Het is Palmpasen en ik zie de bomen, De palmen weer met kinderogen aan: Hun blaadren die als vogelveren stromen En in de top der stam gestoken staan.
En alles is bereid Hem te ontvangen, En de verwachting vlamt op elk gelaat: De kreupelen die aan hun krukken hangen, De honden en de blinden van de straat.
Er draaft een ezeltje met rechte oren Als aan de witte klasmuur van mijn jeugd; Al heeft het Jezus van zijn rug verloren, Ik zie Hem in mijn kinderlijke vreugd, En zachtjens juicht het kind in mij verblijd: Hosannah die de Zoon van David zijt.