Bart zijn verhalen
verhalen voor alle lezers in quarantaine
20-07-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.postuurkanaries deel 2 theoretisch gedeelte

POSTUURKANARIE DEEL 2 THEORETISCH GEDEELTE.

Er zijn veel namen verbonden met het ontstaan van deze rassen.

We beginnen met de Kanarie die Robert al 15 jaar tot zijn verbeelding spreekt, namelijk de border: deze kanarie is 18cm groot en moet een mooie ronde rug en kop hebben.

 

 

De five fancy is een mini border en is amper 12cm groot.

 

 

Nog korter en gedrongen zijn de Glosters. Ze meten slechts 11.5cm

 

 

Vele van hen zijn genoemd naar de specialiteit van land of stad. Zoals de yorkshire met zijn lange gestalte en brede schouders. Zijn lengte is 22cm.

 

 

De norwick naar de de stad Norwick en uit deze gekrulde norwick werd de crest gekweekt.

 

 

 

Bij de frisee gaat het om het krullen van de veren en hoe deze moeten vallen, zeg maar vedertooi. Men heeft de Noord- en Zuid-Hollandse frisee. Voor Frankrijk en Italië de Parijse frisee en de Milanese frisee

 

 

Onze Belgische bult moet om tot zijn recht te komen een zeven vormen.

 

 

 

 

20-07-2020 om 11:11 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
19-07-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.postuurkanariess deel 1

POSTUURKANARIE DEEL 1

 

Deze Blog gaat over Robert Vets zijn hobby. In 1980 (40 jaar geleden) kweekte Robert postuurkanaries. Dat jaar werd hij wereldkampioen en dat was voor mij reden om er een diareeks van te maken. In de jaren negentig was dit mijn hobby. Wat wil postuurkanarie zeggen: het gaat hier zuiver om het postuur van de vogel, zoals de afmetingen en de houdingen. Kleur speelt hier geen rol. Laten we beginnen met hun afkomst. In deel 2 bespreken we de voornaamste postuurrassen bespreken, deel 3 de kweek verder de verzorging van de jongen, opleiding tot wedstrijden om zo bij de kampioenschappen te eindigen.

 

Alle kanaries en postuurkanaries hebben hun afkomst van de gewone groene kanarie., welke van de Canarische eilanden afkomstig is.

Ronde de 15de eeuw werd deze gewone kanarie met schepen overgebracht naar Italië en Spanje. In de 17de eeuw namen, onze Gentse wevers ze mee over het kanaal om zo Engeland en Schotland te bereiken.

 

 

Uit de groene kanaries zijn na 100 jaar kweken eerst de gele en daarna de bonte kleuren ontstaan. Tot op heden zijn er wel een 50 tal kleur variëteiten .Teveel om op te noemen. Hieruit zijn ook de postuurkanaries ontstaan. Met als voornaamste vertrekpunt de grote Gentse kanarie welke eens in Engeland, voor de uitbouw zorgde van vele postuurrassen.

 

19-07-2020 om 09:09 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
18-07-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe maakte men een diareeks in de vorige eeuw.

Hoe maakte ik in de vorige eeuw een diareeks.

 

 

Vele mensen hebben een hobby, ook ik had er één. Het begon met fotografie in de fotoclub van “DEN BELL”. Er werden daar ook clubwedstrijden georganiseerd. Daar bakte ik niet veel van, abstractie, en onpersoonlijke dingen, ruggen van personen neen dat was mijn ding niet. Sommigen onder de clubleden maakten wel eens een diareeks, en die werd dan op jaarlijkse feestdag van de club op het grote witte doek geschenen. Waarom probeer ik dat niet? Dacht ik. Geen gewone diareeks maar een reeks in overvloeiing (Dia’s die in elkaar overvloeien zodat tijdens de overvloeiing van 2 dia’s een derde dia ontstaat) met teksten ingesproken, achtergrondmuziek en liefst educatief zodat het iets leerzaams wordt.” Alles moet dan wel heel gelijktijdig lopen, muziek tekst en dia” had men mij gewaarschuwd. Niet zo eenvoudig. Toch was ik vast van plan dit plan tot een goed einde te brengen.

Eerst wat heb ik zoal nodig?. Zo begon ik eraan.

Een goed fototoestel met spiegelreflex had ik al.

Dan filmpjes voor in de camera. Toen ging dat nog met lichtgevoelige filmpjes in plaats van digitaal. Foto’s of dia’s die keuze moest men maken want het waren verschillende filmpjes. De dia’s moest dan zelf op maat knippen. Soms stroken van 36 soms 4 of 6 dia’s.

Wat had ik nog nodig? Oh ja natuurlijk, 100 kadertjes per diareeks om de dia’s vast te houden.

Die kadertjes plaatsten we dan in 2 dia laders van elk 50 dia’s. (2 dia’s in overvloeiing worden er drie)

 

 

2 degelijke diaprojectors minstens half automatisch.

Een overvloeisysteem (manueel of automatisch.).

Fotolampen om een goede belichting te bekomen bij de opnames en eventueel paraplus. Of andere reflectors.

Een statief voor de camera en voor elke lamp of flitser.

Alles van degelijke kwaliteit.

In de winkel moest ik toch een hele som achterlaten maar ja, een hobby kost altijd wel wat..

En vooral niet vergeten veel tijd en veel, veel geduld.

Waarom dia’s en geen foto’s? Zul je je maar afvragen. De kleur van een foto hangt af van wie de afdruk maakt, dus de winkel. De kleur van de dia wordt door de fotograaf zelf bepaald. Zo bleef men zelf de baas over kleuren en lichtsterkte.

Om steeds dezelfde kleur en belichting te hebben moest je in die tijd (1990) steeds dezelfde film gebruiken, zoals merk en gevoeligheid en om niet voor verrassingen te staan natuurlijk altijd laten ontwikkelen in de zelfde winkel.

Zo een resultaat bekom je enkel door vele proeven en testen te maken. Het was toen zeer belangrijk om uw toestel en film volledig onder de knie te krijgen. Maanden werk aan onderzoeken en testen. Onthoud wel van digitale beelden was vorige eeuw geen sprake. Dus telkenmale moest je je film laten ontwikkelen en 3 tot 4 dagen wachten eer je het resultaat kon zien. Van ieder dia werd alles genoteerd, flits of lampen. Diafragma afstand, ontsluitingstijd en natuurlijk het resultaat. Te donker, te licht, scherp onscherp, kortom alles wat belangrijk was werd genoteerd. Zelfs het merk en kenmerken van de film en waar het ontwikkeld werd.

Maanden later was je klaar voor de start.

De start, maar ja,” wat” ga ik nu fotograferen. Ken ik iemand die een hobby uitoefent met passie? Laat ik eens naar de plantentuin van Meise gaan, besloot ik. En daar viel ik op omdat ik met mijn camera meer achteruit dan vooruit ging. Een meneer gekleed in groene stofjas sprak mij aan “ Wat is de bedoeling hiervan? “ Ik legde mijn probleem uit en wonder boven wonder vertelde die man mij: “Luister ik ben hier de ingenieur en als jij je reeks bij ons wilt schijnen voor het personeel, dan mag je op sluitingsdag komen. Het is dan rustig en ik kan je begeleiden.” Daarom nam ik vanaf die dag al mijn verlofdagen op vrijdag en reed ik naar Meise. Ik was vertrokken.

Mijn doel was om de mensen iets bij te brengen, educatief dus zocht ik mensen met een passie.

Zoals een planteningenieur met als gevolg de reeks “de plantentuin van Meise.”

“Van houtskool naar levend oud.” Schilderkunst van Jan Van Houtte.

“Mineralen” van verzamelaar Paul van Hemelrijck en tekst van Ingrid Haxelmans.

“Postuurkanaries” van wereldkampioen Robert Vets.

En het “bouwen van een klavecimbel” van Adriaan Keulemans. Deze diareeks is spijtig niet volledig afgeraakt wegens defecten aan mijn toestellen en bij gebrek aan geld om nieuwe te kopen (Camera en de twee bandopnemers) viel alles stil.

Eens het onderwerp gevonden was ging ik de persoon met passie bezoeken en afspraken maken.

Per diareeks had ik een volledig jaar nodig. Ja je leest het goed 1 volledig jaar voor een reeks van ongeveer 10 minuten.

Tussen de 600 en 800 dia’s werden genomen waar uiteindelijk slechts 15% geschikt was.

Ieder opnamedag moest ik afspreken met de andere partij (de hobbyist). Soms dertig maal over en weer rijden.

Elke reeks had zo zijn eigen moeilijkheden die te overwinnen waren.

Vb: voor schilderijen zijn de kleuren en details uiterst belangrijk, dus steeds dezelfde en juiste belichting. Mineralen van enkele mm groot haarfijn vastleggen op dia, kanaries die niet stil zitten, planten die maar 1 keer per jaar slechts 1 dag bloeien en ga zo maar verder. Wanneer je object te ver naar links of rechts, te ver naar boven of onder stond, niet scherp genoeg was, dan moest je opnieuw beginnen. En dat wist je slechts enkele dagen later nadat de film ontwikkeld was. Niet goed betekende opnieuw afspraak maken, in de auto springen, belichting en object terug opstellen en hopen dat deze maal alles goed zou zijn.

Eens dat de opnames gemaakt zijn begon het uitsorteren met steeds in gedachten om van 2 dia’s 3 beelden te maken. De overgang van de ene dia naar de andere moest vloeiend zijn en mocht zeker niet storend zijn. Voorbeeld een zwarte of witte vlek was fataal, een fel lichte dia na een donker dia werkte verblindend dus vermijden. Allemaal regels die men in acht moet nemen.

Dan volgde de tekst, een tekst opmaken samen met de hobbyist. Nalezen verbeteren inkorten, meer in detail gaan en zo verder tot de tekst voldeed voor mij en de hobbyist. Die tekst moest vervolgens ingesproken worden door een duidelijke en aangename stem. Daarvoor had ik een kennis: Reinhilde Demets werkte bij de toenmalige BRT en sprak documentaires in. Ze was ook toneelspeelster en kende iemand die veel van muziek afwist. Dus zij zorgde voor de achtergrondmuziek en de gesproken teksten.

Dit allemaal moest ik dan op de juiste timing op mijn magneetbanden zetten. De achtergrondmuziek harder en zachter op de juiste tijden (seconden). De tekst met de nodige tussenpozen aangepast aan de bijhorende dia. Dit deed ik met 2 bandopnemers een een chronometer. Draaien op de eerste en aangepast kopiëren naar de 2de bandopnemer. Dagen plezier. Niet goed opnieuw beginnen vade 2de naar de eerste of alles weer overschrijven. Ik maakte van het origineel altijd een kopie, zowel van de tekst als van de muziek. Reinhilde zou niet lachen als ik haar moest vragen: ”doe dat eens opnieuw want ik ben alles kwijt.”

Deze timing moest dan perfect uitkomen met de overvloeiing van de exacte dia. Spraken we over een passiflora moest er een passiflora te zien zijn en niet een nidularium of een rode luciferplant. De tussentijden mochten niet te lang zijn en ook niet te kort. De mensen moesten tijd krijgen om uw dia te bewonderen.

Het was een geconcentreerde en moeilijke hobby maar vooral met veel, veel geduld. Toch had ik veel voldoening en zelfs steeds veel succes. De schilderijen van Jan brachten zelfs een staande ovatie van 200 man op. Dat vergeet ik nooit meer.

Van deze gelegenheid maak ik nu ook gebruik om iedereen die mij geholpen heeft nogmaals te bedanken.

Met deze kleine uiteenzetting hoop ik dat jij nu ook weer iets bijgeleerd hebt. Alhoewel tegenwoordig gaat alles digitaal en dat is helemaal anders dan in de vorige eeuw.

 

 

18-07-2020 om 18:09 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
30-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.10 Argeloos zwijgen (slot)

Argeloos zwijgen

 

DE MUZIEKSCHOOL.

 

De zusters namen afscheid van de deken en reden terug naar het klooster. Zuster Marlies, overdonderd door de deken zijn wens, bleef maar herhalen: ‘Ik in de kathedraal, zingen en op het orgel spelen, ik? Dat kan niet…dat is onmogelijk. Waar heb ik dat verdiend? Begrijp jij daar iets van? Zeg eens iets zuster Celine. Begrijp jij dat?’

Zuster Celine waagde het niet te antwoorden. Het zou haar verdere plannen kunnen beïnvloeden en dan zou haar uiteindelijk doel toch nog mislukken. Daarom begon ze vlug over iets anders.

‘Weet je, zuster Marlies, waar ik als non zo een hekel aan had?’

‘Aan boenwas, dat heb je me toch verteld.’

‘Ja, dat ook maar er is nog iets, en dat kon ik bij de deken moeilijk vertellen.’

‘Is er dan toch nog iets erger dan de geur van boenwas?’

‘De onderbroeken. Die grote onderbroeken.’

Zuster Marlies proestte het uit.

‘Kun je een geheim bewaren?’ Vroeg zuster Celine dan weer.

‘Nog één, ik heb al een geheim te bewaren, dat weet je toch nog?’

‘Het is niet zo een groot geheim, maar toch wil ik niet dat je het verder vertelt.’

‘Goed één geheim meer of minder, laat maar komen.’

‘Wel, zuster Marlies, de dag dat ik in het klooster aankwam kreeg ik van zuster Fernanda zaliger mijn volledige outfit. Het kleed, de kap, ondergoed en al. Eén voor één bezag ik de kledingstukken. Waar ben ik aan begonnen dacht ik met weemoed. Ik zette de kap op mijn hoofd en bekeek me in de spiegel. Toen viel plots mijn oog op het ondergoed dat onderhemd. Ik denk dat ik nog nooit van mijn leven een onderhemd droeg. En dan die onderbroek! Wat is dat voor een ding. Ik hield ze even voor mijn buik. Die is nog groter dan mijn short dacht ik toen onthutst.’

‘Wat is daar nu geheimzinnig aan. Oké uw ondergoed staat je niet aan. En wat dan nog.’

‘Ik heb ze nooit aangetrokken.’

‘Wat? Jij draagt geen ondergoed? Jij liep in het klooster rond zonder onderbr…’

‘Neen, zuster, natuurlijk droeg ik wel een onderbroek maar ik trok mijn eigen slipje aan. Het onderhemd heb ik braaf elke morgen aangedaan. De onderbroek belandde steeds ongedragen in de wasmand. Zo, dat is mijn geheim’

‘En dat moet ik stilhouden? Goed dat je mijn beste vriendin bent, want nu zal ik op zijn minst mijn best doen, mijn mond te houden.’

Terug in het klooster zag zuster Celine onmiddellijk de krant op haar tafeltje liggen. Ze besloot Leo te bellen om hem te bedanken: ‘Leo, bedankt voor de kranten en om te bewijzen dat ik onze afspraak niet vergeet stel ik voor dat ik alleen ga eten maar dat ik voor twee zal eten en dan stuur ik jou de rekening.’

‘Ria, als je dat durft, dan kom ik de kranten terug ophalen. Ondankbaar kind.’

‘Goed, goed, ik begrijp het al. Als ik iets moet vermijden dan is het wel jouw bezoek aan het klooster. Als dat gebeurt kan ik wel inpakken denk ik.’

‘Wees maar zeker. Dus je belooft met me te gaan eten?’

‘Ja, Leo, ik beloof het.’

‘Twee keer?’

‘Ja Leo, twee keer ik beloof het je op mijn kinderzieltje.’ Ze legde de hoorn neer en nam de krant. Bij het artikel van de barones stopte ze en mijmerde, een straal van vijftien kilometer. Zou er echt geen uitzondering gemaakt kunnen worden. Opnieuw nam ze telefoon en draaide het nummer van de notaris.

Notaris Bellens antwoordde: ‘Het spijt mij, eerwaarde zuster, de voorwaarde is formeel. Een straal van vijftien kilometer rond haar woonst.’

‘Spijtig’ zei de zuster en ze legde de hoorn neer.

De namiddagzon scheen op het terras. In de verte zag zuster Celine het kasteeltje. Het behoorde ook aan de barones zaliger, dat stond ook in de krant. Ze begon erover te denken, want het plan liet haar niet los.

Het kasteeltje zal dus ook verkocht worden. Het is nog geen vijf kilometer hier vandaan. De huurders zullen moeten verhuizen, of het kasteel zelf kopen. Wie woont daar? De luiken zijn al dagen gesloten. Is het wel verhuurd? Misschien was het wel de tweede woonst van de barones, maar dan. …Waar is dat nummer van de notaris. Ik moet hem dringend spreken.

     Enkele dagen later verjaarde de bisschop. Met zijn allen waren de zusters reeds vroeg vertrokken want zuster Marlies zou de mis van de bisschop voorzingen. Toen ze aan de kathedraal aankwamen zat die reeds afgeladen vol. Zuster Marlies stond samen met zuster Celine bij de deken.

‘Ben je in vorm, zuster Marlies.’ Vroeg de deken haar.

‘Het is alsof ik een staatsexamen ga afleggen. Eerwaarde heer deken. Het zweet staat in mijn handen en mijn maag is één grote knoop.’

‘Doe toch maar je best, want mogelijk staat er meer op het spel dan je vermoedt. Ik heb namelijk een telefoontje gehad van notaris Bellens. De deken lachte geheimzinnig en zei toen snel: ‘De bisschop is daar, ik moet gaan. Zuster Marlies doe je best.’ De Deken draaide zich majestueus om en verdween in de massa.

Zuster Marlies keek onbegrijpend naar zuster Celine en vroeg een beetje onzeker: ‘Notaris Bellens, wat heb ‘ik’ daar mee te maken? Weet jij daar iets van?’

Zuster Celine keek de ander kant op: ‘Ik heb die notaris nog nooit gezien.’ En dat was geen leugen want ze had tot hiertoe alleen telefonisch contact met de notaris gehad. Gelukkig voor zuster Celine hadden ze geen tijd om langer bij dit onderwerp te blijven stilstaan. ‘Laat ons maar naar het hoog zaal gaan, zo dadelijk begint de mis.’ Het voorval was vergeten.

     Van op het hoog zaal zag men de middenbeuk. Opzij stonden enkele fotografen te praten. Ook Leo, de collega van Ria stond daar. Ze kon hem duidelijk zien. Zuster Celine, alias Ria, werd wantrouwig: hoe is hij aan de weet gekomen dat ik hier zou zijn. Stel je voor dat hij mij in die nonnenkleren ziet. Hij zal zich nooit kunnen bedwingen een grap met mij uit te halen. Ik ga wat achteruit staan dan kan hij mij niet zien.

De bisschop en zijn gevolg kwamen binnen en zuster Marlies begon op het orgel te spelen. Het geroezemoes stierf weg. Hier en daar schoof nog even een stoel en iemand kuchte. De kristalhelder stem van zuster Marlies vulde de ruimte en alles verstilde. De bisschop boog automatisch zijn hoofd. Toen de eerste klanken goed tot hem doordrongen hief hij zijn hoofd langzaam weer naar boven en zocht op het oksaal naar de soliste.

De bisschop had de slechte gewoonte om nooit te wachten tot de psalm volledig uitgezongen was. Bij het begin van de laatste regel begon hij steeds aan zijn lezingen. Dit tot ergernis van het koor. Nu waren de laatste klanken reeds volledig uitgestorven eer hij naar zijn missaal keek. Zijn stem haperde een beetje en de eerste woorden kwamen wat moeilijk uit zijn mond. ‘In de naam van de vader….’

Tijdens de zang van het kyrie werd het weer eerbiedig stil. Het samenspel tussen orgel en zang was zo subtiel dat de ogen van de bisschop opnieuw het hoog zaal aftastten.

     Na de mis nodigde de deken het koor uit om kennis te maken met de bisschop.

‘Waar is de organist? Vroeg de bisschop aan de deken.

De deken wees zuster Marlies aan. ‘En de soliste? Was jij dat dan met die prachtige stem?’ De bisschop vroeg het nu aan zuster Celine.

‘Neen,’ antwoordde de deken in haar plaats. Zij is… je weet wel. Zuster Celine van de krant! De organist en de soliste zijn één en dezelfde. Zuster Marlies doet beide.’

‘Ongelooflijk. Al die kwaliteiten in één en dezelfde persoon. Dit was meer goddelijk dan menselijk. Jij hebt niet overdreven. Is dat de persoon die je bedoelde?’

De deken knikte.

‘En de notaris is akkoord?’ Vroeg de bisschop weer.

De deken knikte een tweede maal bevestigend. Zuster Marlies keek onbegrijpend van de bisschop naar de deken en vervolgens naar Celine Maar die was precies de vogels in de bomen aan het tellen. Zuster Marlies wist nu met zekerheid dat zuster Celine hier voor iets, of zelfs voor veel tussen zat.

