Voor m'n poëzie kan je terecht bij Pp. Naam van het Weblog: Ik kan niet schrijven zoals jij leest ...
12-09-2006
Wiedergutmachung
Dag lieve lezer-es,
Vandaag voel ik me een beetje bezorgd. Bekommerd om jou. Want wat neem ik van je af? Tijd en illusie? En wat krijg je in de plaats van me? Niets? Tenzij een gebrek aan de twee voorgaande?
Wat heb JIJ er aan als ik je schrijf dat het geluid van motoren over een autostrade binnendringt in dit 'heilige der heiligen': mijn ochtend?
Trouwens, weet jij wel wat dàt is, nu de RKK een minuscuul clubje is geworden? Waarvan de leider als een archaïsche rock-artist zich tussen z'n groupies laat ronddragen.
Vraagtekens. Het zijn zo wat de leestekens die mijn witte ruimte bevolken en beheersen. Twijfel. Een teken van zwakte? Onmacht? Gebrek aan overtuiging of kennis?
Waarom schrijf ik dan? En jij, waarom lees je dit? Waarom? Het zal wel nooit duidelijk worden. Voor geen van ons beiden.
Zelf kan ik me amper een ochtend voorstellen zonder papier tussen m'n vingers. Het zou dan zijn alsof ik het belangrijkste deel van de dag heb overgeslagen.
Zou het voor mij wel 'een dag' geweest zijn? Dit is puur een oratorische vraag. Het vraagteken doet er niet toe in dit geval. Je mag het aftrekken van de voorgaande. Eentje minder op de lijst van mijn twijfel.
Goed, onderstel dat je de tijd die je spendeerde aan dit stukje als een verloren deeltje van je leven zou beschouwen dan zal ik het nog goed trachten te maken. In de zin van 'herstelling van de geleden schade'. Wiedergutmachung.
Hoe gaat het met je vandaag?
Met je reuma? En je hoofdpijn? Die steek in je heup? Vergat ik nog wat? Ach ja, de pijn van het zijn en het alleen zijn.
En jij daar. Ja, jij die zich mateloos moe voelt in dat jonge lichaam van je. Terwijl je geest ronddanst maar dan op een dansvloer die je verlamt.
Jij die zich bezorgd afvraagt 'hoe breng ik die twee weer in balans' . Lichaam en ziel.
Hoe gaat het vandaag met je?
Terwijl jij zich angstig afvraagt: wat volgt er nog? Wat zullen onderzoeken naar boven halen aan analyses en diagnoses ? Speciaal voor jou: het ga je goed!
Zie, lieve lezer-es,
zo is alles nog niet verloren vandaag. Want ik had interesse voor je. Ik informeerde even hoe het met je ging vandaag.
Het was verboden. Maar we deden het toch. Want alles was verboden.
De zondagnamiddag, toen nog met een hoofdletter, kregen we witte boterhammen met kaas ertussen. En een blekken kan met chocolademelk. Of iets in die buurt. Stiekem sopten we onze boterham in dat kopje troost. Een heldendaad.
Eén keer per week kregen we dat extraatje. Na een bezoek van thuis. Op zondagnamiddag. Dàt was enkel realiseerbaar voor de rijken of zij die dichtbij woonden. M'n ouders zaten ergens tussenin. Veronderstel ik. Eerst de tram. In '56 een Opel Record.
Op het einde van die visite kwam een surveillant rond met een bel. Tijd voor de tranen. Van moeders. En bij dat afscheid was het net of ze de ziel uit je lijf scheurden. Ze meenamen naar dat verre dorpje met z'n bossen en z'n heide. Toen nog.
En zelf bleef je verweesd achter. Met een onbeschrijflijke pijn in je borst. En ze beschrijven kon je niet. Want elke brief moest open afgegeven worden.
En waar vond je dan wat moederliefde terug? In de verboden hand van een kameraadje. In het donker van de filmzaal. Om die jongensliefde te vermijden: "Semper tres!".
Jawel, een luxe. Op zondagavond. Om je pijn te verdoven. Een film, zoals de Five Sullivans. Vijf broers die allemaal stierven in WO II. Voor ons.
Zoiets dat kon je begrijpen. Want zelf zat je ook te sterven.
Zopas sopte ik m'n witte boterham met kaas in een kopje chocolademelk. Van échte chocolade. Ik keek vluchtig rond. Geen surveillant te bemerken. Oef!
Als een razende ben ik er door gekoerst. Wel honderd gedichten per uur. Dat verdient een 'proces verbaal'. Fout ... ik weet het.
Mààr... ik wist weer meteen waarom hij nu al jaren naast me ligt. Ongeopend. Zo blauw, maar zo alleen. En dan nog met een lint, tussen het één en andere been. Ach, vergeef me, dat rijmde even.
