Hoort 't is de wind
Hoort, 't is de wind, 't is de wind, 't is de wind, en zoekende zucht hij om ruste te vinden, overal rond, en en vindt geene, nooit: of hij de daken van d'huizen verstrooit, of hij de vliegende blâren doet ruischen, of hij de boomen daarboven doet buischen of hij de torren hun toppen afwaait, of hij de malende meulenen draait, of hij de zee in de wolken doet botsen of hij ze slaat op heur zuchtende rotsen, of hij de schepen daarbinnen begraaft, of hij door schuimbekkend zeewater draaft: nimmer en vindt hij, de wind, 't is de wind en nimmer en zal hij geen ruste meer vinden, nimmer en rustt' hij maar eenen keer: 'Stil!' sprak Hij, die immer in ruste is, 'Ik wil!' sprak Hij, die alles in roer zetten kan: 'Stil!' en hij rustte . . . en hij rustte nochtan!
Guido Gezelle (1830 – 1899)
|