De bisschop richtte zich tot de zusters. ‘Graag had ik een onderhoud met jou zuster Marlies en jij mag ook meekomen zuster Celine, want ik heb van jou ook al één en ander gehoord.’ Zonder antwoord af te wachten knikte de bisschop vriendelijk naar hen en stapte in zijn auto. Toen pas bemerkte zuster Celine het stel fotografen rondom hen. Leo stond met grote ogen naar Ria te kijken.

‘Dag meneer,’ begroette Ria hem met enkele binnenpretjes. ‘Ken ik je ergens van?’ Ze kreeg er plotseling plezier in om hem zo te zien staren.

‘Ria, hoe kom jij hier, wat kom jij hier doen, ik zag de bisschop vriendelijk naar je knikken! Wat betekent dat allemaal?’

‘Lees dat maar in mijn verslag, jij mag als eerste je mening geven. Tijdens een etentje, wel te verstaan. En noem me a.u.b zuster Celine.’

     Tien dagen later werden zuster Marlies, zuster Celine en moeder overste bij de bisschop ontboden. De deken, enkele raadsleden en de notaris waren ook aanwezig. Na de gebruikelijke voorstellingen en handjes drukken nam de notaris het woord.

     Hij las het testament van de barones zaliger voor. De clausule over de muziekschool met de voorwaardes van vijftien kilometer werden benadrukt..

‘Deze clausule,’ ging de notaris verder, ‘ vermeld dat de school op maximum vijftien kilometer van de barones zaliger haar woonst verwijdert mag zijn. Dit wel in vogelvlucht. De clausule vermeldt echter niet dat de woonst haar domicilie moet zijn. Het kasteeltje amper vijf kilometer van jullie klooster staat als tweede verblijfplaats van de barones zaliger geregistreerd en geldt dus eveneens als woonst.’ De notaris keek even naar moeder overste en las verder. ‘Indien de dekenij beslist om dit kasteeltje te kopen, dan kan daar eventueel een muziekschool opgericht worden. Met deze voldoet de school dan aan al de voorwaardes vermeld in het testament.’ Weer wachtte de notaris even: ‘Enkelen onder jullie zullen niet goed begrijpen wat hier aan de hand is. Een kleine uitleg is hier niet overbodig.

Onlangs had ik een gesprek met eerwaarde heer deken, hier nu aanwezig. Hij liet mij een krant zien. Het artikel over het testament van de barones zaliger was omcirkeld met een rode stift. De deken vroeg mij of dat voor hen interessant was. Vandaar mijn verder onderzoek aangaande het stichten van de muziekschool. In het testament staat ook duidelijk vermeld dat indien gewenst de muziekschool eventueel in één van haar eigen gebouwen mag plaatsvinden. Dit betekent dat indien de kandidaat zich in het kasteeltje hier vlakbij zou vestigen zij niet alleen zouden voldoen aan de voorwaarde om in een straal van vijftien kilometer te blijven, maar ook bovendien gratis huisvesting zouden genieten. Dus de dekenij hoeft dit kasteeltje niet eens te kopen. Ze mogen het gewoon gebruiken.’

De bisschop stond recht en nam het woord: ‘Eén van onze plichten is onderwijzen. Dat hoeft niet altijd aan kinderen te zijn. Er bestaat ook nog zoiets als volwassen onderwijs. Een muziekschool hoort ook bij het onderwijs. Om zo een school te stichten moet men mensen hebben die daar bekwaam voor zijn. Iemand die zich wil opofferen. Mensen zoeken, opleiden en begeleiden zodat zij weer andere mensen kunnen opleiden. Iemand die op de hoogte is van muziek. De deken had mij verteld over een zuster in een klooster die wel eens in aanmerking zou kunnen komen. Op mijn verjaardag heeft hij mij kunnen overtuigen. Wij hebben de geschikte persoon gevonden. Zij is nu onder ons. Zuster Marlies mag ik vragen even recht te staan.’

‘Ik? Ik? Maar…’

‘Zuster Marlies.’ Zei de deken terwijl hij haar teken gaf om recht te staan. De bisschop ging verder. ‘Zuster Marlies heeft een prachtige stem, ze is een virtuoze op het orgel en weet veel van muziek af. Daarbij heeft zij in het verleden bewezen dat zij een klooster kan leiden, namelijk tien dagen tijdens de afwezigheid van Moeder Overste. Daarom richt ik nu mijn vraag naar haar om volgende taken op zich te nemen. Zuster, wil jij het land afreizen om in onze kloosters de nodige mensen uit te kiezen? Zij zullen instaan om onze parochianen de muziek aan te leren.’

‘Ja, eerwaarde heer bisschop.’

‘En wil jij het klooster waar je nu verblijft verlaten om een nieuw klooster te stichten in het kasteeltje van de barones zaliger?’

‘Ja, eerwaarde heer bisschop.’

‘Zul jij er ook voor zorgen dat er les gegeven zal worden volgens de regels der kunst? En zul jij ook jaarlijks een promenadeconcert geven waarbij wij allen uitgenodigd worden?’

‘Ja, Eerwaarde heer bisschop.’

‘Dan valt hier niets meer aan toe te voegen. Vanaf volgende maand begin jij aan je nieuwe taak en word jij moeder overste van de muziekacademie.’

     De twee zusters reden samen weer naar het klooster. Zuster Marlies keek veelbetekenend naar zuster Celine: ‘Daar zit jij weer voor iets tussen zeker?’ Vroeg ze op wantrouwende toon.

‘Waarom?’

‘Omdat de deken nooit uit zichzelf op dat idee zou komen, omdat die krant niet vanzelf bij de deken komt en omdat de notaris nooit zoveel werk zou besteden indien hem dat niet uitdrukkelijk gevraagd werd en die vraagsteller dat ben jij geweest. Is het niet zo?’

‘Niemand kan jou wat wijsmaken, je hebt gelijk. Ik wilde niet dat zo’n talent als het jouwe verloren zou gaan. Dit was mijn laatste taak hier in dit klooster. Ik wilde dat jij die school zou stichten, opdat ik je nog regelmatig zou kunnen terugzien.’

‘Wil dat zeggen dat jij…?’

‘Ja, ik ga het klooster verlaten en mijn artikel schrijven.’

‘Ik zal je missen, ik heb veel te danken aan jou, bedankt zuster Celine voor alles, vooral voor het boenen van het orgel.’

‘Oh ja, ik ben van plan om een muziekinstrument aan te leren. Welk raad je me aan?’

‘Heb je al eens aan een orgel gedacht?’

 

30-05-2020 om 09:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (1)
29-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.9 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

DE WENS VAN DE DEKEN.

 

     Na het afscheid van vader abt reden ze van de abdij terug naar het klooster. Zuster Celine voelde zich gespannen en onzeker. Zuster Marlies wist nu dat zij een dubbelrol speelde, maar hoe moest het nu verder? Indien ze zuster Marlies de waarheid vertelde kende die haar geheim en haar verhaal was nog niet af. Ze had zo graag nog één punt afgewerkt. Leo zal zich wel afvragen waarom hij die kranten moest opsturen.

Ze keek naar de zuster naast haar. Het is precies een vreemde voor mij, dacht ze met een spijtig gevoel. Ze zat er zo stil. Haar aandacht op… Ja, op ‘wat’ zat ze nu te denken? Was ze nog kwaad? Probeerde ze de puzzel te vervolledigen? Of rouwde ze nog om haar broer? De vragen tolde door zuster Celine hoofd. Ze wilde iets zeggen, maar wat? ‘Zuster Marlies, ik rij langs de dekenij, jij kent onze deken toch nog? Hij wil al zo lang een gesprek met de zangeres van ons klooster. Zeg nu niet nee. Trouwens je kunt toch niet uitstappen. Terwijl ik rijd.’

Geen antwoord. Zuster Celine wist niet meer wat ze moest doen om zuster Marlies nog te helpen en daarom zweeg ze maar. In stilte reden ze verder.

     Bij de deken aangekomen stapte Zuster Celine uit maar zuster Marlies maakte geen aanstalten. Zuster, jij gaat toch wel mee zeker. De deken wilt je zo graag ontmoeten.’

‘Moet dat echt? Ik voel me niet in stemming.’ Het waren haar eerste woorden sinds het vertrek uit de abdij.

‘Zuster Marlies, het leven gaat verder. Jij was zo sterk ginder in de abdij. Wat scheelt er?’

‘Ik voel me als een kleine garnaal tussen een massa grote mensen. Ik heb jou zo beledigd. Geflirt met mijn halfbroer. Ik voel me zo schuldig. Ik moet boete doen in plaats van te gaan babbelen met de deken. Ik wil terug naar het klooster.’

De adrenaline steeg Zuster Celine naar het hoofd. Haar hart klopte tot in haar slapen. Ze opende het portier nu wagenwijd: ‘Om je te verstoppen achter potten en pannen, weg te kwijnen in zelfmedelijden en al uw talenten te vergooien. Ik denk dat God andere plannen met jou heeft. Jij moet jezelf meer waarderen, jij bent ook een kind van God. In plaats van weg te kruipen moet jij naar buiten komen. Het woord verkondigen op JOUW manier met je EIGEN talenten.’

‘Ik ben niet gewoon om in de belangstelling te staan.’

‘Wordt dat dan maar heel vlug, want uw leven begint pas. Ik vermoed dat er nog veel zal gebeuren ook nog. Kom stap maar uit en wees tenminste vriendelijk tegen de deken.’

‘Ja moeder overste, je lijkt wel moeder overste als je zo spreekt.’

De deken verwelkomde beide zusters en zuster Celine nam het woord: ‘Zo, eerwaarde heer Deken, mag ik je zuster Marlies voorstellen de kristalheldere stem van onze kapel. Sinds kort noemen we haar ook wel het orgelmeisje.’

‘Wees welkom, ik ben zeer verheugd je te mogen ontvangen. Ik heb veel bewondering voor uw stem en jij bent een zeer goede organiste. Het heeft me menigmaal beroerd.’

‘Och eerwaarde heer Deken, alle eer is aan mij. Ik had nooit verwacht ooit oog in oog te staan met de oversten van mijn oversten.’

‘Niet zo bescheiden zuster eh…’

‘Zuster Marlies, om je te dienen, eerwaarde.’

‘Zuster Marlies, och ja, voor ik het vergeet mijn innige deelneming. Ik heb het droevige nieuws van broeder Franciscus, uw halfbroer, vernomen.’

‘Dank je.’

‘Hebben jullie geen zin in een kop thee? Ik heb zojuist verse laten zetten.’

‘Graag eerwaarde,’ Antwoordde zuster Celine snel terwijl ze zich aan de salontafel neerzette. ‘Eerwaarde heer deken, luister eens, ik heb een probleem.’ Ging ze verder. De deken fronst zijn wenkbrauwen en keek haar argwanend aan. ‘Ik denk dat het best is dat wij een en ander verklaren aan haar.’ Met een knikje wees ze naar de zuster die nog steeds recht stond. ‘Zij heeft mij ontmaskerd. Daarom heeft zij nu het recht om ons volledig geheim te kennen. Ik zal dan wel vroegtijdig met mijn opdracht moeten stoppen. Eerlijk is eerlijk.’

‘Ja maar, wacht even zuster Celine, vind jijzelf dat uw opdracht voldoende voltooid is?’

Opperde de deken.

‘Neen, maar…’

‘Maar wat dan zuster?’

De deken triomfeerde maar zuster Celine was er niet gerust in.

‘Kunnen we het zuster Marlies niet gewoon vertellen? Zij heeft zulke zware vermoedens dat ik binnen de week toch volledig door de mand val.’

‘Niet wanneer zij, zuster Marlies, wil meewerken. Trouwens moeder overste is toch ook op de hoogte! Oké, we zullen haar het volledige verhaal vertellen. Daarna zien we wel. Ik laat de keuze dan wel aan haar, of ze nog wil meewerken. Zuster Marlies, eerst onze verontschuldigingen voor dit eigenaardig gesprek tussen zuster Celine en mij en ga toch zitten.’

Zuster Marlies knikt kort en zette zich dan op het puntje van de stoel. In haar opengesperde ogen lag ongeloof. Een combine tussen zuster Celine en de deken himself, dat overtrof haar stoutste vermoedens.

‘Op zeker dag’ begon de deken, ‘ kreeg ik bezoek van de directeur van een lokaal weekblad ‘LOKAAL GEZET’. Hij vroeg me om hem te helpen voor iets unieks. Hij wilde een artikel publiceren over het leven in een klooster.

-De beste methode om zoiets te doen is gewoonweg iemand laten onderduiken in een klooster.- Stelde de directeur mij voor.   -Een soort mol in het klooster.- Hij had daarvoor, volgens hem althans, de geknipte persoon.’ De deken stond recht en wees met een breed gebaar naar zuster Celine. ‘Mag ik je voorstellen mevrouw Ria Peeters, reportster bij de lokale krant ‘LOKAAL GEZET’’.

‘Ongelooflijk’ Stamelde zuster Marlies. ‘Ik sta gewoon perplex. Zij is reportster die in ons klooster komt snollen.’

De deken fronst zijn wenkbrauwen. ‘Snollen is nu wel niet het juiste woord. Wij hebben natuurlijk alles goed overlegt, zowel met mijn oversten als met moeder overste. Wij zijn ook overeengekomen alvorens dat iets gepubliceerd wordt, dat al de betrokkenen hiermee volledig akkoord moeten gaan.’

Zuster Marlies zette zich wat rechter en keek uitdagend naar de ander zuster: ‘Zij heeft mij nog niets gevraagd, dus er is nog niets gepubliceerd! Zuster Celine, heb jij al iets laten publiceren?’

‘Neen zuster Marlies, nog geen letter.’

‘Je hoort het zuster, er heeft nog niets in de krant gestaan. Zelfs nog geen aankondiging. Daarbij ik vermoed dat mevrouw Peters, alias zuster Celine, het ook niet gemakkelijk heeft. Plots gaan leven als een onderdanige non. Achter vier muren.’

Zuster Marlies draaide zich weer naar de ander zuster: ‘Ik vind dat jij dat nog goed gedaan hebt. Alhoewel, achter vier muren? Je was toch regelmatig weg ondervond ik zo. Toch voel ik me een beetje vervelend. In de abdij heb ik zoveel woorden naar je hoofd geslingerd, ik weet niet meer wat juist, maar ik heb er nu wel spijt van. Kun je mijn uitval vergeven en vergeten. , zuste… eh euh mevrouw Peeters?’

‘Zeg voortaan maar Ria, en natuurlijk wil ik alles vergeten. Vergeven? Wat zou ik je moeten vergeven, ik vind dat jij alle recht had om zo kwaad te zijn op mij.’

‘Zuster Celine…, sorry, Ria, zeg eens eerlijk, wat was het moeilijkste voor jou? Achter de vier muren vastzitten, in de kapel bidden of iedere morgen om halfzes opstaan?’

‘Moet ik dat echt vertellen?’

‘Durf je niet? Of wil je het niet vertellen omdat de deken erbij is?’

‘Ja zeg, ik zal het in uw oor gaan fluisteren, zoals onrijpe tieners zeker. Nee nee ik zal mijn geheim wel aan jullie verklappen.’

De deken rekte zich nu ook, zijn nieuwsgierigheid was gewekt.

‘De boenwas!’

‘De boenwas!?’

De ogen van de deken keken ongelovig naar Ria terwijl zuster Marlies haar mond open viel.

‘Ja, meneer de deken. De boenwas! De eerste dag, of liever het eerste dat me bereikte nadat de eiken deur van het klooster voor mij openging was de reuk van de scherpe geur van boenwas. Het drong door tot diep in mijn neusgaten. Ik kon zelfs mijn zakdoek niet nemen, want ik droeg twee valiezen. Mijn ogen begonnen te lopen en mijn neus drupte. Ik wist het van vroeger, ik was allergisch voor boenwas, maar dat het zo erg was had ik nooit kunnen denken.’

‘En jij hebt jezelf aangeboden om het orgel wekelijks te boenen?’ Zuster Marlies fronste haar voorhoofd en keek de reportster onbegrijpend aan. ‘Hoe kon je jezelf zo folteren.’

Wat moest Ria daar op antwoorden. Ze kon toch moeilijk vertellen dat ze de ander haar biecht had afgeluisterd. Zenuwachtig wreef ze over haar pols: ‘Zuster Marlies, ik kan het moeilijk uitleggen, mijn werk is niet af en zolang het niet af is zullen er altijd, zowel voor mij als voor alle anderen, zaken blijven hangen die niet te begrijpen zijn. Ik wil wel vertellen dat ik alles met de beste bedoelingen gedaan heb en niet alleen om eigenbelang. Al zat dat er altijd wel een beetje bij.’

De deken goot verse thee in: ‘Och kom, niemand is volmaakt en het is niet omdat je iemand niet begrijpt dat die persoon dan verkeerd handelt. Wij allen werken soms wel eens uit eigen belang. Wij zijn geen heiligen.’

De diplomatie van de deken stelde Ria weer op haar gemak. Beide zusters namen een slok thee. Zuster Marlies zette haar theekop behoedzaam op het tafeltje en keek nieuwsgierig naar Ria: ‘Ben je nu echt van plan om er mee te stoppen en het klooster te verlaten?’

De deken stond opnieuw recht en steunde met zijn handen op de tafel: ‘Zuster Celine hoeft nog niet te verdwijnen.’

‘Geachte heer deken, de missie is mislukt voor mij en je weet, ik kan niet tegen boenwas.’

‘Ik zal het orgel zelf wel weer opboenen. Dat hoef jij niet meer te doen.’ Steunde zuster Marlies de deken.

‘Zuster Marlies, daarover gaat het niet. Ik ben reportster, schrijfster! Geen bidster. Kuisheid en armoede zijn niet voor mij weggelegd.’

‘Hoe moet het dan verder met uw verhaal? Dat is toch nog niet af. Je hebt nog niets opgeschreven.’

‘Kom, kom niet kibbelen dames. Ik bedoel alleen maar dat Ria de mogelijkheid moet krijgen om haar taak die ze begonnen is af te werken.’

‘Gaat zij dan terugkomen?’

‘Tijdelijk toch, zolang als ze dat zelf nodig acht, maar dan moet jij je medewerking beloven.’

‘Ik, wat kan ik voor Ria dan doen?’

‘Zij is vanaf nu terug zuster Celine en jij moet, net als moeder overste, je mondje dicht houden. Haar niet verraden, ook niet door je handelingen.’

‘Dat zal niet eenvoudig zijn. Wanneer ik haar het angelus zie prevelen, prevelen want ze kent het nog altijd niet, dan zal ik amper mijn lach kunnen bedwingen denk ik.’

‘Hoor je dat nu, heer Deken. Zij lacht mij zomaar uit en dat voor een geestelijke die haar eeuwige gelofte heeft afgelegd.’

‘Ria, gedraag jij je maar als een echte vrouw en sta daarboven. Doe alsof je haar niet hoort. Jij wilt toch zo graag een echte vrouw zijn, niet?’

‘Begin jij ook al. Kom ander onderwerp. En jij eerwaarde deken, noem mij voortaan ook maar terug zuster Celine. Want ik ben nog niet van plan om nu al terug een ‘echte vrouw’ te worden. Als iedereen meewerkt kan ik mijn verhaal misschien toch nog afmaken.’

‘Dat is zeker dat. Met wat goede wil en zo God het belieft zal het wel lukken. Zo, dames, of liever zusters, nu dit geregeld is wens ik toch nog iets te zeggen. Een mededeling vers van de pers. Zelfs moeder overste weet hier nog niets van.’ De deken rechtte zijn rug en de zusters keken elkaar vragend aan. Hij keek ernstig naar zuster Marlies. ‘Binnen twee weken verjaart onze bisschop en wij willen hem aangenaam verrassen. Tot vandaag wist ik niet hoe, maar tijdens ons gesprek is er een idee bij mij gegroeid.’ De deken bestudeerde de gezichten van de twee zusters. Een geheimzinnige glimlach speelde om zijn mond.

‘Wel dan, wat is de verrassing?’ Vroeg zuster Celine die de ongeduldigste was.

‘Indien de mis door ons vast zangkoor gezongen wordt is daar natuurlijk niets speciaals aan.’

‘Wie wil je dan laten… toch niet, nee, maar dat zou fantastisch zijn. Zuster Marlies heb je dat gehoord? Begrijp jij het dan niet?’

‘Wat moet ik dan begrijpen?’

‘Jij, jij zuster Marlies, jij gaat de mis zingen.’

‘Je wilt toch niet zeggen dat ‘IK’ in de kathedraal moet zingen en dan nog op de verjaardag van de bisschop?’

