schrijven maar als 't naar buiten komt is het kapot die dingen kunnen beter binnen blijven Toon Hermans (1916-2000)
De zachte lucht hangt rond mijn oren en in haar hangt de zonneschijn. Ik kan de dingen nu weer horen, zoals God wil dat ze zijn. Ik wacht maar tot ik kan luisteren, dat kan ik beter bij de maan of als alle dingen verduisteren om voor de nachtlucht dicht te gaan. Dan voel ik mijn handen veranderen tot een breed opgezet met de vingers aan elkanderen voltrokken nachtgebed.