DE DONKERE ZES WEKEN.
De huidige generatie spreekt niet meer over de ‘donkere zes weken’. Een overvloed van electrisch licht, zowel buiten- als binnenhuis heeft de ongemakken en de onzekerheid van de duisternis uitgebannen.
Het verband met de natuur, zoals onze voorouders en veler onder ons in hun jeugd dat gekend hebben, bestaat niet meer.
Maar ten tijde dat men zich moest verhelpen met een olie- of petroleumlamp (de quinquet!), toen was het wat anders. Met het vallen van de avond moesten de meeste activiteiten stopgezet worden. En men diende ervoor te zorgen dat alles wat men voor het verder verloop van de dag of voor de volgende morgen nodig had, binnen was en dicht bij de hand : kolen en brandhout, eten. enz. zodanig dat men nog zo weinig mogelijk het woonvertrek moest verlaten, want daarbuiten lag de onzekere duisternis.
Men zag er werkelijk tegen op als men ‘s avonds met een walmende kaars of bij het licht van een paar lucifers iets moest halen of zoeken op de voute, in de beste kamer of waar ook. In die tijd werd er in de ‘leuring’ (nog een woord dat verdwenen is), t.t.z. de schemertijd, vlug rondgesprongen om nog een en ander te doen vooraleer de volledige duisternis intrad.
De periode van de kortste dagen was een dieptepunt in het leven van de mens. Late klaar en vroeg donker en als ‘t donker Is zij je nauwers beter dan in je bedde. Je zit daar toch en ‘t is verloren vier en keerselicht. Die periode noemde men de ‘donkere zes weken’
De oudere generatie zal vertellen dat de ‘donkere zes weken’ het tijdvak omsluiten van drie weken vóór Kerstmis, tot drie weken na Kerstmis. In feite is dat niet helemaal juist. De kortste dag van het jaar valt op 21 december en de zes weken met de kortste dagen van het jaar lopen van drie weken vóór 21 december tot drie weken na 21 december, dus van 1 december tot 12 Januari. Maar omdat Kerstmis een zeer markante dag was en dicht bij 21 december was gelegen, plaatste men Kerstmis juist te midden van de ‘donkere zes weken’.
Uit ‘De Ijzerbode’ van januari 1972
|