De deken wreef zachtjes over zijn kin en zei: ‘Ik had je dat willen vragen, ja.’ Een glimlach kon de deken weer niet onderdrukken. In plaats van te antwoorden viel zuster Marlies haar mond open en bleef ze als versteend zitten. De deken wreef nu toch wel wat bezorgt in zijn handen: ‘Zuster Marlies, ik heb je horen zingen en ik heb je horen spelen. Ik ben er zeker van dat de bisschop dit op prijs zal stellen. Daarom vraag ik je nu officieel: wil jij zondag in de kathedraal de hoogmis op het orgel spelen en voorzingen?’

Zuster Celine zag hoe zuster Marlies haar gezicht rood kleurde tot in haar hals.

‘Na… Natuurlijk wil ik dat, maar…’

‘Niets te maren. Jij bent gewoon te bescheiden. Jij bent een natuurtalent.’

De deken was vastbesloten en zuster Marlies kon niet anders dan toestemmen.

 

29-05-2020 om 09:03 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
28-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.8 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

 

DEFINITIEVE SCHEIDING.

     Na de begrafenis van zuster Fernanda werd zuster Marlies de organist. Natuurlijk bleef zij ook zingen. Iedere keer haar stem door de kapel zweefde werd iedereen stil en kon men alleen maar luisteren en af en toe en traan wegpinken. De deken kwam een keer meer langs en telkens als zuster Marlies achter het orgel zat hield hij zijn adem in en kreeg hij de krop in de keel. Zuster Marlies bleek genezen van haar fobieën.

Het werd stil in het klooster, te stil voor zuster Celine die actie en een verhaal wilde. De drang naar de buitenwereld treiterde haar en ten einde raad belde ze Leo van de krant op: ‘Leo, met Ria hier, zijn er nog nieuwtjes op de redactie?’

‘Niet zoveel bijzonders, buiten een gestolen diamant van heel wat waarde en de dood van de barones valt er niets te melden.’

‘De dood van de barones? Was zijn geen liefhebster van klassieke muziek?’

‘Ja dat schijnt zo. Ze heeft in ieder geval heel wat nagelaten, waaronder verschillend waardevolle muziekinstrumenten. Wacht ik zoek het op.’

Het werd even stil aan de andere kant van de lijn. Zuster Celine stond verstrooid op en met de hoorn in de hand keek ze dromerig door het raam. In de verte kon zij het kasteeltje met zijn twee typische witte torentjes zien. De luiken waren nog steeds toe. Ze herinnerde zich dat ze al enkele dagen gesloten bleven. Waarschijnlijk hield men zo de warmte buiten.

‘Hier ben ik terug.’ Hoorde ze Leo door de telefoon zeggen. Meteen schrok ze wakker uit haar mijmeringen. ‘Ja, ja ik luister.’ Zei ze gehaast.

‘Hier volgt het nalatenschap van de barones: ik citeer: -dertig kunstwerken waaronder schilderijen en beeldhouwwerken. Een antieke klavecimbel, een witte vleugelpiano, zes violen, waaronder een echte Stradivarius, een bomvol spaarboekje, een pak aandelen en obligaties en daarbij nog een twaalftal onroerende goederen met minstens twee kastelen.- ‘

‘Zes violen, een klavecimbel en een vleugelpiano, het kan niet op’ De stem van zuster Celine klonk vol verwondering.

‘Ja en dat is nog niet alles, er staat in haar testament ook nog dat zij een fonds heeft gesticht om jaarlijks een serieuze som geld te schenken aan degene die een muziekschool oprichten. Dat zal jou wel niet interesseren. Jij en klassieke muziek dat ging nooit goed samen.’

‘Zeg Leo, zijn er al kandidaten?’

‘Wat scheelt er nu, jij zweert toch alleen maar bij moderne muziek?’

‘Ze hebben mij hier in het klooster bekeerd. Zijn er al kandidaten? Vroeg ik.’

‘Volgens mijn weten heeft nog niemand zich aangemeld. Er is wel een voorwaarde aan verbonden. De muziekschool die opgericht wordt mag maximum vijftien kilometer in vogelvlucht verwijdert zijn van de barones haar woonst. Och ja, hier staat nog dat haar muziekinstrumenten gratis in leen worden gegeven aan de muziekschool die in aanmerking komt.’

‘Leo, wil je iets doen voor mij? Neem twee kranten, omcirkel keer op keer met rood het artikel van de barones en stuur er één naar de deken en één naar onze bisschop.’

‘Waar is dat goed voor? Gaat onze deken nu ook al muziek leren en dan nog samen met de bisschop? Dat is pas nieuws, mag ik dit laten publiceren?’ Zijn lach schetterde in de hoorn.

‘Kom Leo, doe niet flauw en bezorg hun die krant. Beloof je het me?’

‘Oké, oké, als jij me belooft met mij te gaan eten, als je ooit terug uit dat klooster komt natuurlijk.’

‘Och ja, stuur mij ook maar een krant. In die krant hoef je niets te omcirkelen.’

‘Dat zijn dan twee etentjes, besef je dat wel?’

‘Goed, goed, ik zal wel twee keer met je gaan eten als jij maar betaalt.’

Terwijl ze de hoorn neerlegde hoorde ze de vloeken van haar collega. Die waren echt niet voor de oortjes van een vrome non bestemd.

Een zacht geruis aan de deur deed haar opschrikken. In de deuropening stond zuster Marlies beleefd te wachten. Zuster Celine ’s gedachten draaiden op volle toeren: Hoe lang stond zij daar al? Zou ze iets gehoord hebben van haar gesprek met Leo? Snel herpakte ze zich: ‘Moet jij ook telefoneren zuster Marlies?.. Zeg, wat zie jij er bezorgd uit? Wat scheelt er?’

‘Zuster Celine, ik heb zopas droevig nieuws ontvangen.’

‘Wat is er dan toch gebeurd? Er is toch niets met uw stem?’

‘Neen, broeder Franciscus, mijn halfbroer…’

‘Wat is er met broeder Franciscus? Heeft hij je gebeld? Waarom zeg je niets? Wat is er dan met broeder Franciscus?’

‘Hij is uit een boom gevallen.’ Zuster Marlies viel huilend in de armen van zuster Celine: ‘Och zuster, hij kwam met zijn borst recht in de tanden van een rijf. Verschrikkelijk.’ Snikkend vertelde ze verder: ‘Zijn longen zijn geraakt. Het is heel ernstig. Hij heeft naar mij gevraagd en ik mag hem gaan bezoeken van moeder overste. Ik durf echter niet alleen te gaan. Wil jij niet met mij meegaan? Zou dat mogen van moeder overste? Wil jij met mij meegaan? Jij kent de broeder toch ook. Jij bent al bij hem geweest en jij kent onze verhouding beter dan wie ook. Please?’

‘Natuurlijk ga ik met je mee. Ik bespreek het wel met moeder overste. Dat is geen probleem. Oh, wat erg toch. Ik krijg er gewoon kippenvel van. Verschrikkelijk. Jullie hebben elkaar nog niet echt gevonden en nu moet er zoiets gebeuren. Ik zal voor je bidden zuster Marlies. Ik wens je veel sterkte toe.’

‘Dank je, jij bent zo goed.’

De volgende morgen vertrokken de twee zusters naar de Amadeus abdij. Zuster Celine had maar al te graag weer haar mantelpakje aangedaan. Ditmaal kon dat niet want zuster Marlies was erbij. Zuster Celine maakte zich wel zorgen om wat de broeders zouden zeggen nu ze plots in nonnenkleren zou verschijnen. En vader abt zou die het merken? Hopelijk zal door de gebeurtenissen niemand op haar letten. Trouwens hoelang zou haar geheim nog geheim kunnen blijven. Hoe lang zal zuster Celine nog zuster Celine zijn? Vroeg ze zich af.

Na wekenlang droogte was het die dag weer beginnen regenen. De ruitenwissers stonden op de hoogste snelheid en konden amper de waterval op de ruit verwerken. Zuster Marlies keek door het beslagen zijraampje naar buiten. Een zekere gelatenheid ruste op haar gezicht. Zwijgend reed zuster Celine verder. Ze vroeg zich af wat de ander het meest beangstigde. Het weerzien na al die jaren, haar onbereikbare liefde of de toestand waarin zij haar halfbroer zal vinden? Misschien wel alle drie.

Met een luwe bocht reed de auto het erf van de abdij op. Een ladder stond tegen een gevel. Een broeder gekleed in zwaar plastic regenkledij herstelde de dakgoot. De twee zusters stapten uit en haastten zich door de gietende regen naar binnen. De portier begeleidde hen naar broeder Franciscus zijn sterfbed. Zelfs de portier was diep onder de indruk want hij vroeg niet eens of zij een afspraak hadden. De witte muren van weleer leken nu veel minder wit. Kwam het door het donkere weer of door de sombere stemming? Twee verplegers kwamen de ziekenkamer uit. Vader abt zat aan het voeteind van het bed. Onmiddellijk stond hij recht en maakte plaats voor de twee zusters.

‘Ga zitten, er staan juist twee stoelen. Het gaat niet goed. Het is erg gesteld met hem. Hij gaat met het uur achteruit, het ademen wordt steeds moeilijker. Het komt door zijn longen, zij zijn zwaar gekwetst en er zit water in. Blijf maar bij hem, zolang je wilt.’ Zachtjes sloot hij de deur en liet hij hen alleen.

‘Vera, Vera, ben jij het? … Ben jij het echt?’

Moeizaam opende broeder Franciscus zijn ogen. Vera bukte zich over haar halfbroer. Hoeveel herinneringen flitsten er op dat droevig moment door haar hoofd?

‘Stil maar broertje, ik ben hier en blijf hier totdat de Heer je komt halen.’

Zuster Marlies zette zich naast het bed en klemde haar handen om de zijne alsof zij die nooit meer los zou laten. Het Angelus luidde de noen in. In gedachten telde zuster Celine de slagen. Zuster Marlies begon te bidden en zuster Celine probeerde de krop door te slikken.

Om vijf uur in de namiddag bracht een broeder het eten. Zuster Marlies gebruikte slechts één hand de andere bleef geklemd om de liefde die zij ooit verloor en nu teruggevonden had. Haar jeugdvriend, lief en halfbroer tegelijkertijd.

Het was opgehouden met regenen en de zon scheen door het raam. Een hoek van de bedsprei werd door de zon opgelicht. Zuster Marlies haar handen omklemden nog steeds de lijkbleke handen van de stervende broeder. In de verte hoorde men het droge tokken van iemand die hout kapte.

‘Zuster Marlies,’ fluisterde zuster Celine bezorgd: ‘Strek even je benen, je wordt te stram om nog maar op te staan.’

Nog steviger klemde de zuster haar handen vast: ‘Hij heeft me zolang moeten missen en nu blijf ik hem steunen tot en met zijn laatste uur.’

‘SST, kijk hij wil wat zeggen!’

Zijn hoofd kwam lichtjes omhoog: ‘Vera zing… zing voor mij… dat ene lied van in de tijd… De tijd toen we nog niets wisten…toen all…alles nog zo mooi was.’

Zuster Celine drukte haar kin tegen haar borst en slikte de zoveelste krop weg. Waar zou zij in ’s hemelsnaam de moed halen om hier te gaan zingen? Vroeg ze zich af. Zuster Marlies is een kranige vrouw, maar of zij dit zal aankunnen?

Zuster Marlies slikte haar emoties weg en begon zachtjes te zingen.

Op de onderarm van zuster Celine kwamen de haren rechtop te staan. Zachtjes strengelde ze haar handen in elkaar. De tranen rolden van haar wangen. Zij hoorde het lied van de verloren liefde. Eerst schor en stil maar keer op keer wat luider en met vastere stem, totdat de stem kristalhelder weerklonk in de kamer. Steeds gevoeliger, steeds meeslepender. De houthakker staakte zijn arbeid en de andere broeders werden stil, zij begrepen, een goede vriend van hen was stervende.

In het kleine kamertje nam zuster Celine zuster Marlies bij de arm en terwijl ze de dode zijn ogen sloot zei ze: ‘Kom zuster, uw broer heeft nu geen pijn meer, hij voelt niets meer, zelfs geen hartenpijn.’

Twee glazige ogen keken de zuster aan maar zij zagen niet. Zuster Marlies stond zomaar te kijken, door alles heen. Langzaam stond ze recht en viel toen in de armen van zuster Celine. De tranen vloeiden over haar gezicht, alsof alle tranen waren opgespaard voor dit ene moment. De ander zuster kon niet anders dan meehuilen, het was zo aangrijpend, het was de krop volledig uithuilen. Plots met een ruk liet zuster Marlies de ander los: ‘JIJ BENT GEEN NON,’ schreeuwde ze, ‘Jij hebt geen gelofte afgelegd. Jij bent een bedriegster!’ Ze slingerde alles in één adem naar de ander haar hoofd. ‘Ik had reeds enige tijd mijn twijfels over jou. Jij bid nooit voor het slapen gaan, jij moet steeds de mis volgen in jouw missaal, jij gaat haast nooit te biechten en in plaats van mee te bidden prevel je maar wat. Ik denk zelfs dat jij niet eens het Onze Vader kent. Welke rol speel jij hierin?’ Ze schreeuwde het uit iedere keer naar lucht happend, en dan plots op veel mildere toon: ‘Toch ben je een goed mens. Ik, wij, wij allen hebben veel te danken aan jou. Misschien wel meer dan wij enigszins vermoeden.’ Zij keerde zich naar het raam en keek in de tuin naar de boomgaard. Wie zal nu deze vruchten plukken? Wie zal nu deze bomen verzorgen? Nieuwe bomen planten?

Zuster Celine stond als aan de grond genageld, perplex. Ze wist niet meer of ze nu beledigd of vereerd moest zijn. Zuster Marlies draaide zich weer om: ‘Vergeet wat ik zojuist gezegd heb, ik heb het recht niet jou te beoordelen. Het komt door de toestand, het is allemaal teveel voor mij.’

‘Ik begrijp het, ’Stamelde zuster Celine, iets zinniger kon ze zo direct niet bedenken. Het was voor haar ook moeilijk in deze dodenkamer.

De verplegers kwamen het lijk wassen voor zijn laatste reis. Vader Abt nam de twee zusters mee naar de kamer van broeder Franciscus zaliger. Vier kale muren. Boven zijn bed hing een Stradivarius.

‘Het was zijn enige bezit.’ Zei de abt terwijl hij ze van de muur nam ‘Ze is voor jou, zuster Marlies. Broeder Franciscus zaliger speelde soms het lied dat jij zo mooi zong. Ik herkende onmiddellijk de melodie. Hij wilde dat ik deze viool aan jou zou schenken.’

‘Dank je, vader abt, ik zal ze bij me houden zolang ik leef. Misschien leer ik er ooit nog op spelen.’

 

28-05-2020 om 09:05 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
27-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.7 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen.

 

%%%FOTO1%%%

 

HET ORGELMEISJE.

 

‘Kweek jij zelf deze appels?’ Ria wees naar een mand gevuld met mooie rode appels.

‘Ja, de boomgaard onderhouden en het fruit kweken zijn mijn twee grootste taken.’ Antwoordde broeder Franciscus met een zekere fierheid. ‘Ik besteed heel wat tijd in de tuin, zeker in de nazomer. Voor het plukken van de appels heb ik echter hulp van mijn medebroeders.’

‘Heb jij nooit last van ongedierte?’ Vroeg Ria dan weer en zonder op antwoord te wachten: ‘Ooit kwam ik bij een tuinierster, haar specialiteit waren rozen. Zij weet heel wat van bijvoorbeeld de bladluis. Is de appel geen familie van de roos?’

Broeder Franciscus zuchtte eens: ‘Och ja, we hebben wel eens jaren dat de oogst minder lukt door maden in de appels, wij trachten die dan op een biologische manier te bestrijden maar dat is niet altijd even eenvoudig.’

‘De tuinierster waarvan ik sprak’ ging Ria weer verder: ‘Is bezig met een boek over ‘bladluizen en de bestrijding ervan’ te schrijven. Indien je wilt bezorg ik jou een exemplaar.’

‘Dat is heel vriendelijk’ knikte de broeder: ‘wat kan ik voor je doen? Of kwam je naar hier om over appels te praten?’

‘Laat me eerst van uw kaas proeven en vertel me dan eens waarom een toekomstig advocaat met zeer goede referenties plotseling werkbroeder wil worden?’

‘Jezus zelf zegt wie zich vernedert zal verheven worden.’ Zei de man terwijl hij haar de schotel met kaas toeschoof.

Ria sneed met het mesje een kubusje af, dopte het in de mosterd en stak het in haar mond. Zij deed het langzaam en beheerst. Zij koos haar woorden voorzichtig en dacht: Waarom zeg je de waarheid niet, jij mocht toch niet liegen, of is iets verzwijgen dan geen leugen misschien?

Zachtjes begon Ria te neuriën, het liedje dat ze zo vaak gehoord had uit de mond van zuster Marlies. De broeder neuriede zonder het zelf te beseffen mee. Hij merkte niet eens dat Ria hem aandachtig in ‘t oog hield. Zag zij daar geen traan glinsteren? Ze zag hem recht in de ogen en nam zijn handen in de hare.

‘Jij kent haar,... jij kent Vera’ zei hij met schorre stem. ‘Waar is ze? Is ze gelukkig? Is ze getrouwd en heeft ze kinderen?’

‘Rustig maar broeder ik zal je alles vertellen, maar beloof mij dat jij mij dan ook alles verteld.’

De man knikte toestemmend.

‘Zuster Marlies of Vera zoals jij haar kent heeft tot haar vijfentwintigste op jou gewacht. Zij heeft bij iedereen gevraagd naar U. Maar het was voor haar alsof je van de aardbodem verdwenen was. Totdat zij een bericht las in de krant: -een veelbelovend advocaat verkiest te werken als broeder in een klooster in plaats van te pleiten voor beschuldigden.- Het stak als een mes in haar hart. Zij begreep: die veelbelovend advocaat was haar Freddy. Zij was volledig ontmoedigd en de dag nadien is zij in het klooster gegaan.’

De broeder zat met zijn hoofd in z'n handen, zijn ogen waren rood omrand. Zachtjes begon hij te praten: ‘Ik was opgenomen als wees bij pater Abraham. Toen ik achttien was zag ik haar voor het eerst, of liever hoorde ik haar zingen, een kristalheldere stem als van een engel door God gezonden. Nieuwsgierig kwam ik kijken en zag plots in de mooiste ogen die ik ooit gezien had. Ik voelde mij aangetrokken tot haar vanaf dat eerste moment. Wekelijks kwam zij repeteren op het orgel en elke keer maakte ik me vrij om haar te kunnen ontmoeten. Zelfs pater Abraham merkte het. Op een avond riep hij mij bij zich: -ik weet dat jij een oogje hebt op Vera, deze liefde is echter onmogelijk. Om redenen die ik je later zal uitleggen. Jij moet hier zo snel mogelijk vandaan. Zij moet jou vergeten. Dit kan alleen maar door te verdwijnen voor haar. Zij is nog zeer jong en zal er wel over heenkomen. Ik heb jou ingeschreven voor een studie in Californie. Er is daar een abdij van onze orde, je kunt er gratis in de abdij verblijven, totdat uw studies voorbij zijn. Jij, Freddy, daar in een vreemd land maakt nieuwe kansen. Het is voor beide beter zo. Er wacht reeds een taxi op u. Neem het hoognodige, de rest krijg je wel in het klooster. Later leg ik Vera alles uit.-

Enkele weken na mijn vertrek kreeg ik een brief van pater Abraham, het was het laatste dat ik van hem vernam. Hij was reeds gestorven vooraleer de brief bij mij in Californie was aangekomen.’

Even bleef de broeder stil. Daarom vroeg Ria: ‘Heeft hij iets over jullie geschreven in die brief.’

‘Hier is hij ik draag hem altijd bij me, lees hem maar’

De reportster nam de brief aan en las hem hardop voor. ‘-

Beste Freddy wanneer je deze brief leest ben ik er misschien niet meer, God zal mij weldra tot hem roepen. Toch wil ik het geheim niet mee in mijn graf nemen. Jij bent de man, dus jij moet je sterk houden en Vera behoeden voor onnodig leed.

Uw moeder en de moeder van Vera waren jeugdvriendinnen. Bertje, uw moeder, verhuisde naar het zuiden van Frankrijk. Beide vriendinnen schreven elkaar regelmatig, maar konden elkander niet meer ontmoeten. Geen van beiden had het geld of de mogelijkheid de verre reis te ondernemen.

