Als de muggen in januari dansen, dan wordt de boer een bedelaar. |
Januari warm, dat de hemel zich erbarm. |
|
|
In januari ziet de boer liever een wolf in het veld, dan een ploeg. |
Knapt januari niet van de kou, dan zit men zomers in de rouw. |
|
|
Geeft januari muggenzwerm, dan hoort ge in Oogstmaand licht gekerm. |
Knapt januari niet van de kou, dan zit men in de oogstmaand in de rouw. |
|
|
Als in januari de muggen zwermen, dan kun je maart de de oren wermen. |
Op een milde Januari volgt vaak een gure lente en een hete zomer. |
|
|
Een winterse mug, krijgt nog een dikke rug. |
Nevel in januari geeft een nat vroegjaar. |
|
|
Een hommel in januari, brengt een goed wijnjaar. |
Nevels in januari opgestaan, brengen een natte lente aan. |
|
|
Als de kat in januari in de zon zit, ligt ze in februari achter de kachel. |
In de louwmaand mist, dan de lentemaand fris. |
|
|
Zijn er januari veel mollen, dan laat de winter niet met zich sollen. |
Januari nevel tocht, Februari kil en vocht. |
|
|
Stoot de mol in Januaar, kijk van kou in mei niet raar. |
Sneeuw met donder in januaar, voelt men gans het jaar. |
|
|
Als in januari de vorst niet komen wil, dan zij zeker in april. |
Als het in januari dondert, wees voor ziekten niet verwonderd. |
|
|
Als 't in Louwmaand mistig is, wordt de lentemaand heel fris. |
Valt in januari veel regen, dan brengt hij de vruchten een zegen. |
|
|
De eerste zeven dagen des jaars zijn lotdagen |
Wast het gras in januaar, voelt men het ganse jaar. |
|
|
Draagt Nieuwsjaarsmaand een sneeuwwit kleed, dan is de zomer zeker heet. |
Wast het graan in januaar, dan is de zomer in gevaar. |
|
|
Geeft januari een sneeuwtapijt, dan zijn we gauw de winter kwijt. |
Wast het graan wél in januaar, voelt men dit het ganse jaar. |
|
|
Gelijk januari, zo ook juli. |
Groeide in januari het gras, nooit de zomer goed en was. |
|
|
Heeft januari koude en droge dagen, dan zal in februari de sneeuw u plagen. |
Als het gras groeit in januaar, groeit het slecht het hele jaar. |
|
|
Heeft januari koude en droge dagen, dan zal in februari de winter u plagen. |
Staat groen en fris het gras, het hele jaar heeft vaak een schraal gewas. |
|
|
In januari veel regen, brengt de vruchten weinig zegen. |
Vroeg gras, geen gras, laat gras, genoeg gras. |
|
|
In januari veel regen en weinig snee, doet bergen, dalen en bomen wee. |
Een nieuwe maan in januari, eerste dag niet, tweede dag iet, derde dag, zo blijft de hele maand. |
|
|
Is januari nat, leeg blijft het vat. |
Op een milde januari, volgt vaak een gure lente en 'n warme zomer. |
|
|
In januari weinig water brengt veel wijn. |
Geeft januari sneeuw en vorst, vaak de boeren veel granen dorst. |
|
|
In januari veel water brengt weinig wijn. |
Als januari ons brengt strenge vorst, lijden we 's zomers geen honger en geen dorst. |
|
|
Is 't in januari nat, ledig blijven vuur en vat |
Eind januari sterke vorst, 's Zomers noch honger, noch dorst |
|
|
Is januari zacht, dan krijgen lente en zomer veel groeiende kracht. |
Januari zonder regen, is voor de boeren een zegen. |
|
|
Januari warm, dat God zich erbarm. |
Januari zonder sneeuw maar met veel regen, brengt de boeren geen zegen. |
|
|
Als de R is in de maand, is het weer niet altijd meegaand. |
Als het waait en vriest in de oktobernacht, dan verwachten wij een januari zacht. |
|
|
Een koude oktober, een zachte nieuwjaarsmaand. |
Winterzon maakt dat de vorst kraakt. |
|
|
Als ik januari was, deed ik de ketel boven het vuur bevriezen. |
|