NAZOMER
Naamgeving
De opleving van de zomer is zo opmerkelijk dat de nazomerperioden in verschillende landen eigen namen hebben gekregen.
In het Nederlands spreken we van oudewijvenzomer, naar het voorbeeld van het Duitse Altweibersommer. Een veelgehoorde verklaring is dat het begrip uit de Noordse of Germaanse mythologie, waarin noodlotsgodinnen wevend of spinnend werden voorgesteld, zou stammen. Het spinnen van deze lotsgodinnen beeldde het spinnen van de menselijke levensdraden uit. Hiervoor is geen enkele aanwijzing, niet in het minst omdat een vergelijkbare uitdrukking in de Scandinavische talen ontbreekt, terwijl de uitdrukking wel in de meeste Slavische talen (en het Hongaars) voorkomt. Ook de late verschijning van de term in de Europese talen (17-18de eeuw) spreekt niet voor een oude oorsprong. Volgens de germanist Elmar Seebold[2] zou Altweibersommer verwijzen naar de "tweede jeugd" van vrouwen van middelbare leeftijd, die als voorbarig en kortstondig beschouwd werd. In sommige Duitse dialecten komt dan ook de benaming Witwensommer "weduwenzomer" voor. Een andere verklaring is dat de spinnenwebben die in de herfststormen wapperen, doen denken aan de grijswitte haren van oude vrouwen. Vergelijkbare uitdrukkingen in het Duits met "oude vrouwen", zoals de planten alte Mägde, alte Jungfern (wolgras) met zijn witte, wolachtige vrucht, en Altweibergras (bosanemoon) met witte bloemen, zijn toespelingen hierop.
Verder wordt een zomerse periode rond 29 september ook sint-michielszomer genoemd. Minder gebruikelijk zijn kranenzomer (begin oktober), sint-gumaruszomer (rond 11 oktober) en sint-maartenszomer (rond 11 november).
|