Bertje, uw moeder, kreeg kennis en huwde met een man van de streek. Een bakker van beroep. Enkele jaren later, je was reeds geboren, werd er afgesproken dat Frieda, die later de moeder van Vera zou worden, op bezoek zou komen. Toen zij de bakker zag werd zij op slag verliefd. Frieda was een alleenstaande vrouw en niet onknap. Toch wilde zij haar vriendin niet verraden. Op een dag echter gebeurde toch wat niet uit kon blijven, en ongelukkig genoeg werd Frieda zwanger. De bakker zou het nooit geweten hebben maar er kwamen verwikkelingen en Frieda stierf op het kraambed. Het kind, Vera, uw Vera kon gered worden. De bakker begreep al heel snel dat dit zijn dochter was. Hij hield echter nog van zijn vrouw en was radeloos. Hij kwam bij mij om raad. Ik zorgde voor een heel goed weeshuis voor Vera. Hij heeft haar slechts eenmaal mogen bezoeken, want amper drie weken na de dood van Frieda was een lawine de oorzaak van de dood van uw ouders. Ik nam je bij mij in huis. Het noodlot bleef jullie echter achtervolgen en dreef jullie naar elkaar. Wie kon vermoeden dat jij verliefd zou worden op uw halfzuster. Zij had talent, dat had zij van haar moeder. Ik wilde haar helpen en leerde haar de muziek. Zij kwam bij mij oefenen en daar ontmoette ze jou. Ik vergat dat jullie jong bloed waren. Vergeef mij deze onoplettendheid. Omdat jullie familie zijn kunnen jullie niet huwen, zij is uw halfzuster. – ‘ Ria legde de brief op tafel en zag dat broeder Franciscus met zijn hoofd lichtjes gebogen naar zijn handen keek. In zijn handen glinsterde een paternoster. Zijn lippen prevelden een gebed. Ria was volledig ontdaan. Wie had ooit gedacht dat Freddy en Vera dezelfde vader zouden hebben.

Broeder Franciscus had de hele tijd gezwegen, en keek alleen nog maar naar de grond. Gebroken bracht hij uit: ‘Ik wist niets meer van haar, al denk ik nog dagelijks aan Vera. Ik wist niet dat zij in het klooster was gegaan om mij te kunnen vergeten.’ Weer zweeg hij.

Ria zocht naar een oplossing. ‘We moeten het haar vertellen, alles vertellen want daar heeft zij het recht toe. Om speciale redenen echter moet ik heel voorzichtig zijn. Niemand mag weten welke rol ik hierin gespeeld heb. Zelfs in het klooster mag niemand iets van mij te weten komen.’

Bezorgd antwoordde hij: ‘Dat gaat niet zo maar als een fluitje van een cent. Ik kan toch zomaar niet deze brief met jou meegeven. Alle binnenkomende post zal gelezen worden door de overste. Je wilt hem toch niet binnensmokkelen en dan nog hoe komt hij dan ongemerkt bij Vera, of liever bij zuster Marlies.’

Ria liet haar echter niet uit het lood slaan en had reeds een plannetje bedacht: ‘Je zei als een fluitje van een cent, waarom niet. Laat me eens denken. Als we samen een tekst opmaken. Daarin verhalen we in 't kort de inhoud van de brief. We bundelen de tekst samen met nog wat andere teksten en bezorgen al deze teksten aan zuster Marlies. Moeder overste gaat deze teksten wel bezien maar ze gaat die nooit allemaal lezen en indien ze onze tekst leest zal ze toch niet begrijpen waarover het gaat’

Nog niet helemaal overtuigd wierp hij tegen: ‘Hoe zal Vera de inhoud vertalen op haar? We kunnen toch moeilijk haar naam vermelden in de tekst. De anderen zullen de teksten ook lezen, en dan lekt alles uit. Hoe dan ook zij moet minstens begrijpen dat deze brief aan mij, haar jeugdvriend, werd gestuurd.’

Ria was vastbesloten en ging verder met haar plan: ‘Als we de tekst van jullie lievelingslied erbij voegen zal zij onmiddellijk de link leggen.’

Al iets meer enthousiast maar toch nog bezorgt: ‘Dat idee lijkt goed maar hoe komt het ongemerkt bij haar?’

‘Laat dat maar aan mij over. Kom aan het werk, we gaan rijmen en dichten.’

 

 

HET ORGELMEISJE.

 

EENS WAS ER EENS EEN MEISJE

ZE ZONG STEEDS HETZELFDE WIJSJE

MET KRISTALHELDERE STEM

ZONG ZIJ HAAR LIED VOOR HEM

 

DAAR WAS OOK EEN JONGE STUDENT

DIE OOK DATZELFDE WIJSJE KENT

HIJ LUISTERDE NAAR HAAR ORGELSPEL

EN VOND HET MEISJE MOOI EN HEEL SNEL

 

ZIJ WERDEN GOEDE VRIENDEN

MAAR IEMAND KON DAT NIET GOED VINDEN

VERTELDE HEM WAAR DE MOSTERD VANDAAN KWAM

EN DE STUDENT VERDWEEN VOORDAT DAT HIJ AFSCHEID NAM

 

IEMAND SCHREEF EEN BRIEF

HET ORGELMEISJE WORDT NOOIT UW LIEF

UW VADER LIEP OOIT VREEMD

EEN HALFZUSTER WORDT NOOIT EEN LIEF

 

Geschreven door nonkel Mosterdpot.

 

 

‘Dit moet voldoende duidelijk zijn voor haar.’ Glimlachte de broeder. ‘Nu nog enkel binnensmokkelen.’

Broeder Franciscus vroeg nog wat teksten aan de andere broeders en gewapend met een aktetas en veel goede moed keerde Ria terug naar haar tweede tehuis, maar niet zonder eerst langs de deken te passeren.

Broer en zus.

 

‘Kom toch binnen mevrouw Peeters’ De deken opende de deur en liet Ria in de kamer.

‘Gegroet eerwaarde heer deken.’

‘Alles is goed verlopen in de abdij, hoop ik.’

‘Alles is naar wens verlopen, meneer de deken. Het interview met broeder Franciscus was een succes en ik heb zelfs toelating om het te publiceren.’

‘Ik hoop dat jij niets openbaar maakt dat ons in moeilijkheden kan brengen.’

‘Jij mag alles lezen alvorens ik het publiceer. Eerwaarde deken.’

‘Zeg, speel jij geen gevaarlijk spel met al die tussendoortjes?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Wel ja, je gaat zomaar een pater in een andere abdij interviewen, je gaat bij de gewone burger op zoek naar de ware moeder en snuffelt in hun verleden. Waarom blijf je niet bij je eigen project? Dat is toch veel veiliger’

‘Jij hebt overschot van gelijk. Een schip is het veiligst in de haven, maar daar is het niet voor gemaakt. En ik denk dat ik voor het avontuur ben geboren. Trouwens ik heb goede afspraken met moeder overste. Ik beloof je, vanaf nu blijf ik bij mijn opdracht. Juist daarom kom ik langs. Herinner jij je nog, de laatste keer dat je in het klooster een mis hebt opgedragen? Het was die woensdag toen je ons vertelde dat moeder overste naar Rome zou vertrekken.’

‘Hoe kan ik zo’n dag vergeten, we hebben toen toch dat zustertje ontslagen. Terecht trouwens want die hoorde niet in het klooster thuis. À propos heb jij nog iets van haar gehoord?’

‘Ik heb van zuster Marleen of liever Rosa Lenissen niets meer gehoord. Ik durf niet naar haar te gaan. Ik zou me kunnen verraden.’

‘Toch voorzichtiger dan ik dacht.’

‘Het avontuur zit me wel in het bloed, maar ik probeer mijn risico’s te berekenen. Om terug te komen op die afscheidsdag, eerwaarde. De mis werd gezongen door één van onze zusters weet je nog?’

‘Nu je het zegt, Ria, dat was nog eens prachtig gezongen, ik had nog nooit zulke mooie stem in een kerk gehoord.’

‘Inderdaad, een klok van een stem.’ Hier wachtte Ria even. ‘Heer deken, ik heb jouw hulp nodig. Ik zou zuster Marlies willen verrassen. Ik zoek namelijk oude psalmen of teksten, liefst nog van voor de oorlog als het kan. Ik denk dat ze daar heel blij mee zal zijn.’

‘Wacht even; ik heb hier nog een bundel met orgelstukken ‘opus 59’ van Max Reger. Ik lees hier het praeludium, de pastorale, het intermezzo, de canon, de tocatta en de fuge. Allemaal orgelstukken. Kun je daar iets mee doen?’

‘Laat eens zien, er staan wel geen teksten in. Het zal zeker wel bruikbaar zijn, maar ik zoek meer iets met teksten.’

‘Ik heb nog enkele kerstliederen uit de jaren dertig. Daar zijn natuurlijk de evergreens bij zoals ‘STILLE NACHT’ maar er zitten toch ook teksten bij die iedereen reeds vergeten is.’

‘Fantastisch, mag ik daar een kopie van nemen.’

‘Natuurlijk, Ria, of zuster Celine? Wat moet ik zeggen?’

‘Noem me zoals je wilt. Als ik die teksten krijg, mag je me zelfs nonnetje noemen.’

‘Als die teksten echt zo belangrijk voor je zijn, dan mag je ze zo hebben, ik gebruik die toch niet meer en of die partituren in de dekenij of in het klooster liggen, dat maakt toch niets uit.’

Ria babbelde nog wat na over de abdijbroeders en hun fruitteelt, nam afscheid, en reed vlug naar huis. Thuis trok ze haar kloosterplunje weer aan. In een hoog tempo reed ze naar het klooster, haar tweede thuis. Het was reeds 18h en om 19h moest ze binnen zijn van moeder overste.

‘Dag moeder overste, ben ik nog op tijd?’ Vroeg ze toen ze het kantoor binnentrad. En zonder op antwoord te wachten: ‘Ik heb hier wat partituren en oude teksten op de kop kunnen tikken. Ik denk dat zuster Marlies en zuster Fernanda ze zeker kunnen gebruiken. Er zijn originele en zeer oude teksten bij.’

‘Och zuster Celine, ik wil je wel helpen maar ik denk dat deze bundel niet veel zin meer heeft.’

‘Is er iets … met zuster Mar…lies?’

‘Niet met zuster Marlies, maar zuster Fernanda, zij is zwaar ziek, ze heeft botkanker. Zij is opgenomen in het ziekenhuis. Zij zal nooit meer op het orgel kunnen spelen.’

‘Dus toch.’

‘Wat zeg je?’

‘Oh, niets. Heu… Dat is erg voor haar en voor ons. Zij was hier al zo lang. Hoe neemt zuster Magdalena het op? Zij heeft het er zeker moeilijk mee?’

‘Het gaat wel, zuster Celine, maar toch is zij veel stiller dan anders.’

‘Moeder overste, kunnen we die partituren misschien aan zuster Marlies geven? Zij is nogal creatief. Zij zal er misschien wel iets mee kunnen doen.’

‘Laat ze eens zien, och hier zie, dit intermezzo van Greger, dat heb ik ooit nog voor examen moeten spelen, maar ik bracht er niets van terecht. Waarom geef jij die partituren niet zelf aan de zuster?’

‘Ik vind dit nogal gewaagd. Geef jij ze maar en zeg niet dat ik ze heb meegebracht, trouwens ze komen van de deken.’

‘Dat is een goed idee van die muziek, want bij haar laatste bezoek aan zuster Fernanda moest zuster Marlies haar beloven ooit voor organiste te gaan studeren. Met deze kan ze alvast beginnen. Volgens zuster Fernanda heeft zij er aanleg voor.’

Zuster Celine moest eens slikken. Zal zuster Celine ooit de moed vinden om een orgel te bespelen? Voorlopig kan ze er niet eens naar kijken zonder aan Freddy te denken.

Het overlijden van Zuster Fernanda kwam niet onverwacht. Toch was het zuster Celine die het eerst de droevige tijding ontving. Zij was toevallig in het kantoor van moeder overste die druk bezig was met de boekhouding. ‘Zuster Celine, neem jij maar op, ik heb even geen tijd.’

Zuster Celine nam de hoorn op en vernam het overlijdenbericht vanuit het hospitaal. Van moeder overste kreeg zij de opdracht de andere zusters op de hoogte te brengen. Met een klein hartje klopte ze bij zuster Marlies aan. Toen ze binnenging kreeg ze niet eens de tijd om iets te zeggen.

‘Jij weet waar Freddy is. Deze bundel komt van jou, nietwaar?’

Zuster Marlies zwaaide met de bundel kerstliederen. Naast haar, op tafel, lag de geschreven tekst over het orgelmeisje.

Na de eerste schok herpakte zuster Celine zich en beet terug: ‘Ja, ik weet dat broeder Franciscus kloosterling is in de Amedeus abdij.’

‘Kom op vertel! Het is dus toch waar, Freddy is echt in het klooster gegaan. Hij hield dus niet van mij.’

‘Zeg dat niet. De broeder denkt nog dagelijks aan jou.’

‘Waarom liep hij dan weg?’

Wat moest zuster Celine zeggen? Hoe moest ze het haar uitleggen: ‘Hij had geen keus, zuster Marlies. Pater Abraham heeft hem een brief achterna gezonden.’ Stotterde zuster Celine terwijl haar ogen vochtig werden. Hoe moest ze het haar duidelijk maken. Was de tekst die ze samen met broeder Franciscus had opgesteld dan niet duidelijk genoeg voor haar? Zuster Celine haalde diep adem: ‘Uw vader en de vader van Freddy was één en dezelfde, de broer van pater Abraham.’ Ze zei het harder dan ze wel wilde.

‘Wil jij nu zeggen dat de vader van Freddy ook mijn va…’ Zuster Marlies zakte neer op de stoel, haar hoofd zeeg in haar handen: ‘Geen wonder dat wij ons aangetrokken voelden. Eigen bloed trekt aan zegt men toch. Kan jij aan die brief van pater Abraham zaliger geraken? Ik zou hem willen lezen.’

Nu was zuster Celine blij dat ze bij broeder Franciscus had aangedrongen om de brief met haar mee te geven.

‘Hier lees hem straks maar rustig door. Ik hoop dat je de nodige moed zult vinden om Freddy te vergeten.’

‘Vergeten zal ik hem nooit, maar het zal me een hele steun zijn om eindelijk te weten wat er allemaal gebeurt is en waarom wij moesten scheiden.’ Ze stak de brief in haar zak.

‘Er is nog meer droevig nieuws, zuster Marlies. Zuster Fernanda is niet meer.’

‘Ik had het verwacht, zoals wij allemaal trouwens, maar huilen kan ik niet meer, mijn tranen zijn op.’

‘Als het voor jou een troost mag zijn: zij speelde geen komedie, ze kon echt geen orgel meer spelen. Haar vingers hadden geen reuma maar botkanker. Het was zuiver toeval. De dag dat moeder overste naar Rome vertrok kreeg zuster Fernanda de eerste ongemakken. Van toen ging het steeds verder bergaf en nu… nu is ze niet meer.’

Zuster Marlies fluisterde oprecht: ‘Schande van mij dat ik haar niet onvoorwaardelijk kon geloven. Ik zal dit moeten biechten.’

     De voorbereidingen voor de begrafenis bracht heel wat werk mee zodat er weinig tijd overbleef om te treuren. De deken had beslist dat de rouwmis in de kapel van het klooster zou plaats vinden. Een laatste groet in haar eigen thuis. De kapel was buitengewoon mooi versierd, natuurlijk was dit het werk van moeder en dochter Lenissen. Vooraan aan het altaar stonden twee grote witte bloemtuilen, midden op de grond één grote krans en op iedere stoel lag een mauve bloem samengebonden met een witte lelie.

     De kapel was gevuld met kennissen, familieleden en de zusters van het klooster. De vier dragers namen de kist op hun schouders en maakten aanstalten om de kerk te betreden. Midden op de zware donkere eiken kist lag een prachtige krans bestaande uit witte kleine rozen juist uit de knop ontsprongen. De dragers gingen door de eerste deur in het portaal en een hemelse muziek weerklonk. Op het orgel speelde men het Marialied en een kristalheldere stem vulde de ruimte. De dragers deden nog enkele stappen en bleven toen roerloos stilstaan. Het werd muisstil in de kapel. Wie speelde daar zo prachtig op dat orgel? Wie is die organist? En die stem, dat kan alleen zuster Marlies zijn. Niemand keek achterom maar ieder hield zijn hoofd eerbiedig naar het altaar gericht. De dragers stonden nog steeds midden in de gang. Moeder overste haar ogen werden vochtig. Een zuster had zachtjes haar stoel een kwart gedraaid en bleef nu als bevroren zitten. Alleen zuster Celine wist welk een bovennatuurlijke kracht hier nodig was. Het wonder was gebeurd. Zuster Marlies bespeelde opnieuw het orgel. Maar zo mooi! Zelfs zuster Celine had nooit vermoed dat deze organiste een virtuoze was. Dit is gewoon niet aards meer, zuster Marlies is een wondermens.

Nadat het orgel zijn laatste klanken uitdeinden bleef de stilte nog een volle minuut nagalmen. Niemand bewoog. Niemand hoestte. Niemand kuchte. De deken draaide zich statig om naar de gelovigen en zei met schorre stem:

‘Indien zuster Fernanda zaliger dit had kunnen horen zou ze gedacht hebben dat dit reeds de hemel op aarde was. In naam van de vader de zoon en de heilige geest.’

De Dragers gingen langzaam verder.

     De mis duurde bijna twee uur omdat iedereen te communie ging. Tijdens de koffietafel kwam moeder overste naar zuster Marlies die naast zuster Celine zat.

‘Ik heb nooit geweten dat zuster Fernanda jou het orgel heeft leren bespelen.’

Zuster Marlies haalde diep adem en met vermoeide stem antwoordde ze: ‘Ik speelde reeds orgel vóór ik in het klooster kwam. Mijn nonkel pater Abraham zaliger heeft het mij geleerd.’

Moeder overste keek haar ontsteld aan: ‘Toch niet DE pater Abraham? Ik heb hem éénmaal de beiaard weten bespelen in de kathedraal. Dit was meesterlijk. Gewoonweg onvergetelijk.’

‘Inderdaad, hij heeft het mij verteld. Zijn kindsdroom ging die dag in vervulling.’

Moeder overste zweeg even en bestudeerde het gezicht van zuster Marlies. ‘Waarom speelde je dan nooit op het orgel?’

Een lichte schok ging door zuster Marlies. Daarna met zachte stem bijna fluisterend: ‘Er zijn moeilijke tijden geweest, maar ik denk dat het ergste nu wel voorbij is. Ik wens er nu niet over uit te wijden, later misschien wanneer ik mentaal wat sterker ben.’

‘Ik begrijp het. Ik laat je nu maar, de deken heeft naar mij gevraagd. Sterkte nog.’

Moeder overste werd weer door de mensen opgeslorpt, waarop zuster Marlies zich naar zuster Celine boog en in haar oor fluisterde: ‘Die brief heeft me de kracht gegeven om de waarheid onder de ogen te zien. Ik houd nog wel van Freddy, maar nu meer als broer en zus. Wij hadden immers dezelfde nonkel.’

‘En dezelfde vader,’ voegde zuster Celine er zachtjes aan toe.

27-05-2020 om 07:38 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
26-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argelooszwijgen

 

%%%FOTO1%%%

BROEDER FRANCISCUS.

 

Door het vertrek van moeder overste werd het werk herverdeeld en moeder overste moest tijdelijk worden vervangen. Omdat zuster Fernanda de oudste was verwachtte iedereen dat zij het roer in handen zou nemen maar de deken dacht daar anders over. Zuster Marlies had de meeste studies gevolgd en werd daarom aangesteld. Toevallig of niet maar zuster Fernanda kreeg vanaf die dag reuma in haar vingers en kon geen orgel meer spelen. Opnieuw zat men zonder organiste. Sommige zusters hadden hun bedenkingen maar daar werd nooit over gesproken.

     Tien dagen lang bleef moeder overste weg en toen ze terugkwam riep ze alle zusters bijeen in de kapel. Met tranen in de ogen sprak ze de zusters toe: ‘ Dank zij de inzet van jullie allen. Heb ik dit gouden kruisje van onze zeer eerwaarde Paus gekregen. Dit is geen eigendom van mij maar van jullie allemaal en van het klooster. Dit kruisje blijft voortaan binnen de muren van dit klooster.’ Het kleinood werd doorgegeven en één voor één bekeken de zusters het juweeltje.

Zuster Celine zat in het kantoortje bij moeder overste. De reportster interviewde haar. Met een zakdoek depte ze af en toe haar lopende neus. Moeder overste vertelde: ‘Indrukwekkend, al dat goud, pracht en praal. Vooral die statigheid en alles zo sereen. Ik voelde mij zo klein tussen al die grote geleerden.’ Hier wachtte ze even. ‘Over geleerden gesproken’ merkte ze plots op en haar stem versnelde:

‘Dat is pas echt nieuws: vergeet ‘DAT’ niet te noteren: tijdens mijn heenreis heb ik kennis gemaakt met een broeder van Sint Amadeus abdij. Gewoonlijk heeft een broeder geen hoge studies gevolgd, maar deze had een universiteitsdiploma op zak. Hij was namelijk advocaat.’