H. de Coninck bleef ik jarenlang trouw. Hij was m'n ochtend. Het oosten en het westen. Het noorden en het zuiden. Koningsblauw.
Dewulf prevel ik, zo traag als ik kan. Als een schildpad over papier. Telkens opnieuw. Van ginder tot hier. Tot ik er blauwziek van word.
En Nolens is nog Terra Incognita. Geurt lekker naar inkt. Die bezinkt op weilanden van woorden. Ik ontdek en ontdek ... en trek verder...
Maar Claus ... neen, dank je, die laat ik voor de Nobelprijs ...
Hij ligt hier in mijn handen. Blauw als een geschilderde zee. Met een lint als een liaan tussen de tanden.
Als het leven van een dichter mag worden afgemeten aan het aantal pagina's, dan is hij groot en dik. En oud. En dat is hij ook Hugo Claus. Oud, bedoel ik.
De Bezige Bij verzamelde zijn leven tussen twee covers. Op 1.109 bladen. Leven en dood behangen met letters.
Na Herman de Conink, jaren lang, Dewulf en Nolens, begin ik nu de ochtend ook met wat Claus.
Ik hoor zijn voornaam gefrasel. Nederlands om te savoureren. Heerlijke blauwe ochtend ...
uvi
PS. Oud is een relatief begrip. Wanneer ben je dat? Vanaf tachtig, negentig, honderd? Of daar ergens tussenin?
Hoe de morgen reeds tekeer gaat. Met slaande deuren. Een wekkerradio en kinderstemmen op een fiets. Terwijl ik nog hoop verzamel op een ochtend. Badend in de leegte van geluid.
In mijn handen dobberen dichters over een blad. Leven in wit water. Uren turen naar letters in de verte. Achtergelaten dagen. Verteerd door herinnering.
En ik wil slapen in de armen van hun gestamel. Onder de blauwe wasem van hun inkt.
Mijn ochtendritueel verslaapt zich. In de eerste plooien van het licht. Het sacrale water wacht op zijn ontwaken. Ik wil de ochtend voor mij alleen bewaren.
Angstvallig vertaal ik ieder geluid. In de stilte teel ik dichters. Op papier. Het geritsel van letters. Ze herleven onder de streling van zachte ogen.
Boven wacht de dag onder zijn lakens. Ze slapen beiden nog. Onder een sprei van dromen.
Neen, een kopje staat er niet zomaar. Zelfs leeg heeft het een tweede leven. Het bewaart ochtend of verzamelt herinnering.
Zo ook, kan dat gebeuren met het licht. Het ligt dan zonder ogen te wachten op een boek. Gebundelde aarzeling van woorden.
Het betasten van het leven. Wat nog moet komen. De dood. Als een oefening. En het leven. Om te leren verliezen.
Daarom staat er een kopje. Ook al is het leeg. Op de daartoe bestemde plaats. Na genot, een etalage van gemis. En licht. Gevangen om te lezen. Wat een ander reeds wist.
Ik hoor het hijgen van zijn stappen. Luister naar de echo van z'n stem. Doorheen de muren. Hij huppelt door de wereld die ik niet dragen kan. Noch sturen.
Hoe licht is het verdriet van kind'ren. In tijd. Het lijkt wel ebbe en vloed langsheen de kustlijn van hun tranen. Ik moet me baden in hun verlaten angst.
Maar in mijn handen rust een zachte onrust. Een sprei van twijfel dekt de tafel van m'n dag. Hoe, m'n God, kan ik het kind in mij weer baren. Om hem te troosten als een spel. Met kameraden.
Zondige gedachten zijn het. OK, ik geef het meteen toe. Ik bad zelfs tot een god waarin ik niet geloof.
En nog blijven ze 'ontoelaatbaar'. Want in gedachten kun je ook zondigen, leerde de Mechelse Catechismus. Ik denk veel.
Ze kloppen niet binnen het referentiekader. Mijn hoop en wanhoop. Niet volgens het boekje dat de literatuur en het leven doceert. Over een opa en oma. De charmante heiligen van de derde leeftijd.
Volgens mij ongedoseerd. Preconciliair. En aangelengd met romantiek. Zoals vroeger de melk. Maar ik ben dan ook een zondaar.
Ik ken er die het doen met de glimlach. Met kennis van zaken en een hart van goud. Dat zijn de échten. De engelen in een sprookje.
Ik ben eerder de boze jager. Mijn God, laat hem nog een uurtje slapen.
Daar staat hij dan onder de Vlaamse modder. Brabants bruin. Oerdegelijke klei om een man te scheppen. Ondertussen is hij nog m'n Afrikaanse prins. Kwetsbaar.
