Vaak heb ik Wim horen vertellen over zijn jeugd in Hattem, hoe hij zittend
op het paard van buurman van 't Land naar Homoet ging om die weg te brengen. De
boeren woonden allemaal nog in het stadje en in het voorjaar werd het jongvee
naar de gemeente weide op Homoet gebracht. Dat werd dan eerst bij de pomp naast
de Grote kerk gebrandmerkt en dan ging het in optocht naar de Hoenwaard, één van
de uiterwaarden van de IJssel die nooit overstroomde maar waar tot midden vorige
eeuw geen boerderijen stonden. De scholen waren dicht op die dag zodat de
kinderen het hele gebeuren konden meemaken. Toen we vorige week in het Jan
Voerman Museum in Hattem waren zag ik daar fotos van de verhuizing van de
koeien naar Homoet. Toen pas kon ik me er een echte voorstelling van maken. Tot
dan had ik het alleen van horen zeggen. Beelden doen ook wat. Daarom deel ik ze
graag met jullie.
In het Voerman Museum hangt dit schilderij van grote historische waarde.
Het is geschilderd door Peter Snayers uit Antwerpen in 1629 en laat het Spaanse
aanvalsregiment onder bevel van graaf Salazar zien. Op de achtergrond zie je de
Grote kerk en de burcht de Dikke Tinne. De aanval op de poort mislukte,
misschien wel zoals onderstaande legende vertelt, en de troepen trokken zich
plunderend terug.
De Hattemer toren richting Hoenwaard heeft nòg een
naam: de Vèrkentoren met de klemtoon op de eerste lettergreep en niet van het
woord verkèn dat van het werkwoord verkennen komt. Het komt van het woord
varken, knorremans, die in de Middeleeuwen vrij rondliep in het stadje en zn
kostje daar op kon scharrelen. Als klein maar strategisch gelegen
vestingstadje was Hattem in vroeger eeuwen vaak het doelwit van belegeringen.
Grote legertroepen vlijden zich dan neer in het veld, betrokken hun stellingen
en sloten de aan- en afvoerwegen af. Kaartspelen en dobbelstenen werden
tevoorschijn gehaald om de lange uren te vullen en de verveling te verdrijven
die gepaard ging met het langzaam uithongeren van de Hattemers binnen de muren.
Maanden en maanden kon dat spel zo doorgaan in een ultieme strijd om de
sterkste zenuwen.
Dat het met de moraal van de Hattemers wel goed zat
blijkt uit de legende die de ronde doet over de naamgeving van de Verkentoren
die een prachtig uitzicht gaf (en geeft) over de uiterwaarden en de weg richting
Heerde
Het was weer eens raak. Al maanden lag de vijand voor de
poorten van de stad om de Hattemers te dwingen een toontje lager te zingen. Er
zat niet veel schot in de zaak. Aanvallen op de stevige stadsmuren en dito
poorten hadden weinig effect en werden zonder al te veel moeite door de
Hattemers afgeslagen dankzij de ketels kokende pek en olie die klaar stonden en
de ervaren kruisboogschutters op de muren. Keer op keer toog de vijand
onverrichterzake terug het veld in waar het lange wachten weer begon. Maar
binnen de muren had men nog steeds voldoende voedsel. In de stallen van de vele
stadsboerderijen liep tenslotte genoeg eetbaars rond en ook de molenaar op de
stadswal had nog een aardige voorraad graan liggen voor het malen van meel en
het bakken van verse broden. Toch werd men het wel zat om niet het vrije veld in
te kunnen. Jan de Slager werd het na geruime tijd eveneens zat en ging tot
actie over. Hij was niet groot, eerder klein, maar met spieren als kabeltouwen.
Hij dook de stal in, greep één van zijn varkens en toog ermee naar wat wij nu
kennen als de Verkentoren. Met enige moeite klom hij de trap op. Eenmaal
boven gekomen tilde hij het varken boven zijn hoofd en schreeuwde de vijand met
bravoure toe: Hé jongens, hebben jullie honger? Kom dan maar een stukje halen
als je durft! De vijand gaf het op en met de staart tussen de benen dropen ze
af. Sindsdien staat de toren richting Hoenwaard bekend als de
Verkentoren.
Op het kasteel de Wildenborch ging het er vergelijkbaar
aan toe, alleen was hier het vlees echt op, op één varken na. Elke morgen werd
het dier flink aan de staart getrokken zodat het gilde als een mager varken en
de vijand dacht dat er al weer een varken geslacht werd en de voorraad
onuitputtelijk leek. Ook daar droop de vijand af.