Zuster Celine fronste haar voorhoofd. Ze had toen nog niet het flauwste vermoeden hoe belangrijk het verhaal voor haar zou zijn. ‘Uit welke abdij zei je?’ Vroeg ze terwijl ze schijnbaar geïnteresseerd een notitie nam.

‘Sint Amadeus! Op het vliegtuig reeds maakte ik kennis met broeder Franciscus.’ Toen begon moeder overste haar verhaal: ‘Hij vertelde me dat hij voor advocaat gestudeerd had. Toen ik hem vroeg waarom hij dan als werkbroeder in het klooster was gegaan. Antwoordde hij: - Al heel jong werd ik wees en werd opgenomen door een pater. We verbleven met enkele andere studenten in zijn huis. Regelmatig kwamen andere studenten op muziekles bij de pater. Zo kwamen er ook jonge meisjes op de les.

Ik werd verliefd op één van hen. Een jong meisje met een kristalheldere stem. Soms speelde zij op het orgel. Zij was een goede leerling, de beste. Nooit heb ik geweten dat zij ook verliefd was op mij. Ik kreeg de kans niet om het haar te vragen, want op zekere dag riep de pater me bij hem. Wij hadden een kort maar dringend gesprek. ‘Mijn verliefdheid‘ mocht nooit beantwoord worden en ik moest Vera, want zo heette het meisje, vergeten. Ik moest zo ver mogelijk van haar vandaan. Naar Amerika. De taxi naar het vliegveld zou komen en diezelfde dag moest ik vertrekken. De pater had zelfs voor mijn verdere studies gezorgd. Ik kon logeren in een abdij vlak bij een universiteit. Een week later ontving een brief van de pater. In de laatste en enige brief die ik van hem kreeg heeft hij mij alles uitgelegd. Het was voor mij een grote schok, ik kon Vera, dat ik inmiddels het orgelmeisje was gaan noemen, niet vergeten. Ik droomde dagelijks nog van haar. Na mijn studies was er maar één oplossing voor mij. Ik trok in het klooster en wilde enkel nog maar werken om te vergeten. Het valt nog steeds zwaar voor mij. Hoe dikwijls heb ik me al niet afgevraagd wat er van haar is geworden. –‘

Zuster Celine keek met verstomming naar moeder overste. ‘Wat een verhaal.’ Zei ze en wat een gelijkenis met het verhaal van zuster Marlies, dacht ze. Om haar niet te verraden veranderde ze snel van onderwerp. ‘Zou ik nog enkele dagen vrijaf kunnen krijgen. Mijn baas moet nog wat administratieve zaken regelen met mij, en thuis moet ik ook dringend wat gaan doen. Rekeningen betalen, kuisen en stof afdoen, afspraken regelen enz.’ Ze wist dat ze loog, maar zij moest het verhaal van deze broeder dringend gaan uitspitten.

‘Volgens de normen kan ik dit niet toestaan, maar zelfs zonder mijn toestemming zou je toch gaan. Dus je krijgt mijn toelating. Drie dagen krijg je. De derde dag om 19 uur moet je wel terug in het klooster zijn.’

‘Beloofd,’ zei zuster Celine terwijl ze opstond en met een glimlach buitenging.

De morgen daarop reed zuster Celine recht naar de deken om een begeleidingsbrief. Ze wenste broeder Franciscus zelf te gaan interviewen. De deken keek haar argwanend aan, maar toen ze hem vertelde dat dit verband hield met het eerbetoon in Rome dat broeder Franciscus samen met moeder overste gekregen hadden, kreeg ze toch de nodige papieren.

Zuster Celine ging langs haar eigen huis, trok een deftige jurk aan en werd weer Ria Peeters. Gespannen reed ze naar de Sint Amadeus abdij op zoek naar broeder Franciscus.

De abdij lag midden in de bossen, witte muren, rust en stilte dat waren de hoofdthema's van de abdij. Toch werd hier hard gewerkt. De broeders verzorgden zelf al de zenuwpatiënten, deden de was, bereidden de maaltijden, bakten zelf hun brood, herstelden de kledij, kortom alles werd hier door de kloosterlingen zelf gedaan.

Bij de portier vroeg Ria naar vader abt.

‘Wat is de reden van uw onderhoud, heb jij een afspraak?’ De vragen vielen als een automaat uit zijn mond. De reportster liet hem de verzegelde briefomslag van de deken zien en werd naar vader abt gebracht. Er was geen kantoor. Alles werd daar in de grote vergaderzaal besproken. De zaal was al even wit als de brede lange gangen. In het midden van de zaal stond één grote ronde tafel met acht zware eiken stoelen er rond. Tegen de wand stonden twee prachtige boekenkasten met een fortuin aan oude dikke boeken. Op een klein secretaire in de hoek lag pen en blocnote.

Vader abt stond met zijn gezicht naar de boekenkast. Ria bemerkte dat hij geen pijl haar meer had. Deze kaalheid kwam veeleer verrassend voor haar over daar zij een krulhoofd met een klein kroontje erin verwacht had.

De abt stak het boek dat hij vasthield weer terug in de kast. Langzaam draaide hij zich om en kwam vriendelijk met uitgestoken hand naar Ria toe. ‘Wat kan ik voor jou doen mevrouw?’ Vroeg hij.

Ria gaf de brief die ze van de deken meegekregen had. Hij las de brief. Verwonderd keek hij naar de vrouw tegenover hem: ‘Wat brengt een journaliste naar zo een afgelegen abdij? Over wie of wat wil jij schrijven?’

‘Het betreft niet uw abdij maar wel een van uw broeders. Namelijk broeder Franciscus. Hij heeft hogere studies gevolgd en is ondanks zijn diploma's toch werkbroeder geworden. Onlangs werd hij gevierd en kreeg hij van het Vaticaan een certificaat. Ik zou hem graag willen interviewen, over zijn verleden heden en toekomst. Er zijn niet veel mensen die zulke zware beslissing durven nemen.’

Vader abt wreef over zijn kin: ‘Ach ja, broeder Franciscus, hij doet zijn naam eer aan. Steeds beleefd, vriendelijk, nederig en zeer hard werkend. Voeg daarbij nog een groot verstand en zeer handig, dan heb je hem. Hij doet zijn naam alle eer aan. Ik zal hem laten roepen, hij moest maar eens een uurtje rust nemen dat verdient hij wel.’ Met grote passen verliet vader abt de zaal. Een felle zonnestraal kliefde door het raam en verlichtte een grote schaal gevuld met appelen. Nu pas viel Ria het op hoe mooi de vorm en kleur van de appelen wel waren.

Vader abt kwam terug binnen, een broeder in zware bruine pij volgde hem. De abt had niet overdreven, maar hij had er niet bij verteld dat deze man ook nog groot en knap was. Geen wonder dat een meisje van zestien hierop verliefd wordt.

‘Er is een klein probleem’ meldde de abt: ‘binnen een kwartier hebben we een vergadering in deze kamer. Je kunt eventueel morgen terugkomen, ofwel moet je genoegen nemen met een interview in de refter, die is op dit uur toch verlaten.’

‘Voor mij is de refter wel goed’ antwoordde Ria vlug want ze was niet van plan hier de nacht door te brengen als enige vrouw met al die knappe broeders. ‘Ik ben gewend om in heel verschillende omstandigheden te werken.’ Voegde ze er snel aan toe.

‘Goed, mag ik je dan broeder Franciscus voorstellen, hij zal je begeleiden naar de refter. Broeder, laat je haar onze beste kazen proeven met een goed glaasje wijn of anders biedt je haar tenminste een kop koffie aan.’

‘Het is mij een waar genoegen om deze dame onze kazen te laten proeven, maar ik weet niet wat ik haar moet en mag vertellen.’

‘God zal je leiden, je bent verstandig en je hebt gestudeerd, beslis zelf maar wat je haar wil vertellen. Blijf echter bij de waarheid, want de leugen heeft al te veel kwaad gedaan op aarde.’

‘Dank je voor het vertrouwen.’ Antwoordde broeder Franciscus.

‘Van mij ook bedankt Vader abt voor uw bereidwillige medewerking.’ Zei Ria en ze volgde de broeder naar de refter.

 

26-05-2020 om 10:24 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
25-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

Het Ontslag.

 

     Dromerig staarde ze in het voorhof. De rozengeur bedwelmde haar, het kleurenpalet was betoverend. Enkele aantekeningen lagen verspreid op haar schoot. Verstrooid graaide zuster Celine door de papieren. Iemand klopte op de deur. Onverschillig las ze het kattenbelletje voor de derde maal over: ‘Zuster Marleen overhalen om naar moeder overste te gaan.’

Hoe moest ze dat nu doen? Opnieuw werd er geklopt, ditmaal dringender. ‘Ogenblikje graag,’ zei ze licht geïrriteerd. Snel stopte ze de aantekeningen in haar tas en legde de tas op het bovenste schap, draaide de kast op slot en stak de sleutel in haar zak. Voor de derde maal werd er geklopt. ‘Ogenblikje ik kom’

Zuster Celine opende de deur en zag de zuster Marleen voor haar staan. Met haar hoofd naar de grond gericht vroeg ze: ‘Zuster Celine, mag ik je eens iets vragen?’

‘Natuurlijk zuster Marleen, voor jou staat mijn deur toch altijd open. Toe kom binnen en zet je.’

De zuster deed enkele passen naar voren en bleef weer stilstaan. ‘Mag de deur dicht? Het is nogal persoonlijk.’

‘Natuurlijk, ga maar zitten. Vertel eens waar kan ik je mee helpen?’

‘Herinner jij je nog ons gesprek over mijn moeder?’

‘Jouw moeder? Had jouw moeder niet iets met planten?’

‘Ja, ze is tuinierster. Ze heeft me opgebeld. Ze wil mij komen bezoeken. Ik voelde me aanvankelijk heel blij haar stem te horen, maar toch heb ik geweigerd haar te ontmoeten. Ik weet het niet goed. Ze klonk zo bezorgd, ze vroeg maar steeds hoe het met mij was. Ze wilde dringend een afspraak regelen. Er waren problemen met mijn familie, maar ik heb helemaal geen familie, enkel mijn moeder. Ik vind dat zo raar. Ik durf die ontmoeting niet goed aan. Misschien vraagt zij mij wel om terug naar huis te keren en het kloosterleven vaarwel te zeggen maar daarvoor is het nu te laat. Zoiets kan echt niet meer. Ik ben er niet gerust in, mijn moeder klonk zo bezorgd. Ik kan bij niemand anders terecht dan bij jou. De andere zusters weten niet dat mijn moeder nog leeft. Wat moet ik nu doen. Ik zou dolgraag mijn moeder willen ontmoeten, maar ik durf het echt niet.’

‘Lieve zuster Marleen, jij mag je moeder niet blijven ontwijken, jij moet trachten te praten met haar. Als zij twee lange jaren gewacht heeft en nu plots met jou wil spreken dan moet daar wel een grondige reden voor zijn, denk je ook niet?’

‘En de andere zusters dan, mijn medezusters, zij denken allemaal dat ik wees ben. Hoe moet ik aan hen uitleggen dat ik tegen hen gelogen heb?’

‘Niemand hoeft te weten dat mevrouw Lenissen jouw moeder is. Zeg haar dat ze een afspraak met mij moet maken. Ik zorg dan wel dat jullie met elkaar in contact komen.’

‘Dat is geen slecht idee, maar welke smoes ga je dan verzinnen zodat ik ongestoord mijn moeder kan spreken?’

‘Laat dat maar aan mij over, zuster Marleen, ik vind wel iets.’

‘Zuster Celine, als je dat voor mij wilt doen! Je kunt niet geloven hoe gelukkig je me maakt.’

Met een snelle groet verdween de zuster weer uit de kamer en keerde weer naar haar eigen wereldje waar geen plaats was voor anderen, amper voor haar eigen moeder.

     Twee dagen lang hoorde zuster Celine niets meer. Op de derde dag, ze stond in de keuken aan de afwas en zuster Fernanda kwam met haastige pas binnengelopen: ‘Laat die vaat maar staan, die doe ik wel verder. Er is bezoek voor jou. Een zekere mevrouw Lenissen. Kun je haar afhalen? Ze wacht op je bij de ingang.’

‘Goed, zuster Fernanda, ik zal mevrouw Lenissen maar niet laten wachten en bedankt dat je de vaat voor mij wilt doen. Ach ja, zuster weet jij soms waar zuster Marleen is, ik zou haar iets willen vragen?’

‘Oh, die heb ik naar de refter zien gaan. Voor wat, dat weet ik niet maar ze ging in ieder geval naar de refter.’

Zuster Celine haastte zich naar de ingang. Ze hoopte dat moeder overste even in haar kantoor zou blijven zodat ze geen vervelende vragen zou kunnen stellen. In de verte zag ze reeds mevrouw Lenissen staan. ‘Dag mevrouw Lenissen, ik ben zuster Celine, kom, laten we naar mijn kamer gaan, daar kunnen we rustig praten.’

‘Ria, ik ben zo nerveus, zal het lukken, er hangt zoveel van af.’

‘Noem me zuster Celine, ik wil geen twijfels zaaien aangaande onze ontmoeting. Kom maar binnen en zet je. À propos heb je het dagboek bij?’

‘Hier, kijk, ziet het er niet oud en versleten uit? Dit vond ik op een rommelmarkt. Het is een oud dagboek maar het was nog onbeschreven. Ik heb alles nog met pen en inkt ingevuld. Hier en daar een vlek, maar zo lijkt het echt. Jij mag het lezen als je dat wilt, ik kan het zelf niet voorlezen, want mijn handen beven te hard van de stress.’

‘Ik geloof je wel. Jij zal dat heel goed gedaan hebben. Luister nu goed, eerst breng ik je naar het prieeltje in de hof. Daar wordt je niet gestoord. Daarna ga ik zuster Marleen zoeken en vertel haar dat jij een vraag hebt over stokrozen. Iedereen hier weet dat zuster Marleen heel veel weet over stokrozen en jij had daar toevallig een vraag over. Veel moed en maak er het beste van. Kom laten we naar het prieeltje gaan.’

Met haar twee handen hield mevrouw Lenissen haar handtas vast terwijl ze de zuster op de voet volgde. Bij het prieeltje aangekomen liet zuster Celine de vrouw achter en spoedde zich naar de refter.

‘Zuster Marleen, ben jij in de refter?’ Riep ze al van ver: ‘Ik ben het, zuster Celine. Ik heb je even nodig, er is hier een zekere mevrouw Lenissen die iets over luizen en stokrozen wil vragen.’

‘Zuster Celine, ik ben zo zenuwachtig, waar is ze, wat moet ik tegen haar zeggen?’

‘Hoeveel koppen koffie heb je al op? Je beeft over gans je lichaam. Zo kun je niet naar je moeder. Kom, eerst vijf maal diep ademhalen door je buik, zoiets kalmeert. En langzaam ademen.’

De zuster deed haar best om diep te ademen: ‘Mm, dat kalmeert wel, ik voel me al veel beter, waar is de mevrouw? In de kapel misschien?’

‘Neen, slimmerd, zij komt om te praten niet om te bidden. Zij wacht op je in de tuin, in het prieeltje. Niemand zal je daar storen, daar zorg ik wel voor. Ga nu maar.’

Met gekruiste vingers keek zuster Celine door een kier van de zijdeur. Ze kon net een stuk van de tuin en het prieeltje zien. Tussen de rozen door zag ze de zwarte vlek van het nonnenkleed. Plots hoorde ze voetstappen achter haar. Met een ruk draaide ze zich om en keek in het verwonderd gezicht van de tuinman. Zij moest hem tegenhouden voordat hij de deur zou opendoen en naar het voorhof zou gaan. Moeder en dochter mochten niet gestoord worden. Vlug klampte ze hem bij de arm: ‘Mijnheer Debelder, jij kent zeker veel boeken over tuinieren. Ik zou graag wat meer willen weten over eetbare bloemen. Welk boek kan ik dan best lezen?’

‘Ach wat vraag je me nu. Eetbare bloemen? Daar weet ik niet veel van, maar wacht eens, ik zal eens op zolder kijken, daar liggen nog enkele boeken van mijn voorganger. Die was wel eens met kruiden en zo bezig. Is het dringend? Och kom ik wilde toch maar even naar de hof gaan, ik ga wel eerst even naar de zolder. Ik zie je straks wel.’

De tuinman draaide zich om en verdween terug in de gang. Zuster Celine liet een zucht van verlichting maar toen ze weer door de kier naar buiten keek zag ze de zwarte vlek niet meer.

Ze zag wel dat zuster Marleen met snelle passen de deur naderde. Zuster Celine schrikte recht en vluchtte de gang in. Met een sprong wipte ze veilig het toilet binnen. Gespannen luisterde ze aan de deur naar de stappen die dichterbij kwamen en plots ophielden. Even werd het stil en dan opnieuw stappen die weggingen. De achterdeur werd in een haast dichtgeslagen.

Zuster Celine liep terug naar de achterdeur en zette deze behoedzaam weer op een kiertje. Door de spleet zag ze zuster Marleen het prieeltje binnengaan. Met een flits bemerkte ze nog net het kleine boekje in haar rechterhand. Bruusk sloot zuster Celine de deur en draaide twee keer in het rond om met een sprong tot stilstand te komen. Snel liep ze naar de keuken en lichtte de losse tegel op. Het boekje was weg.

‘Yes’ zei ze en op wolkjes liep ze naar haar kamer. Ze liet zich op de stoel ploffen en sloot haar ogen.

‘Zuster Celine mag ik binnenkomen?’

Zuster Celine schrok recht. In haar euforie had ze de deur open laten staan en nu was ze die totaal vergeten. In het deurgat stond mevrouw Lenissen. ‘Natuurlijk, mevrouw Lenissen en doe de deur dicht achter je. Is het gelukt?’

‘Kijk maar, ik heb de twee boekjes.’

‘Vertel me alles van A tot Z.’

‘Het begon niet zo goed, ik zei nog maar gewoon Rosa en mijn dochter antwoordde ferm en kortweg dat zij voortaan zuster Marleen was en ik mevrouw Lenissen. Ik liet me echter niet van de wijs brengen en ging recht op mijn doel af. Ik begon over mijn dagboek en een bladzijde die zij zeker moest lezen. Zij nam het boek aan en begon te lezen. Ik durfde niet naar haar te kijken, maar ik hoorde dat ze haar neus snuitte. Ik keek heel voorzichtig naar haar en zag dat er een glimlach over haar lippen kwam. Plots lei ze het boek naast haar neer en vroeg me even te wachten, ze had ook iets voor mij. Ze liep weg en kwam terug met haar dagboek. Kijk maar, hier is het. Ik mocht het niet opendoen voor ik weer thuis was. Dat vond ik niet erg, ik wist toch wat er in stond. Ze vroeg me om haar morgen weer op te bellen, daarna hebben we elkaar omhelsd en zijn naar buiten gegaan. Ik ben recht naar hier gekomen.’

‘Prachtig, we hebben het pleit gewonnen denk ik, mevrouw Lenissen. Ik zal je nu maar buiten laten, hopelijk krijgt hier niemand argwaan van.’

De namiddagzon stond hoog. Voor de zoveelste maal begon zuster Celine opnieuw te lezen maar steeds werd ze weer afgeleid. Het beeld van zuster Marleen gebukt over de rozen kon ze niet van haar afzetten. Ze had het zich niet verbeeld: er was een traan in zuster Marleen haar ogen. Dat was echt. Hoe meer ze er over nadacht hoe meer ze begreep dat de zuster hier in het klooster niet thuishoorde. Hoe kon ze haar in ’s hemelsnaam er toe bewegen hulp te gaan vragen bij moeder overste.

De zon brandde dwars door haar zwarte rok, de zuster haar billen gloeiden. Even kwam de verleiding om de zware stof omhoog te schuiven, maar toch durfde ze niet. Er moest eens iemand langs komen.

Haar gedachten waren nog vers toen iemand op de deur klopte. Dat was telepathie, dacht ze terwijl ze naar de deur liep. ‘Ja, ja, ik kom. Of kom maar binnen de deur is toch open.’

Zuster Marleen kwam binnen.

‘Dag zuster Marleen. Wat aangenaam om mij te komen bezoeken. Heb je mevrouw Lenissen kunnen helpen? Kom neem een stoel en zet je naast mij op het terras.’