Mon amour pour toujours. Dàt zeg ik hem dagelijks want hij moet zoveel liefde missen. En staat nog voor brutale waarheden.
Maar nu dwingt de wereld me op de knieën. Om hem te wassen en te kleden. Kniehoog denken en handelen.
De wasmachine is me genadig. En de buurvrouw ook. Ze biedt dekking. Hij mag op de trampoline. Want de oorlog woedt verder. Van de klei komen keitjes.
Een reservoir van projectielen. Reptielen in kinderhanden. Mijn kleine oorlog. En ik heb er al eentje achter de rug. WO II.
Die leek mij toen plezanter.
uvi
PS. Buurjongen heeft bestand afgekondigd. Wapens zwijgen. Vijand zit mee op trampoline.
Multicultureel Madurodam. Mijn kleine Afrikaan spreekt twee talen. Da's niet genoeg. Da's duidelijk.
Hij is blank en Belg. Maar ook weer niet. Voor kinderen. Hier op het woonerf is hij een indringer. Een allochtoon. Blaast het spel op want ze verstaan elkaar niet. Loopt in de weg. Een spelende terrorist.
Sommigen kruipen dan maar zelf naar binnen. Hun dichtste nest. Anderen staan op hun rechten. Eigen plein eerst. Jij kwam later. Wij waren en wonen hier.
Woorden vormen een barrière. Als ze niet van dezelfde taal zijn. Ik verwijt hen niets. Zie het verdriet in zijn tranen. Lijd met hem, maar begrijp hen.
Of hoe kinderen al trainen voor later.
Hier spreekt men Nederlands. Sire, il n'y a pas de Belges. Si, Monsieur
Destrée , mijn kleine Belg. Il n'aime pas le soleil.
Alles kan ik verdragen, Het verdorren van bonen, Stervende bloemen, het hoekje Aardappelen kan ik met droge ogen Zien rooien, daar ben ik Werkelijk hard in.
Maar jonge sla in september, Net geplant, slap nog, In vochtige bedjes, nee
Met dank en respect voor Kopland...
En de lezers hier ... Nu begrijp je hieronder die 'jonge sla' beter. Bij de duiven.
Hoe dikwijls had ik deze zinnen moeten herschrijven? Nu haal ik ze uit m'n hoofd en laat ze meteen los.Als jonge duiven. Ik kijk ze achterna. Als een doordeweekse duivenliefhebber.
Ik zie ze haperen in hun vlucht. Vallen meer dan vliegen. Welke richting kiezen ze? Komen ze terug? Fladderen ze zomaar wat rond? Als labiele letters in de lucht.
Verlangen ze terug naar het dons van hun nest? Of wenkt die weidse wereld? Zonder belemmering van een hok. Wat doe je met jonge woorden?
Laat je ze los? Of laat je ze groeien? Ben ik nu een duivenmelker? Of een teler van onvolgroeide gedachten? Een tedere tuinier van jonge sla. Zoals Kopland. Dat zou ik willen zijn.
Ochtend. En donker. Een dwaallicht in de zomer. Ik tik met m'n voet op een knop. En het wordt licht. Daar staat hij dan. Een 'staande leeslamp'. Een ranke vuurtoren voor de grijze uren van deze dag. Onder zich laat hij het licht stromen. M'n handen verzamelen z'n stralen over de bladen. Baden in een bundel. Letters golven over het papieren strand. Zee van zinnen. Ze deinen in m'n hoofd.
Ik blader door ebbe en vloed. De bellettrie van waden door het blauw.
Als iedere gedachte een kruispunt wordt dan verdwaal je al vlug in jezelf. Ik ben een allochtoon in m'n hoofd.
Zopas nog gedacht. Ik hou van een open geest, maar van een gesloten keuken. Stel je voor dat het andersom zou zijn. Dan las je nu wat afwas.
Poëzie en proza. Een koppel dat ik dagelijks frequenteer. Ze lijken op elkaar. Soms wat veel, een identieke tweeling. Maar waar verschillen ze, vraag ik me dikwijls af.
De ochtend suggereerde mij een antwoord. Met Dewulf in m'n handen is die altijd blauw. De ochtend.
Kijk, een bundel poëzie die kan ik telkens opnieuw doorbladeren. En blijven hangen bij een schitterend vers. Opnieuw en opnieuw ...
Soms vrees ik te verdwijnen in mijn zetel. Osmose. Zoiets als een oud koppel. Zwijgen naast elkaar. Aan tafel. In bed.
Alles zeggen. Zonder een interval van woorden. Op de patatten, het correct afgemeten zout. En de duur van koken. De klok op tijd verzet.
Traag door de dag. Maar toch snelt het leven. Voorbij. Naar z'n einde. Het weten. Maar vergeten. Dat is goed voor de gezondheid. Zoals lezen in een zetel.