Hattem wordt er een versterkte stad op de noordrand van de Veluwe. Het
stadsplan van Hattem laat zien dat de huidige kerk dan al een belangrijke rol
speelt . De tufstenen toren dateert uit de 12e eeuw en er wordt aangenomen dat
er naast de parochiekerk op de Gadsbergh, al een kapel met toren stond op de
huidige plaats in het centrum van Hattem. Met het verlenen van de stadsrechten
in 1299 wordt dus ook het kerkelijke centrum verplaatst. De nieuwe kerk wordt
gewijd aan de apostel Andreas en is zo de patroonheilige van Hattem.[1] In
1401 kregen de burgers die binnen de stadsmuren woonden van hertog Willen de
Hoenwaard, in de volksmond Homoet, waar ze hun vee mochten laten grazen en steen
mochten bakken. In 1404 werd het kasteel St. Lucia gebouwd. Dit gebouw zou
bekend worden als "de Dikke Tinne". Deze naam dankt het kasteel aan de dikke
muren, die de dikste van Nederland waren. In 1778 werd dit kasteel gesloopt
omdat de gemeente besloot om de stenen te verkopen. In 1786 werden Hattem en
Elburg bekend omdat daar de prinsgezinde kandidaten voor de vroedschap niet
werden geaccepteerd en de verkiezing als een interne zaak werd beschouwd. De
sterke patriottische beweging stond onder leiding van de advocaat Herman Willem
Daendels. Binnen een maand hebben de troepen van stadhouder Willem V de opstand
onderdrukt. In het Voerman Museum zagen we o.a. een schilderij dat de Spaanse
troepen, die in 1629 voor Hattem liggen, uitbeeldt. En deze tekening laat de de
troepen van stadhouder Willem 5 zien, bovenaan op de tekening. De patriotten uit
Hattem staan al klaar bij hun bootjes om over de IJssel te
vluchten.
In het Bakkerij Museum heb ik al eens horen vertellen hoe de naam Hattem
ontstaan zou zijn. Het is de 18e eeuwse legende van de duif. De burgemeester
had mooie duiven waarvan er op een dag eentje weg vloog. Hierdoor was de hele
stad in consternatie. De stadspoorten werden meteen gesloten zodat de duif niet
zou ontsnappen. Maar ja een duif hè die vloog er overheen. Het was een
geluk bij een ongeluk. Een oude vrouw die voor de poort stond ving de duif en
riep: Hier ik had 'em. En daarom is deze kreet verbasterd en werd het Hattem.
Het zou waar kunnen zijn.... In het Bakkerij Museum worden de Hattemer
duifjes verkocht. Ze worden gemaakt van bloem, honing, suiker èn wat verfijnde
specerijen. En daarbij nog wat noten en zuidvruchten. Dat Bakkerij museum is
zeker de moeite waard. Voor kinderen is er in vakantietijd en op woensdagmiddag
een speciaal programma waarbij er zelf broodjes gebakken mogen worden en wordt
er op een leuke manier een speciale voorstelling gegeven.
Wikipedia meldt
twee heel andere redenen voor de naam Hattem: De naam "Hattem" is een
typische heemnaam. Wat deze naam echter precies betekent is onduidelijk. Er zijn
grofweg twee veronderstellingen. Hattem zou het heem zijn van mensen die eerder
tot de stam van de Chattuarii (ook wel Hattuarii of Hatten) behoorden of het
heem van mensen wier leider Hatto heette. De laatste veronderstelling is
gebaseerd op het feit dat de meer dan de helft van de heemnamen afgeleid is van
een persoonsnaam. Waarschijnlijk vinden de Hattemers de laatste veronderstelling
de juiste of de leukste, gezien de naam van de voetbalclub Hatto Heim Hattem
wordt omstreeks 800 voor het eerst in de geschiedschrijving genoemd. Hattem
kreeg zijn stadsrechten in 1299 van graaf Reinoud I van Gelre en is een Hanze-
en vestingstad.
Nichtje Suze en haar vriendin bij Kladdegat, afgelopen jaar op de brug aan de Dorpsweg. Hij ligt veilig aan de ketting. Het beeld werd gemaakt door Jan Erik Barendsen in 1993.
Zoals wij vroeger in Linde de Bollebak hadden waarmee je bang gemaakt kon worden, hadden ze in Hattem Kladdegat. Het was een soort hondachtig beest. Ik denk ook dat die misschien dezelfde functie had. De bollebak, een soort watergeest, huisde voornamelijk in gevaarlijke kolken of beekjes en opoe hield ons op die manier bij de gevaarlijke laoke weg. Kladdegat was meer het Hattemer spook. Het hondachtige wezen huisde in de donkere tunnels onder de stadsmuren aan de Adelaarshoek, inderdaad, in het Spookhuys. De Hattemers rilden als ze s nachts het naargeestig gehuil en het gerammel van kettingen meenden te horen. De spookhond was zo levensecht dat ze het s avonds laat niet waagden om zich in donkere hoekjes rondom de stadsmuur te begeven. Tot in de 20ste eeuw bestond er nog een heilig ontzag voor Kladdegat, waarvan opvoeders dankbaar gebruik van maakten: Pas maar op, anders komt Kladdegat je halen.
Angst. Aan de ketting, de ogen vol vuur. Vastgeketend aan Hattems muur Met een boog er omheen, anders doet hij u wat! Waakt u voor spookhond 'Kladdegat'.