‘Ik kom je bedanken. Door jouw hulp kon ik met mijn moeder spreken. Het was een hele openbaring voor mij.’

Zuster Celine moest een glimlach onderdrukken. Zuster Marleen sprak over haar moeder en niet over mevrouw Lenissen. Dat was positief, ze erkende dan toch dat ze een moeder heeft die nog leeft. ‘Geen dank, zuster Marleen, elkander helpen is, als non, zo een beetje onze plicht is het niet? Het gesprek met je moeder was een hele openbaring, zeg je. Was het dan zo belangrijk nieuws? Of wil je er niet over praten? Want ik wil je tot niets verplichten. Indien je enkel hier komt om me te bedanken dan praten we de rest van de avond alleen nog maar over koetjes en kalfjes.’

‘Of over rozen en luizen die beschutting zoeken onder de blaadjes, zeker. Neen, het moet me van het hart, ik ben er zo mee begaan. Ik moet het aan iemand vertellen en aan wie kan ik het beter vertellen dan aan jou. Jij die mij zo goed geholpen hebt.

Sinds mijn kinderjaren loop ik reeds met frustraties en een heleboel misverstanden aangaande mijn moeder. In het begin was ik ontgoocheld en verlegen voor haar en besloot daarom nooit met iemand hierover te praten. Ik keerde volledig in mezelf en leefde teruggetrokken. Toen ik twintig werd besloot ik om voor mijn moeder te gaan boeten. Ik ging in het klooster en had alle contact met mijn moeder verbroken. Ik begreep toen niet dat zij hierdoor nog meer te lijden zou hebben dan ik. Het was me zelfs gelukt om nooit meer over haar te praten. Totdat jij kwam. Waarom dat weet ik nog altijd niet, maar plots begon ik een gesprek over mijn moeder en over de serres. Vanaf dan is alles in sneltreinvaart gegaan en plots stond ik weer oog in oog met mijn moeder. Het gesprek dat daar uit vloeide was verhelderend want wat bleek nu: mijn beslissing om in het klooster te gaan berustte op totaal verkeerde basis. Daarom heb ik besloten dat vanaf nu mijn moeder regelmatig op bezoek mag komen. Dit brengt voortaan wat kleur in mijn grijze leven.’

‘Rosa, zo mag ik je toch even noemen hé? Rosa denk je echt dat God van jou verlangt dat jij je belofte moet blijven houden? Na al wat er gebeurd is? Heb jij nog niet genoeg geboet voor uw verkeerde besluiten?’

‘Een gelofte kan je niet breken.’

‘Rosa, een gelofte kan je niet breken. Denk jij echt dat jij in het klooster moet blijven? Ook al was uw besluit sterk beïnvloed en steunend op onvolledige of misschien wel verkeerde informatie uit het verleden?’

‘Een gelofte is een gelofte en die kan ik niet verbreken, ook al wist ik toen niet alles. Ik kan en mag mijn gelofte niet verbreken.’ Zuster Marleen stond met haar hoofd naar de grond gericht. De tranen prikten in haar ogen maar toch klemde ze haar lippen stevig op elkaar. Zuster Celine keek naar haar smalle lippen en vatte moed. Nu moest ze het zeggen: ‘Jij hebt gelijk, zuster Marleen. Jij mag en kan uw gelofte niet verbreken, maar uw oversten kunnen en mogen je wel ontslaan van uw gelofte.’

‘DE PAUS? Daar durf ik niet naar toe te gaan en wie zal die reis betalen? Wat moet ik tegen hem zeggen en wat als hij weigert. Ik ben maar een gewone kloosterzuster, hij weigert mij zelfs te ontvangen! Daar durf ik niet eens aan te denken.’

Zuster Celine nam haar handen in de hare: ‘Zuster Marleen,’

Ze voelde hoe de handen koud aanvoelden en hoe de angst te lezen stond in de droeve ogen. Dit is allemaal teveel voor haar, ik moet haar kalmeren, dacht zuster Celine: ‘Blijf kalm en huil niet. Het is waarschijnlijk niet alleen de Paus maar een afgevaardigde zal ook wel bevoegd zijn om jou te helpen. Ga eens praten met moeder overste zij zal zeker naar je luisteren. Zij is een verstandige vrouw en kan ook heel goed zwijgen. Vertel haar alles, over je jeugd jouw frustraties, verkeerde beoordelingen, misverstanden en lichtzinnige beslissingen. Je hoeft haar dan niet eens te vertellen dat jij je hier niet op uw plaats voelt. Zij zal dat zelf wel begrijpen en misschien komt zij wel met een voorstel af. Jij moet niet altijd trachten alles op je eentje te willen oplossen. Er zijn rondom jou vele mensen die van je houden en je willen helpen.’

‘Ik zal over uw woorden nadenken, zuster Celine. Bij jou lijkt het leven toch zo eenvoudig, maar wanneer ik op mijn kamer kom is het alsof ik in een doolhof terechtkom.’

‘Jij hoort hier niet thuis. Jij hoort de wijde wereld in te trekken en niet in die kleine donkere kamer te blijven. Indien je nog raad nodig hebt of je wilt gewoon eens komen praten dan staat mijn deur voor jou altijd open, vergeet dat niet.’

‘Dank u, zuster Celine. Ik zal jou niet zo snel vergeten.’

     Niemand vermoedde het, maar enkele dagen later na de mis ging moeder overste vooraan in de kapel staan en sprak de zusters toe. ‘Zusters, ik heb twee meldingen te doen: eerst wil ik jullie vertellen dat zuster Marleen ons gaat verlaten en het kloosterleven opgeeft. Ik wens haar hierbij een christelijk en gelukkig leven. Ik heb besloten dat wij een klein afscheidsgelegenheid zullen organiseren. Om praktische redenen zal dit volgende woensdag plaats hebben. Praktische redenen zeg ik want op die dag komt onze eerwaarde deken met een afvaardiging van het bisdom. Ieder van ons zal zijn taak krijgen zodat dit voor ons allen een onvergetelijke dag zal worden. Ik hoop dat wij allen volwassen genoeg zijn om over het afscheid van zuster Marleen niet te spreken en zeker geen roddels rond te strooien. Kwaadspreken van iemand, hoe klein ook, is zondig. Vergeet dat niet. Zo, ik wens jullie verder nog een christelijke werkdag.’  

     Het ontslag van zuster Marleen was als een bom ingeslagen, toch werd er niet over haar geroddeld. Zelfs de oldies zwegen in alle talen. Moeder overste had toch invloed op haar zusters.

Met het naderen van de beruchte bezoekdag werd moeder overste steeds wat onrustiger. Verleden zondag na de hoogmis nam ze zuster Celine even terzijde en vroeg haar met een zenuwachtig stemmetje: ‘Zuster weet jij toevallig waarom die afvaardiging van het bisdom mee langs komt.’

Zuster Celine keek naar de rozenstruik naast haar: ‘Controle zeker, zorg maar dat alles goed in orde is. Zijn uw boeken volledig ingevuld en is de boekhouding correct? Credit en debet klopt het allemaal. Ik heb horen zeggen dat er een expert bij zal zijn.’ Met lange pas ging moeder overste weer terug naar haar kantoor en bleef daar de hele zondag. Zelfs het middag en avondmaal sloeg ze over.

     Woensdag, iedereen was zenuwachtig. Zuster Marleen moest inpakken. Moeder overste dacht aan haar boekhouding en zuster Marlies bereide zich voor om de afscheid mis te zingen. Alles verliep naar wens. De mis was prachtig met zuster Fernanda als organist. Zelfs de deken had de heldere stem van zuster Marlies opgemerkt en keek af en toe stiekem naar het hoog zaal. Op de kansel zei hij het volgende: ‘Bij deze gelegenheid wens ik aan allen mee te delen dat ons volgend congres binnen veertien dagen in Rome zal plaatshebben. Wij mogen allen fier zijn want wegens het vooruitstrevend beleid in dit klooster heb ik de eer in de naam van het Vaticaan moeder overste uit te nodigen. Samen met mij en vijftien andere geestelijken mag zij ons naar Rome vergezellen. Deze eer is een jaarlijkse gewoonte. Ofwel hebben deze mensen een grote dienst bewezen ofwel gewoon hun werk gedaan in alle eenvoud. In dit klooster is zowel de eenvoud als een uitstekend beleid in aanmerking gekomen. Moeder overste zal samen met ons afreizen om haar vermelding in ontvangst te nemen.’

     Na het avondmaal rond zeven uur werd de poort definitief achter Rosa Lenissen gesloten. Haar moeder was haar komen afhalen en de deken met moeder overste hadden haar uitgeleide gedaan. Zuster Celine kwam hen in de rozentuin tegemoet.

‘Wel, eerwaarde deken,’ hoorde zij moeder overste zeggen, “Er verandert niet zoveel in een klooster en toch sinds zuster Celine hier is, is het me opgevallen dat de sfeer hier veel gemoedelijker geworden is. Ik denk dat zij meer weet dan wij vermoeden.’

Snel mengde zuster Celine zich in het gesprek en voordat de deken kon antwoorden zei ze: ‘Kom, moeder overste, het schijnt dat de rijstpap warm is en de deken lust geen koude pap. Laat ons gaan voordat alles lauw is.’

 

25-05-2020 om 08:32 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
24-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

 

Mevrouw Lenissen.

 

     Zoals afgesproken had zuster Celine die dag het orgel geboend. Met een loopneus en een zakdoek in haar hand kwam ze naar buiten. In de hof stond zuster Marleen gebukt over een rozenstruik.

‘De warmte is drukkend, vind je niet zuster Marleen?’

‘Ja, zuster Celine, zelfs de bladluis zoekt zijn koelte onder het rozenblad.’

‘Over het algemeen heb jij niet zoveel interesses, ik verwachtte niet dat jij je zorgen zou maken over een bladluis.’

‘Het is niet de bladluis, maar wel de rozen die mij interesseren. Mijn moeder is dol op tuinieren en in mijn kinderjaren zat ik heel veel samen met haar in de serres. Waarom vertel ik dat nu allemaal? Ik spreek anders nooit over mijn moeder.’

‘Och zuster Marleen, ik wist niet dat uw moeder nog leefde. Het gerucht doet de ronde dat je wees bent.’

‘Dat heb ik zelf zo gewild.’

‘Hoezo? Zelf gewild?’

‘Toen ik twee jaar geleden besloot om in het klooster te gaan, heb ik mijn moeder uitdrukkelijk gevraagd mij nooit te komen bezoeken. Dit om persoonlijke redenen, die ik zelfs aan mijn moeder niet verteld heb. Jij houdt dit toch onder ons hé? De andere zusters weten hier niets van.’

‘Jij hoeft mij uw geheimen niet toe te vertrouwen, maar als jij met mij over sommige zaken wil praten dan ben ik altijd bereid te luisteren. Ik heb de indruk dat jij behoefte hebt aan een goed gesprek. Ik ben een goed luisteraar en binnen enkele maanden ben ik hier toch weg. Dan zie ik jou misschien wel nooit meer terug. Je kunt gerust alles aan mij vertellen.’

‘Hoezo? Ga je ons al verlaten?’

‘Dat is dan voortaan ons geheimpje, meer kan ik nog niet verklappen. Nu hebben we beiden een geheim verteld en staan we weer quitte.’

‘Ik mis de tuin en de serres van mijn moeder, maar er zijn zaken gebeurd die mij beletten haar te ontmoeten. Het verleden kan soms hardnekkig blijven woekeren in iemands eigen toekomst.’

‘Zuster Marleen, mag ik je vragen: ben jij echt gelukkig?’

‘Ik wil en kan er echt niet over praten.’ Daarna bukte zij zich terug over de rozen, de ogen strak gericht op de bladluis. Zuster Celine zag zelfs een traan blinken in het zonlicht of verbeelde ze zich dat maar? Terwijl ze nog even naar de zuster keek gingen haar gedachten terug naar het dagboek in de keuken. Zou het kunnen dat deze melancholische vrouw Rosa Lenissen is? Plots herinnerde ze zich de bestellijst die ze overgetikt had. Het origineel geschreven briefje werd door zuster Marleen geschreven. Als het boekje onder tegel en de bestellijst hetzelfde handschrift hebben is zuster Marleen de eigenaar van het dagboek. Zuster Celine wist dat de lijst nog bij haar op de kamer lag. Ze maakte het plan op om die nacht de beide geschriften te vergelijken.

     Die nacht sloop zuster Celine naar de keuken en deed de deur dicht. Ze wist dat zuster Fernanda niet zou komen zolang de keukendeur gesloten was. Ze lichtte de losse tegel eruit en nam snel het dagboek. Geruisloos trok ze zich terug in haar kamer en lei het bestelbonnetje naast het open dagboek. Aandachtig vergeleek ze de twee geschriften. De boven lussen waren in beide geschriften open; de ‘m’ en ‘n’ waren identiek ze begonnen met dezelfde aanloop en de eind ‘n’ werd steeds verkleinend geschreven. Opvallend waren de lange en hooggeplaatste snijdende strepen; het openlaten van de ‘o’ was typerend en de punten van de ‘i’ stonden overal even hoog. Dit leidt geen twijfel beide geschriften zijn duidelijk door één en dezelfde persoon geschreven; zuster Marleen is Rosa Lenissen. Voorzichtig sloop ze een tweede maal naar de keuken en legde het dagboek terug op zijn veilige plaats. Nu liet ze de keukendeur openstaan zodat zuster Fernanda opnieuw ongestoord haar kleine boodschap kon doen. In haar kamer nam ze een telefoonboek en zocht naar het adres van een mevrouw Lenissen die iets met tuinieren te maken had. ‘Ha, hier staat een mevrouw Lenissen en nog wel een bloemist, ze woont in de Populierenlaan in Hove. Zondag ga ik een uitstapje maken naar Hove’ zei de zuster half hardop en tevreden over de gebeurtenissen van die dag ging ze slapen.

     De zondagmorgen ging zuster Celine eerst langs haar thuis om haar religieuze klederdracht te vervangen door een lichte zomerjurk. Nu voelde ze pas wat ze die hele maand gemist had. Ze nam zich voor om in het vervolg zulke afspraken, als onderduiken in een klooster, alleen nog maar in de wintermaanden te maken. Het is dan minder verstikkend om zulke zware kleren te dragen.

Langs de kant zag ze het bordje Hove staan. Hove was een klein landelijk dorpje, het werd ook wel eens glazen dorp genoemd omdat er zoveel serres stonden. Wat verderop in het kleine landhuisje met die twee enorme serres in de achtertuin, woonde mevrouw Lenissen. Een jonge vrouw deed open. Zuster Celine, die nu even weer Ria geworden was, merkte onmiddellijk dat deze vrouw te jong was om reeds een dochter in het klooster te hebben. ‘Mevrouw, ik ben Ria Peeters, reportster bij het tijdschrift ‘LOKAAL GEZET’. Ben jij mevrouw Lenissen? En heb jij een dochter die Rosa heet?’

‘Ik ben mevrouw Lenissen, maar over mijn dochter wil ik niet praten. Wil je mij verontschuldigen ik heb nog veel werk te doen en wens niet gestoord te worden, en zeker niet om over mijn dochter te praten.’

‘Mevrouw Lenissen, in het klooster heb ik uw Rosa ontmoet en ik heb met haar gepraat.’

‘Heb…heb jij mijn dochter ontmoet? Hoe is het met haar? Het is toch echt? Jij liegt toch niet hé? Kom binnen ik heb juist koffie gezet. Jij moet mij alles vertellen wat je over mijn dochter weet. Ik heb haar al twee jaar niet meer gezien, ze wil me niet meer spreken en ik mis haar nog dagelijks. Mevrouw Peeters, toe, kom binnen en zet je.’

‘Je mag gewoon Ria zeggen.’

‘Ik heb mijn dochter nooit begrepen. Tot haar zesde levensjaar was Rosa steeds opgewekt en levendig. Alles trok haar aandacht, zij kende vele bloemen bij naam en als ik mij eens vergiste zei ze met haar scherpe stem: - ‘Mamma toch, dat is de witte dovenetel. De kleine witte bloempjes boven de blaadjes zorgen ervoor dat de netel niet prikt.’ - Ria, wil je melk of suiker bij de koffie, toe neem maar, het staat ervoor.

Later werd mijn Rosa stil en leefde teruggetrokken, ze zat steeds op haar kamer, helemaal alleen. Soms, wanneer ik naar de serres ging om de planten te begieten, kwam ze me wel eens helpen.’

‘Ze was uw enig kind, vermoed ik. Was ze tegenover haar vader dan ook zo stil?’

‘Rosa heeft nooit haar vader gezien en zal hem nooit zien. Haar vader is dood en begraven. Hij heeft nooit voor haar bestaan. Haar vader heeft hier volstrekt niets mee te maken.’

‘Je spreekt over ‘HAAR vader’ was jij dan niet getrouwd?’

‘Zij heeft haar vader nooit gezien en haar vader heeft nooit zijn kind gezien. Meer wil ik niet vertellen.’

‘Ben jij zeker dat uw dochter haar vader nooit gezien heeft? Ook niet als ik jou spreek over een grote rosse snor en grijze slapen…’

‘WAT WEET JIJ VAN HEM? Wie ben jij dat jij mijn dochter en haar vader kent? Waarom kom jij mij dat allemaal vertellen? Ga weg! Waarom laat je mij niet met rust?’

‘ – Ik verveelde mij in de kamer en keek door het venster, mijn pop keek mee. Plots zag ik een man op de grond liggen, hij lag op zijn rug en een vrouw stond gebukt over hem met een groot mes in haar hand. De man had een grote rosse snor, grijze slapen en net als ik kleine blauwe ogen. De vrouw gebukt over hem was mijn moeder. Ik vluchtte naar mijn kamer. Ik hoorde de sirenes van de ambulance maar durfde mij niet meer verroeren. Uren zat ik in een hoekje ineengedoken. Een angst nam van mij meester. Niemand mag ooit weten wat ik gezien heb.- Mevrouw Lenissen, dit las ik in het dagboek van je dochter.’

‘IK HEB HEM NIET VERMOORD. Het was een hartinfarct! De dokter heeft dat zelf vastgesteld.’

‘ Dus toch, hij is echt haar vader! Hier drink even, uw koffie wordt koud en je ziet helemaal lijkbleek. Je lippen trillen. Wat is er dan echt gebeurd? Wil je het mij niet vertellen, uw dochter is eenzaam en heeft echt uw steun nodig.’

‘Verontschuldig me, ik moet eerst mijn neus snuiten, zie mij nu, de tranen rollen zomaar over mijn wangen. Het had nooit mogen gebeuren, die man had geen recht op dat kind, mijn kind.’

‘Hier, drink toch eens, uw koffie wordt koud.’

‘Ria, zes en twintig jaar geleden waren mijn ouders betrokken bij een noodlottig ongeval, beiden stierven ter plaatse. Ik was amper dertien en logeerde die dag bij de buren. Eén dag na het ongeval werd ik opgenomen in een weeshuis. Ik maakte nieuwe vriendinnen en toen ik zestien was mochten wij met drieën naar de kermis. Het eerste glas wijn was wrang, maar na het tweede voelde ik mijn hoofd lichter worden en werd ik spraakzamer. Het werd later in de avond en mijn vriendinnen wilden terug naar het weeshuis. Ik bleef nog want Marius, de man met zijn grote rosse snor bracht me wel met de auto thuis. Ik wist toch ook niet dat hij meer van plan was. Ik was amper zestien, en in die tijd... Onderweg heeft hij mij met een mes bedreigd en verkracht. Hoe hij het te weten is gekomen is mij nog altijd een raadsel, maar toen mijn dochter zes was stond hij plots bij mij in de tuin. Hij was dronken en kwam zijn kind ophalen, de volgende zes jaren eiste hij het kind voor hem op. Ik zei hem dat hij weg moest gaan: - ‘Zes moeilijke jaren heb ik je niet gezien. Dan moet je nu ook niet meer komen, trouwens ik geef mijn kind niet af, aan niemand.’ - Uiteindelijk ben ik haar toch nog kwijtgeraakt, mijn kleine Rosa. Twee jaar, twee jaar is ze al weg van huis, en ik heb haar nooit meer gesproken of gezien.’

‘Mevrouw Lenissen, ik heb zo te doen met jou, het moet verschrikkelijk zijn. Al twee jaar niets meer gehoord te hebben van uw dochter.’

