Allan Kardec schrijft over mediums in het jaar des Heeren 1884 in zijn boek: PROEFONDERVINDELIJK SPIRITISME, HET BOEK DER MEDIUMS OF GIDS VOOR MEDIUMS EN TER INVOCATIE VAN GEESTEN, het volgende:
Over de mediums.
Alle menschen zijn mediums: alle hebben een Geest die hen tot het goede leidt als zij naar hem willen luisteren. Dat nu eenigen door eene bijzondere mediumniteit met hem in gemeenschap zijn, terwijl anderen hem alleen door de stem van het hart en der rede hooren, doet er weinig toe, het is daarom niet minder hun beschermgeest die hen raad geeft. Noem dezen geest, rede, intelligentie, het blijft altijd eene stem die aan uwe ziel antwoord geeft en u goede woorden mededeelt; alleen verstaat gij die niet altijd. Niet allen weten te handelen naar de ingeving der rede, niet de rede die eer kruipt en zich moeielijk langs den grond sleept, dan loopt, niet de rede die zich te midden der stoffelijke en grove belangen verliest, maar de rede die den mensch boven zichzelf verheft, die hem naar onbekende gewesten voert; het heilig vuur dat den kunstenaar en den dichter bezielt, de goddelijke gedachte die den wijsgeer verheft, de opwelling die zoowel de individuen als de volken medesleept, die rede die het algemeen niet begrijpen kan, maar die den mensch verheft en hem, meer dan eenig ander schepsel tot God voert, het verstand dat hem van het bekende tot het onbekende weet te leiden en hem de verhevenste dingen doet ten uitvoer brengen. Luistert dus naar die stem in uw binnenste, naar den goeden genius die steeds tot u spreekt, en gij zult steeds meer en meer uwen beschermengel hooren, die u uit den hoogen de hand toereikt; ik herhaal het, de innerlijke stem die tot uw hart spreekt, is de stem der goede Geesten, en het is uit dat oogpunt beschouwd, dat alle menschen mediums zijn.
Channing.
|