Het restaurant het Spookhuys in het enig overgebleven gedeelte van de
middeleeuwse burcht St. Lucia te Hattem, in de volksmond de Dikke Tinne genoemd
vanwege de imposante torens. Op deze unieke locatie waar volgens zeggen nog
steeds een spook rondwaart, kunt u genieten van onze specialiteiten.
Vier
jaar heb ik in Hattem gewoond, maar nooit heb ik verhalen als deze gehoord. Maar
het Spookhuis bestond toen allang net als het Daendels poortje waar je af moest
stappen als je er per fiets wilde passeren. Maar nu Kladdegat ter sprake komt,
vind ik dit volgende verhaal:
Lang geleden vertelden de Hattemers uit
eigen ervaringen dat de verhalen over spoken in 't Spookhuys geen sprookjes
waren. Spoken die in de nachtelijke uren rond dwaalden en heimelijk, in de
ondergrondse gangen, spookhond ´Kladdegat´ontmoetten. Er zijn verhalen rondom
die spookhond Kladdegat: Spoken bestaan.
Op een nacht zat Arend- Janszoon
rechtop in bed. Hij hoort de klok slaan en telt de slagen. Het is 12 uur, de
tijd van het spook, hij weet het zeker. De koeien houden op met eten en staren
verstijfd naar de trap als hij de klok 12 uur hoort slaan. Ze zien hoe het
spook de trap af dwaalt, over de deel zweeft en verdwijnt in de gangen onder ´t
Spookhuys. Na enkele minuten is het weer rustig, helemaal stil, alsof er niets
gebeurd is. In de tuin van het huis staat een geraamte met een sabel, het
ontzielde lichaam van een kozak, een verdwaalde Rus. In de nacht was deze
overvallen door generaal Souman, de dappere generaal die de kozakken keerde.
Nazaten van hem wonen nog in de stad. Broer Albert neemt op een nacht de
sabel mee in de hoop het spook te kunnen imponeren. Om twaalf uur 's nachts
staat hij onder aan de trap, zwaaiend met zijn zwaard. Al zwaaiend zakt hij
plotseling ineen als een pudding. Als hij bijkomt vertelt hij dat hij een
vreemde man onder aan de trap heeft gezien. "Daarboven aan de trap," zegt hij
"en hij heeft mij met vuurspuwende ogen aangekeken!" Het spook in ´t
Spookhuys deinsde nergens voor terug. In de onderaardse kerkers dwaalde hij
rond. De kreten van zijn slachtoffers, aan ketenen gebonden, waren in de wijde
omtrek nog te horen! Het was Jan Visscher, een stoere bewoner van Hattem, die
begin 1800 de spookhond te lijf ging. Het hondengat, waar de spookhond woonde,
werd door Jan eigenhandig dichtgemaakt. Een stenen muur van behoorlijk kalk
en steen maakte dat het spook 'Kladdegat' voorgoed
verdween...
Hattem is niet alleen een heel oud middeleeuws stadje, 700 jaar stad is
een paar jaar terug nog uitbundig gevierd, maar ook is heel veel bewaard
gebleven zoals wij in het Voerman Museum ook het een en ander tegen kwamen. Maar
wat ons bij de Dijkpoort meteen opviel was de stenen afbeelding van een zittend
mannetje. Daar word ik altijd zo nieuwsgierig van en ging op zoek en
vond.
De geutndrieter Wat zit er toch op de muur achter de
Dijkpoort? Is het echt een man die hier zijn behoefte doet? Jazeker. Het
beeld verwijst naar de uitbouw van de poort. Deze fungeerde in de negentiende
eeuw als toilet voor de poortwachters. Riolering hadden ze nog niet in de
middeleeuwen, dus de uitwerpselen vielen zo naar beneden. Het beeld kreeg al
gauw de bijnaam geutndrieter.
Toen ik Wim vertelde van de geutndrieter bij de Dijkpoort moest hij
lachen: Echt Hattems um der zoiets van te maken, net as de Strontkleppe'.
Dat woord drieten wordt ook in de Achterhoek gebruikt èn in Twente. Een paar
bekende uitdrukkingen: Noe he'j t schaop an t driet'n , --oh wat
erg, nu hebben we gedonder in de tent Ik loat mie nich in 'n tuk
driet'n. --Ik heb met jou nog een appeltje te schillen, Er is zelfs een
songtekst van Jovink En De Voederbietels met : Schoap An't Drieten s
Winters as de boer'n ies driet dan is t kold. -- 's Winters, als de boeren
ijs poepen dan is het koud) Opoe Bijenhof bezigde het woord drieten vooral
als ze kwaad was: Och loop toch hen drieten. En een klein kind werd
vaak wat liefkozend: mien drietebuul genoemd Wim kent trouwens nog een
uitspraak van een echte Hattemer die goed kwaad was op een van de neven van der
Kolk: Kom es hier ie dan zak oew köppien op een päöltien zettn. Wie
het herkent mag het zeggen