‘Hij greep me hard bij de arm, en eiste mijn kind. Ik riep dat hij mij moest loslaten en in paniek greep ik naar een mes, maar voor ik hem kon bedreigen viel de man vlak op zijn rug. Op dat moment moet mijn kleine Rosa voor het raam gestaan hebben en dat beeld -mijn moeder stond gebukt over hem met een mes in haar hand - is in mijn dochters geheugen gegrift. Ik heb altijd gedacht dat zij in slaap was gevallen op haar kamer en de ziekenwagen niet gehoord had. Ik besloot om haar niets te vertellen. Zij had nog nooit iets over haar vader gehoord en ik wilde dat zo houden. Wat vreselijk toch, mijn leven is één grote puinhoop. Och kon ik mijn dochter maar terugzien. Nooit heb ik begrepen waarom zij in het klooster is gegaan.’

Ria besloot mevrouw Lenissen in vertrouwen te nemen: ‘Een verschrikkelijk misverstand. Dit is volledig uit de hand gelopen. Mevrouw Lenissen ik moet je iets bekennen: je dochter weet niet dat ik in haar dagboek gekeken heb. Ik heb het stiekem achter haar rug gelezen. Dat was niet mooi van mij, dat weet ik, maar Rosa is toch zo stil in het klooster, zij lacht nooit en zegt enkel het hoognodige tegen de andere zusters. Slechts eenmaal had ik een zeer kort gesprek met haar, daarin vertelde ze me hoe zij de serres en haar moeder mist. Ik maakte me echt bezorgd om haar. Op zekere dag kreeg ik de kans stiekem haar dagboek te lezen. Haar kloostergelofte heeft zij uit liefde voor jou afgelegd. Zij wilde boete doen voor jouw daden. Daden die enkel maar waanzinnige voorstellingen waren. Daarom is het dringend nodig om dit wanbegrip uit de wereld te helpen, en jij bent de enige die haar hierin kan helpen.’

‘Mijn kind toch, mijn dochtertje wat heb ik jou toch aangedaan?’

‘Kom droog je tranen, wees moedig want jij moet Rosa helpen. Zij is eenzaam en zij heeft jou nodig. Luister, ik heb een plan: alles zal heel voorzichtig en discreet moeten gebeuren, want wanneer zij ook maar vermoed wat ik voor haar allemaal bedissel zal haar leven één grote puinhoop blijven. Niemand buiten jij, Rosa en ik kennen het bestaan van het dagboek en zij vermoed niet dat jij haar geheim kent. Jij moet er voor zorgen dat zij haar dagboek aan jou laat lezen.’

‘Hoe kan ik dat nu? Zij wil me niet eens ontvangen, en kan ik dan zomaar vragen: - Zeg mag ik jouw dagboek eens lezen? - Dat gaat toch niet. Zij gaat vragen hoe het komt dat ik het bestaan van haar dagboek ken. Dat kan ik niet maken!’

‘Rustig maar, laat ons eens nadenken. Als jij zelf ook eens een dagboek zou maken, desnoods maar met enkele regels in. Alles wat zij moet weten over haar vader en het overlijden van hem. Te beginnen met de kermis, de verkrachting, daarna de tweede ontmoeting en het hartinfarct.’

‘En dan dat dagboek opsturen misschien?’

‘Nee, zeker niet opsturen. Jij moet het haar geven. Die zwarte dag moet opgehelderd worden. Zeg, ik heb een idee: als jij zelf eens naar je dochter zou bellen, en tegen haar zou zeggen dat je haar dringend moet spreken. Bijvoorbeeld om één of andere familiale reden.’

‘Goed, stel dat ik haar kan ontmoeten, begrijp me niet verkeerd, die ontmoeting alleen is het uitvoeren van het plan al waard, maar ik kan toch moeilijk vragen om onze dagboeken zomaar te ruilen?’

‘Nee, natuurlijk niet, al wat jij moet doen is zorgen dat zij uw dagboek wilt lezen, praat met haar, blijf met haar praten en zorg dat zij jouw dagboek leest. Hopelijk begint zij dan over haar eigen dagboek. Dit zal het enige middel zijn waardoor zij volledig los zal komen van haar droevige verleden.’

‘Denk je dat het zal lukken? Het klinkt zo gemakkelijk, maar ze wil me misschien niet eens ontmoeten.’

‘We moeten het minstens proberen, dat zijn we aan haar verplicht.’

‘Ria, ik ben je zo dankbaar. De grijze hemel die twee jaar geleden volledig zwart werd voor mij, heb jij doen opklaren. Het is nog maar een klein lichtstreepje, maar ik zal hier zolang aan werken totdat de hemel weer helemaal opgeklaard is. Ik krijg weer moed en dit allemaal dank zij jou.’

     Ria nam afscheid en reed van Hove recht naar de deken. Die man kende het klooster en moeder overste. Ria wilde raad vragen over Rosa of beter zuster Marleen. Ze hoopte het contact tussen mevrouw Lenissen en haar dochter te kunnen herstellen.

‘Dag meneer de deken, je hebt toch geen belet, hoop ik? Je kent me toch nog? Mag ik binnenkomen?’

‘Zoveel vragen, op een zondagvoormiddag. Laat me met de laatste beginnen. Kom gerust binnen en ik heb geen belet. Dat waren de eenvoudigste vragen. Wie ben je nu weer? Help me even, mijn geheugen laat me in de steek.’

Ria stelde zich opnieuw voor en vertelde het verhaal van het gezin Lenissen.

‘Nu is die zuster Marleen volledig onterecht in het klooster gegaan. Volgens mij heeft ze geen echte roeping maar wil ze alleen maar boete doen voor de schijnzonde van haar moeder.’

De deken stond recht en wandelde door de kamer. Na enkele minuten keerde hij zich terug naar Ria:

‘Denk er wel aan dat de hiërarchie moet gevolgd worden. Weet moeder overste hiervan?’

‘Neen die weet nog van niets.’

‘We mogen moeder overste niet overslaan. Natuurlijk wil ik wel een goed woordje doen voor zuster Marleen, maar zorg eerst dat moeder overste contact met mij neemt.’

‘Dan zal ik maar eens met moeder overste gaan praten zeker?’

‘Doe dat maar en zorg ervoor dat je niet ontmaskerd wordt, je speelt gevaarlijk spel vind ik.’

‘Maak je maar geen zorgen, ik red me wel.’

De deken gaf nog een paar boodschappen mee voor moeder overste en nam afscheid.

Ria was weer thuis en terwijl ze haar nonnenkleren aandeed werd ze nijdig op zichzelf:

‘Verdorie, dat ik altijd een omgeving moet kiezen met een eigen klederdracht. Eerst dat uniform bij de politie, daarna een matrozenpakje en nu die zwarte lange nonnenkleren. Volgende keer ga ik bij een modellen bureau, maar spijtig genoeg heb ik daar geen model voor. Kom ik zal maar ineens langs moeder overste gaan om daar het een ander af te spreken.’

     Moeder overste was niet goed gezind:

‘Zo, je komt toch nog terug, zuster Celine, of moet ik Ria Peeters zeggen. Jij weet toch dat jij je in het klooster moet gedragen als een gewone non. Jij hebt niet zomaar het recht om ons klooster te pas en te onpas te verlaten. Ik moet daar toestemming voorgeven. Dat begrijp je toch. Was ik misschien niet duidelijk genoeg, die eerste dag?’

‘Moeder Overste, ik heb nooit de intentie gehad om jou te ontzien, maar ik had een grondige reden om vandaag die vrijheid te nemen. Ik kom zojuist van de deken, je kunt dat nagaan door één enkel telefoontje. Trouwens ik heb iets belangrijks te melden aan u, van de deken.’

‘Ben jij bij de deken geweest, jij wilt ons toch niet verlaten? Dan is onze missie mislukt en de deken had zo graag gehad dat alles goed zou verlopen. Hij had mij speciaal uitgekozen voor deze zaak.’

‘Geen angst, ik ben heus nog niet weg, en de deken heeft jou weer speciaal uitgekozen want hij komt op bezoek met een afvaardiging van het bisdom. Hij zei nog dat hij zeer tevreden was en dat hij jouw naam doorgegeven heeft aan het bisdom om een speciale vermelding. Daarom dat bezoek van die afvaardiging.’

‘Van het bisdom, waar heb ik dat aan verdiend, ik doe toch maar gewoon mijn werk.’

‘Misschien juist daarom. Juist daarom, moeder overste en ik heb nog een verzoek.’

‘Je wilt toch weer niet naar buiten zeker?’

‘Neen, het gaat niet over mij, het gaat over een ander zuster. Zijzelf weet niet dat ik met haar begaan ben, daarom vraag ik je dit alles onder ons te houden.’

‘Alweer een geheimpje, ik word hier zomaar van het ene complot in het andere gesleurd. En dan zeggen ze nog dat ik een voorbeeld ben. Knoop daar maar een touw aan vast. Over wat gaat het, laat maar horen.’

‘Het gaat over zuster Marleen of liever haar moeder. Zij zou dolgraag haar dochter willen komen bezoeken.’

‘Hoe weet jij dat haar moeder nog leeft. Ik dacht dat niemand in het klooster dat wist? Weten de anderen dat ook?’

‘Ik ben reportster dat weet je toch? Nee, alle gekheid op een stokje, ze heeft het mezelf verteld in een zwakke bui. Ik heb het niet doorverteld, zelfs een journaliste kan ook zwijgen als het moet, maar dat is niet belangrijk. Weet je wat ik uitgezocht heb? Er is een groot misverstand geweest over het verleden van zuster Marleen. Luister….’

Zuster Celine vertelde alles wat ze te weten was gekomen over de familie Lenissen ze had ook het verzoek om zuster Marleen te ontslaan van haar gelofte. Moeder overste keek haar ongelovig aan:

‘Zuster Celine, weet jij dan niet dat zuster Marleen zoiets zelf aan mij moet komen vragen. Ik begrijp dat jij met haar meeleeft maar het is aan haar om die beslissing te nemen. Ik wil haar niet verplichten om ons te verlaten. Ik zie daar geen enkele reden toe, behalve wanneer zij zelf hiertoe zou vragen.’

‘Kun je haar niet bij jou roepen, moeder overste en er dan over spreken?’

‘Neen zuster, dit is iets tussen haar en mij. Jij hoeft je daar niet mee te bemoeien. Indien zij zich hier niet thuis voelt dan zal zij zelf contact met mij moeten zoeken.’

‘Dank voor uw begrip. Ik zal er proberen rekening mee te houden. Al denk ik dat er niet veel hoop zal zijn dat deze vrouw ooit gelukkig wordt. Zelfs haar moeder mag van haar niet eens op bezoek komen.’

 

24-05-2020 om 10:30 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
23-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

Het dagboek.

 

     Zuster Marlies stond niet te popelen om de afwas te doen, maar door de taak op zich te nemen kreeg ze de gelegenheid om in de keuken wat rond te neuzen. Voorzichtig keek ze links en rechts op een schap. Heel onschuldig nam ze een doos weg en schoof ze de vuilnisbak wat opzij. Na twintig minuten zoeken en loeren kwam een nijdige gedachte in haar op: niets te vinden, wat had je gedacht. Zuster Fernanda begint dingen te zien die er niet zijn vrees ik. Ik zit hier nu wel met een dagelijkse afwas aan mijn been. Die heeft mij goed zitten.

Vermoeid kwam ze recht en strekte haar rug. Met haar hoofd botste ze tegen een losliggend schap. Potten en pannen rolden met een hels lawaai op de grond. Vlug bukte ze zich en begon alles op te rapen. Toen zag ze het. De voegen rond één tegel waren uitgehold. De tegel zat los in de vloer. Net als ze de tegel wilde oplichten kwam zuster Marlies binnengehold. ‘Zuster Celine, wat is er gebeurd? Wat ligt hier allemaal op de grond? Je hebt je toch geen pijn gedaan zeker?’

‘Zuster Marlies, maak je maar niet druk ik heb enkel mijn hoofd tegen het schap gestoten en al de potten en pannen kletterden tegen de vloer. Gelukkig is er niets gebroken en ik heb me geen pijn gedaan. Je moet je nu niet schuldig gaan voelen. Ik heb zelf gevraagd om de vaat te doen. Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij.’

Eerst keek zuster Marlies verdwaasd, maar toen ze zag dat er werkelijk niets gebroken was en dat niemand gekwetst was schoot zij in een slappe lach. De lach werkte zo aanstekelijk dat zuster Celine, willen of niet, wel mee moest lachen. Na enkele minuten hadden beide nonnen er de tranen van in hun ogen. Zuster Marlies nog even nahikkend van het lachen werd weer ernstig: ‘In het vervolg doen we samen de vaat. Ik laat je hier niet meer alleen staan. Kom laten we de boel maar gauw opruimen. Jij wast af en ik droog af.’

Terwijl ze de vaat in de kast zette begon zuster Marlies spontaan te zingen. De wijs en de tekst waren voor zuster Celine totaal onbekend. Het ging over een verloren liefde. Het liedje voelde warm aan en toch was de stem van zuster Marlies kristalhelder!

Ze keek de zingende zuster ontroerd aan. Zelfs nadat zuster Marlies stopte met zingen bleef ze maar kijken. Het kippenvel stond recht op haar armen. Toen zuster Marlies dat merkte begon ze te vertellen: ‘Vroeger op school was ik de beste in de zangles. Ik zong op alle schoolfeestjes. Van mosterdpot, ja dat is pater Abraham, we noemden hem zo omdat we in taalkunde het gezegde: - Waar haalde abraham de mosterd vandaan? - geleerd hadden. Mosterdpot had gemerkt dat ik interesse had voor het orgel en hij heeft me geleerd het instrument te bespelen. Hij leerde me ook de partituren te lezen. Bij mosterdpot logeerden nog enkel studenten. Eén van hen was Freddy. Freddy was enkele jaren ouder dan ik en zou gaan studeren voor advocaat. We konden goed met elkaar overweg en ik werd verliefd op hem. Hij was mijn enige echte liefde die in mijn hart groeide.’ Ze zweeg en slikte een krop weg. ‘Freddy werd twintig en hij verliet de stad. Het ging allemaal heel onverwachts. Hij vertrok zonder me te groeten. Van de ene dag op de andere was hij weg. Toen ik bij pater Abraham naar Freddy informeerde was die kortaf en zei enkel dat Freddy voor lange tijd naar het buitenland was. Sindsdien heb ik nooit meer iets van Freddy gehoord. Als bovenmate van ramp stierf Mosterdpot enkele dagen nadat Freddy mij verlaten had. Ik verhuisde naar een andere stad en alle contact met Freddy was definitief verbroken.’ Weer wachtte zuster Marlies om haar verdriet door te slikken. ‘Tot mijn vijfentwintigste heb ik gezocht naar Freddy. Pater Abraham was zo plots overleden dat ik het adres van Freddy niet eens had kunnen vragen. Op zekere dag las ik een bericht in de krant: ‘een jong afgestudeerde advocaat gaat in het klooster om als monnik te leven. Hij wil alleen nog handenarbeid doen.’ Een koude rilling gleed toen over mijn rug en ik bleef maar staren naar het stukje papier in mijn hand. Deze afgestudeerde advocaat was mijn Freddy. Ik wist het met zekerheid. Ik voelde het gewoon. Mijn Freddy ging in het klooster voordat ik hem kon zeggen hoeveel ik van hem hield.’

Zuster Celine werd stil van dit verhaal, het was nog niet af dat voelde zij, daarom vroeg ze: ‘Eigenaardig dat Freddy nooit aan jou verteld heeft dat hij later in het klooster zou gaan. En wat ik ook vreemd vind: hij maakt zijn studies af als advocaat, wat toch niet eenvoudig is en hij doet niets meer met zijn kennis maar gaat ergens in een klooster handenarbeid verrichten. Niet dat ik dat geen edel gebaar vindt, maar met zijn studies kon hij toch beter les gaan geven of iets dergelijks. Als priester wel te verstaan. En waarom heeft hij geen afscheid van jou genomen? Trouwens nu ik er over nadenk: pater Abraham heeft jou tot organist opgeleid en toch heb ik je nog nooit op het orgel horen spelen. Komt het door Freddy dat jij geen orgel meer speelt?’ Zuster Celine vroeg het haar in één adem en toch had ze het zware vermoeden dat zij het antwoord reeds kende.

Zuster Marlies keek naar de grond en fluisterde: ‘Ik denk steeds weer aan hem en ik krijg het moeilijk wanneer ik voor een orgel sta.’

‘Ben je dan voor hem in het klooster gegaan?’

‘Ja, hij is mijn enige en echte liefde.’

Zuster Celine keek stil naar de grond en schudde zachtjes het hoofd: ‘Wat moet jij geleden hebben tijdens het boenen van het orgel.’  

‘Orgelmuziek kan ik nog wel aanhoren, maar telkens wanneer ik een orgel zie dan komen de herinneringen weer boven.’

‘Ik begrijp het’, antwoordde zuster Celine met zachte stem, ‘toch moet je weer gaan zingen. Jouw stem klinkt als een kristallen klok. Het zou zonde zijn dat wij dat nooit meer mogen aanhoren.’

‘Zonder organist? Ik kan het niet aan om zelf te spelen. Wanneer ik voor een orgel sta kan ik geen woord meer uitbrengen, laat staan een psalm zingen. Het is als een steeds weerkerende nachtmerrie.’

Toen zette zuster Celine alles op alles. Dit moest lukken, en het zou mooie stof kunnen opleveren voor haar verhaal. ‘Zuster Marlies, luister eens. Misschien kan ik je helpen. Zuster Fernanda heeft mij ooit verteld dat zij vroeger, voordat jij hier was, regelmatig op het orgel speelde. Zuster Leontine zaliger had een heel mooie zangstem en zij zong de psalmen. Na het overlijden van zuster Leontine heeft zuster Fernanda nooit meer in het openbaar gespeeld.

Indien jij er zin in hebt wil ik zuster Fernanda vragen om samen met haar te oefenen, zij speelt op het orgel en jij zingt. Zo kunnen jullie een nieuw duo vormen.’

‘Oh, als jij dat voor mij wil doen. Misschien geraak ik er op die manier weer bovenop. Ik zou dolgraag weer willen zingen.’ Haar ogen glinsterden bij deze uitspraak.

Zuster Celine hoopte maar dat zuster Fernanda maar al te blij zou zijn wanneer zij weer iemand kon begeleiden op het orgel. Bij het buitengaan keek zuster Celine heimelijk naar de losse tegel die naar haar lonkte. Even dacht ze: ik blijf nog wat in de keuken rondhangen en kijk snel onder de tegel, maar ze wilde niets riskeren. Ze had al teveel onchristelijke dingen hier in dat klooster gedaan. Met een spijtig gevoel volgde ze zuster Marlies.

Iedere namiddag deden de twee zusters samen de afwas. Daarna sleurde zuster Marlies zuster Celine gewoon mee naar de kapel om de zangoefeningen bij te wonen. Zuster Fernanda zat steeds een kwartier te vroeg achter het orgel en kon weer glimlachen.

Zo ging het iedere dag opnieuw. Zuster Marlies hielp met de vaat en vervolgens renden ze samen naar de zangoefening.

Op zekere dag zei zuster Fernanda met een brede glimlach: ‘Zondag wil zuster Marlies haar eerste mis in het klooster zingen.’

Zuster Celine keek ernstig naar zuster Marlies: ‘Zuster Marlies, morgen doe ik de afwas helemaal alleen, zo heb jij meer tijd om de psalmen in te oefenen. Ik heb je toch al verschillende malen horen zingen en jij bent het ook al wat gewoon, ik kan nu gerust eens een dag of twee uw oefeningen overslaan.’ Zuster Fernanda was onmiddellijk enthousiast en zuster Marlies kon nog moeilijk weigeren.

     De volgende dag stond zuster Celine in de keuken. Ze liet de wasbak vol lopen en goot een flinke geut zeep in het dampende water. Met een lepel roerde ze een paar maal rond en een dichte schuim kwam naar boven. Ze nam een stapel borden en legde die in het schuim. Haastig keek ze even links en rechts in de gang en nam een stevig mes uit de lade. Nerveus bukte ze zich om de tegel met het mes los te wrikken. Voorzichtig keek ze achter haar naar boven en zag het schap met de potten en pannen. ‘Daar moet ik voor oppassen’ prevelde ze. ‘Geen tweede maal! ’Ze peuterde de tegel los en zag verwondert een plat plastic doosje liggen. ‘Zuster Fernanda had dan toch gelijk. Er gebeuren hier rare dingen,’ mompelde ze binnensmonds. Ze nam het doosje van onder de tegel. Voorzichtig stond ze recht en keek snel weer even in de gang. Ze had het klepje opzij reeds gevoeld en opende gespannen het doosje. Een dun boekje kwam te voorschijn. Dit is weer niet mooi, maar ik kan me niet bedwingen. Ik wil weten wat erin staat. Dacht ze terwijl ze het boekje opendeed.

‘Rosa Lenissen’ en in sierletters ‘DAGBOEK’. Het was maar voor een kwart ingevuld, waarom schrijft iemand een dagboek en stopt er dan mee na slechts enkele bladzijden? Zuster Celine las snel de laatste bladzijde.

- De laatste dag in dit dagboek was de droevigste in mijn kinderjaren, die dag zal mijn hele leven veranderen. Geregeld kom ik terug om dit dagboek te lezen. De verschrikkelijke gebeurtenissen komen weer voor de geest. Ik zou dit boek willen vernietigen en dan denken dat mijn verleden ook uitgewist wordt, maar ik durf het niet want dan kan ik het boek nooit meer lezen. Ik weet niet of ik dan nog ooit houvast zal vinden. -

Snel sloeg de zuster het blad terug en zag de beschrijving van die bewuste dag. Bewust van het kwaad, besloot ze toch om de belangrijkste zinnen over te schrijven. Dat geschrift kwam haar bekend voor. Wie was toch die Rosa Lenissen? Ze plaatste alles vlug terug op zijn plaats en begon ijverig af te wassen.

    

 

23-05-2020 om 08:13 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
22-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

MEER JOB VOOR ZUSTER CELINE.

 

    ‘Wanneer ga je nu eigenlijk beginnen schrijven? ’Moeder overste hield zuster Celine staande: ‘Volgens mij heb je nog geen letter op papier staan.’

De zuster strekte fier haar rug en loog zo hard ze kon: ‘Het zit allemaal in my mind. Ik hoef het alleen nog maar neer te schrijven.’

‘Ik geloof er niets van. Stel me niet teleur, zuster Celine. En wees morgenvroeg op tijd in de kapel. Je bent een gewone non met dezelfde verplichtingen net als de anderen. Stipt om halfzes begint de gebedsstonde. Begrepen?’ Zonder op antwoord te wachten ging moeder overste naar binnen.

Zuster Celine kuierde in gedachten verzonken verder rond het gebouw. Moeder overste had gelijk, ze had werkelijk ‘nog niets’ op papier staan.

Natuurlijk had ze de twee oldies nog gezien. ‘De twee oldies’, zo noemde ze zuster Fernanda en zuster Magdalena. Ze waren immers de twee oudsten van het klooster. Zij zag ze iedere dag, in de gang, in de tuin, in de eetzaal, in de kapel. Telkens wanneer ze de kap van de ene zag was de andere vlakbij. Ze waren onafscheidelijk.

Zuster Celine keek dromerig naar de klimop die tegen de gevel omhoog klom. Ze dacht eraan hoe de twee oldies klaagden over de rommel in hun slaapkamer. De leeszaal werd al jaren niet meer gebruikt en men had een kamer tekort. Moeder overste besloot dan maar om van de biblio een slaapplaats te maken.

‘Als je niet kunt slapen kun je altijd nog een boek lezen, er staan er daar genoeg.’ Had zuster Celine hen lachend gezegd, maar zuster Fernanda had zich onmiddellijk omgedraaid en was zonder een woord te zeggen de andere kant opgegaan. Zuster Magdalena hing als een magneet achter haar aan. Later begreep zuster Celine waarom: in hun slaapkamer stonden alleen maar Latijnse boeken.

Plots moest ze aan haar gesprek met zuster Marleen denken. Gisteren stonden ze samen in de gang: ‘Goede morgen zuster Marleen, wat weer wordt het vandaag?’

‘Goede morgen zuster Celine.’

‘Heb jij geen moeite om zo vroeg op te staan? Ik vind het verschrikkelijk.’

‘Neen, daag tot nog eens.’ Zuster Marleen was steeds kort van stof. Er was geen gesprek mee aan te knopen.

‘Ik vermoed dat ze niet gelukkig is hier in dit klooster.’ Mijmerde zuster Celine binnensmonds.

Rondom het gebouw lag een pad van slechts één tegel breed. Passeren was onmogelijk of je moest de naastliggende borders plat trappen. Iedereen paste dan ook zijn pas aan en volgde gedwee de langzaamste vooraan. De nonnen liepen dan net als ganzen achter elkaar. De ruimte tussen de stoep en het gebouw was opgevuld met struiken en enkele laagstam fruitbomen. Vanuit het pad kon men hier en daar de kamers inkijken. Zuster Celine kon duidelijk de boeken van de bibliotheek zien. De gouden teksten op de ruggen van de boeken werden opgelicht en weerkaatsten in het felle zonlicht. Het viel op dat deze boeken zelden gelezen werden. De titels vormden één rechte gouden lijn. Behalve dat vierde boek langs links. De tekst was duidelijk afgesleten en het stond niet recht in lijn met de anderen. Zou dat boek dan toch gelezen worden? Zuster Celine nam voor om het aan de twee oldies te vragen.

Terwijl ze zo dromend naar de boeken keek verscheen plots een trillende hand die recht naar het vierde boek greep en het wegnam. Opnieuw verscheen de hand. Een rood kistje werd achter de boeken geschoven en het vierde boek werd weer op zijn plaats gezet.

Ik ben reportster of ik ben het niet maar hier moet ik meer van weten. Besloot zuster Celine. Ze trok haar rokken omhoog en rende naar de bibliotheek. Toen ze aan de deur kwam botste ze op zuster Fernanda. Zuster Magdalena botste op haar beurt weer tegen zuster Fernanda aan. ‘Oei! Zuster Fernanda waarom die haast? En jij zuster Magdalena dat zijn we van jullie toch niet gewoon! Jullie liepen mij bijna omver.’

Zuster Fernanda haar hoofd liep rood aan. Ze trilde over haar hele lichaam. Zuster Celine, vastbesloten het geheim te ontfutselen, sprak op dreigende toon: ‘Heeft het soms iets te maken met dat vierde boek op het schap? ... Kunnen jullie niet meer spreken? Of is er iets mis met dat geheimzinnig rood doosje? …Weten de zusters helemaal van niets? Moet ik soms moeder overste er bijhalen?’

De twee oldies stonden erbij alsof ze van de hand Gods geslagen waren. Stokstijf, enkel hun handen bleven trillen. Bij zuster Fernanda kwam het zweet op haar voorhoofd te staan. Zuster Celine sprak nu wat zachter: ‘In de hof is een prieeltje daar kunnen we eens rustig praten en ik kan goed een geheim bewaren. Ik zal zelfs aan moeder overste niets vertellen. Kom volg mij maar.’ Gedwee volgden de twee oldies haar.

‘Hier in het prieeltje worden we door niemand gestoord. Vertel nu maar eens wat jullie in dat rood doosje verstopt hebben?’ De gemoedelijke stem van Zuster Celine gaf de twee weer zelfvertrouwen.

‘Dat doosje is geen doosje. Dat is een cassetterecorder’

‘Een cassetterecorder?’

Met horten en stoten vertelden de twee oldies ieder om beurt een stukje van het verhaal: Zuster Leontine zaliger was de enige kloosterzuster die echt goed kon zingen. Zuster Fernanda was organiste. Samen vormden zij een ideaal duo. Na het overlijden van zuster Leontine kon men geen geschikte zangeres meer vinden. Zuster Fernanda heeft sindsdien nooit meer in het openbaar op het orgel gespeeld. Onlangs wilde zij dit nog éénmaal doen. Zuster Magdalena had het idee om het Marialied op cassette op te nemen. Met deze cassette konden ze het volledige klooster aangenaam verrassen.

Beide nonnen trokken naar de kapel en plaatsten de recorder op een kerkstoel. Zuster Magdalena drukte de opnameknop in en samen klommen ze naar het hoogzaal. Alles bleek goed te gaan maar toen de laatste noot werd gespeeld kwam de pastoor de kapel binnen. Bang dat de pastoor hen gehoord zou hebben vluchtten beide nonnen in paniek snel langs de zijdeur de kapel uit. In hun haast vergaten zij de recorder. Een tijd later gingen ze voorzichtig terug naar de kapel om de recorder op te halen. Terug op hun kamer beluisterden de twee zusters gespannen naar de prachtige orgelklanken. Nadat de orgelklanken uitgestorven waren schrokken zij zich haast een ongeluk. Al wat er daarna in de kapel gebeurd was stond geregistreerd op de cassette. Volledig in paniek drukten ze de stopknop in. Zuster Magdalena nam snel het vierde boek uit het schap en plaatste de recorder op de geheime bergplaats. Beiden nonnen haastten zich naar de kamerdeur en botsten op zuster Celine. Dat was hun hele verhaal.

Zuster Celine keek bedenkelijk naar zuster Fernanda en vervolgens naar zuster Magdalena: ‘Wat stond er dan wel op die cassette, dat jullie zo hals over kop buiten stormden?’

Zuster Fernanda sloeg snel een kruis: ‘Zuster Celine, het is verschrikkelijk. Wij durven haast niet terug op onze kamer’

‘Och kom, zo erg kan het toch niet zijn. Vertel op. Wie weet misschien weet ik wel een oplossing.’

‘Ja, maar moeder overste, moeder overste mag niets te weten komen kun jij dat beloven?’

‘Natuurlijk,’ stelde zuster Celine hen gerust, ‘zeg op, wat stond er nog op die cassette?’ Zuster Fernanda deed een stap naar voren en gebaarde aan zuster Celine dat ze zich weer moest bukken: ‘Iemand kwam biechten.’ Fluisterde ze. ‘ We hebben alleen de eerste woorden gehoord, maar we hebben de volledige biecht opgenomen. Oh, help ons we durven niet meer terug. Stel dat moeder overste…’ en weer sloeg ze een kruis.

‘Geef die recorder met cassette maar aan mij,’ ‘onderbrak zuster Celine haar, ‘ik zal dat wel regelen, moeder overste hoeft hier niets van te weten.’

     Terug op haar kamer zette zuster Celine de recorder op tafel en nam haar eigen cassetterecorder erbij. Met een snoer koppelde ze de twee recorders aan elkaar. In haar eigen recorder stak ze een lege cassette. Nu kon ze de muziek van de ene cassette naar de ander overnemen. Behoedzaam nam ze het Marialied over en drukte dan de stoptoets in.

Zuster Celine werd nieuwsgierig naar wat er verder op de beruchte cassette stond. Ze zette een koptelefoon op haar hoofd en drukte de play in. 'Heer zegen mij want ik heb gezondigd. Tijdens het boenen van het orgel kom ik steeds in verleiding. Ik zondig iedere week opnieuw tegen het negende gebod. Ik fantaseer obscene gedachten, de ene na de andere. Ik hoop dat ik door deze biecht die duivelse gedachten uit mijn hoofd kan verjagen. Ik reken op het biechtgeheim dat moeder overste hier niets van te weten komt.’

Weeral moeder overste die niets mag weten. Toch best spannend zo een klooster, dacht zuster Celine bij zichzelf terwijl ze de cassette uit de recorder nam. Ze trok de tape uit het omhulsel en knipte hem in kleine stukjes. Het omhulsel legde ze boven op de kleerkast. De nieuwe cassette bracht ze terug naar zuster Fernanda.

Onderweg naar de bibliotheek zag ze zuster Marlies de trap afkomen. Zij had een vod en een pot boenwas in haar handen. Zuster Celine haar neus begon prompt weer te lopen, maar haar gedachten draaiden op volle toeren.

Zou zuster Marlies soms de zuster zijn met de obscene gedachten? Hoe laat is het nu? Kwart over drie. Dat moet ik onthouden. Ging het in haar hoofd.

‘Dag zuster Marlies.’

‘Dag zuster Celine. Ben je het al gewoon hier in dit klooster? Als er iets is waarmee ik je van dienst kan zijn vraag het dan maar! Ik ga nu vlug door want ik moet de vloer nog doen en het eten klaar maken voor vanavond. Daag!’

‘Ja, daag zuster Marlies.’

Zuster Celine kreeg de tijd niet om haar iets over het orgel te vragen. In gedachten verzonken stapte ze verder naar de bibliotheek en opende de deur: ‘Zuster Fernanda, ik stoor toch niet hoop ik? Oh jij bent de boodschappenlijst aan het opstellen. Kijk eens hier, ik heb uw cassette terug bij. Zuster Fernanda! Jij hoeft toch niet achteruit te deinzen. De biecht heb ik gewist. Enkel het Marialied staat er nog op, als je me niet gelooft dan beluister je het maar eens.’

‘Dat zal ik zeker doen. Ik vertrouw niemand. Trouwens ‘ik’ ben geen boodschappenlijst aan het opstellen. Dat is zuster Marleen haar taak. Ik moet enkel controleren of zij niets teveel of te weinig heeft besteld. Hier zie, jij mag ook wel eens wat doen, bezorg die lijst maar aan de hovenier zodat hij morgenvroeg de boodschappen kan meebrengen wanneer hij naar het klooster komt. En nog iets: een mens kan ’s nachts niet eens meer gerust gaan plassen. Ik moet soms wel drie of vier keer uit mijn bed om te gaan plassen en ik moet dan altijd voorbij die verdoemde KEUKENDEUR!’

‘Wat is er dan met die keukendeur?’

‘Ach jij weet weer van niets zeker, ga dan zelf maar eens naar het toilet midden in de nacht. Het is evenwel begonnen vanaf dat jij hier bent aangekomen.’ Ze trok de cassette uit de handen van zuster Celine en liep naar buiten. Even later kwam zuster Magdalena binnen. ‘Dag zuster Marlies. Wacht jij hier op mij?’

‘Neen dat niet. Ik bracht de cassette terug maar nu je hier toch bent wil ik je vragen: weet jij soms wat er iedere nacht in de gang gebeurt en wat er mis is met de keukendeur?’

‘Jij hebt zuster Fernanda gesproken zeker? Heeft ze het niet verteld van de keuken? Natuurlijk niet, zij denkt dat jij daar voor iets mee tussen zit en daarom wilt ze je niets vertellen. Het zit hem zo: zuster Fernanda heeft een zwakke waterblaas en moet dikwijls naar het toilet. Laatst kwam zij plots de kamer weer binnen en maakte ze mij wakker. - ‘Zuster Magdalena, kom vlug zien, de keukendeur is dicht.’ - Iemand heeft die per ongeluk dichtgedaan zeker. Antwoordde ik. - ‘Neen, want een uur geleden was ze nog open. Bij mijn vorige plasbeurt.’ - Ik klom uit mijn bed en ging samen met haar de gang in. Van ver zag ik de deur openstaan. - ‘En toch was ze dicht.’ - Zei ze me nog terwijl ik me later omdraaide in bed.’

‘Is dat alles?’ Vroeg zuster Celine onverschillig haar schouders ophalend. Terwijl ze zich omdraaide om weer naar buiten te gaan. Zuster Magdalena hield haar toch nog tegen. ‘Ik heb nog niet gedaan. Luister! De volgende nacht was het weer hetzelfde liedje en nu deze morgen beweerde ze zelfs dat er een schaduw in de keuken zichtbaar was. Volgens haar zeggen stond er iemand gebukt in de keuken met een pillicht in de hand. Meer weet ik ook niet. Ze zal me niet meer wakker maken, ik geloof haar toch niet’

Zuster Celine dacht even na: ‘Zeg tegen zuster Fernanda dat ze voortaan beter kan wachten totdat de keukendeur weer open staat, alvorens te gaan plassen. Ze moet haar daar niet druk over maken.’

Zo had onze reportster ineens twee mysteries. De biecht van waarschijnlijk zuster Marlies en een geheimzinnige gedaante met een pillicht die ‘s nachts in de keuken ronddwaalt. Zouden die twee mysteries verband houden met elkaar?

     Die nacht in bed nam zuster Celine de gebeurtenissen van de dag nog even door: Ik heb te doen met zuster Marlies. Steeds opnieuw getergd worden bij het boenen van dat orgel. Ik ga proberen haar een tijd van het orgel weg te houden, maar eerst moet ik daar toelating van moeder overste voor hebben. En dan zuster Fernanda met die keukendeur. Wat was ze weer aan het doen toen ik bij haar binnenkwam? Oh nee, ik heb die boodschappenlijst vergeten, waar ben ik daar mee gebleven? Die zit zeker nog in de zak van mijn rok en die ligt al in de was. Laat ik maar vlug even gaan zien. Ik kan toch niet slapen, ik ga ineens langs de keuken. Wie weet staat er geen kabouter met lantaarn in zijn knuistje.

Er was natuurlijk niets te zien in de keuken. De boodschappenlijst zat totaal verkreukeld in de rokzak. Terug op haar kamer heeft ze de lijst maar overgetypt zodat hij terug leesbaar was voor de hovenier. Tevreden ging ze slapen.

Stilletjes nam ze haar zakdoek en veegde de prikkeling in haar neusgaten weg. Zuster Celine zat op de stoel voor het bureau van moeder overste. Het bureau dat iedere week opnieuw werd geboend. ‘Moeder overste, ik heb gezien dat er een prachtig orgel op het hoogzaal staat. Graag had ik hiervan wat foto’s willen nemen voor mijn artikel. Het is best dat de anderen hier voorlopig niets van weten. Kwestie van ons geheimpje nog wat geheim te houden, begrijp je? Ik heb gezien dat ik tussen twee en drie uur in de namiddag de beste lichtinval heb. Woensdag heb ik een paar uur vrij. Zou ik dan wat foto’s mogen maken?’

‘Het idee vind ik wel goed, maar zuster Marlies is op dat uur het orgel aan het boenen.’

‘Moeder, ik begrijp dat je zuster Marlies niet kunt verplichten het orgel op een ander uur te boenen. Als jij me toestaat   wil ik dat zelf wel met haar regelen, met uw goeddunken natuurlijk.’

‘Och ja, als je het zelf wilt regelen dan is het voor mij in orde.’

Zuster Celine verliet het kantoor en ging recht naar de refter. Ze nam twee kopjes uit de kast en goot ze vol koffie. ‘Zuster Marlies wens jij melk en suiker? … Kind toch, heb ik je laten schrikken? Jij kijkt zo verdwaasd, ik ben ik het maar, ik ben geen spook hoor. Kom, zet je eens naast mij ik wil met je praten. Waarschijnlijk heeft nog nooit iemand koffie voor jou ingeschonken, maar nu heb ik dat met veel plezier voor jou gedaan. Ik vermoed dat jij het hard te verduren hebt en veel taken op je schouders neemt. Ik zie je altijd en overal steeds aan het werk. Jij kuist, doet de vaat, strijkt en boent tussendoor nog het orgel.’ Zo, het woord orgel was gevallen, maar omdat zuster Marlies geen aanstalten maakte om op de bank te komen zitten ratelde zuster Celine maar verder. ‘Tijdens het eten ben jij het die de koffie ronddeelt en daarna de tafel afruimt Opnieuw de vaat doen. Dat is veel werk. Misschien wel te veel. Vroeg of laat zal dit zich wreken en dan geraak je oververmoeid, overspannen en vervolgens ziek.’ Zuster Marlies fronste even haar voorhoofd. Zuster Celine praatte maar verder: ‘Hoeveel vrije tijd heb jij per dag? Daar heb je nog nooit over nagedacht vermoed ik.’ Hier wachtte ze even, ze liet het bezinken. Zuster Marlies ging dan toch op de bank zitten maar bleef zwijgen. Zuster Celine was vastbesloten en zette haar monoloog verder: ‘Ik wil je een voorstel doen. Ik heb wel wat tijd over en ik kan wel enkele taken van je overnemen. Zoals het orgel boenen en de vaat doen bijvoorbeeld.’

De zwijgende non beet zodanig op haar onderlip dat ze wit aanliep. Ze keek zuster Celine recht in de ogen: ‘Alleen als jij me belooft ooit een wederdienst te zullen terugvragen en op voorwaarde dat moeder overste akkoord gaat, wil ik een taak afgeven.’

‘Moeder overste? Laat dat maar aan mij over. En wat die wederdienst betreft; ik ben nu al zeker dat ik jou ooit nog nodig zal hebben.’

‘Dan is het goed. Wanneer denk je te beginnen?’

Diezelfde namiddag begon zuster Celine met de vaat.

 

22-05-2020 om 08:46 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
21-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1 Argeloos zwijgen.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen.

 

%%%FOTO1%%%

 

Ria en het klooster.

 

    ‘De poort is altijd los.’ Prevelde ze binnensmonds de woorden van de deken herhalend. De ijzeren poort en de stenen hof muur belette haar echter het uitzicht op het klooster. Hier ging het gebeuren. Achter die muur zou zij drie maanden verblijven om de geur en het leven van een non op te snuiven. De vraag was: hoe geraakt ze binnen? Er was niet eens een klink. Naast de poort op de rode steen hing een zwart bordje. ‘Hier bellen’ las ze. Dat ze dat niet eens gezien had. Het viel echter genoeg op. Met haar zakdoek veegde ze haar voorhoofd droog. Kwam het misschien door de zenuwen? Ik kan nog terug. Besefte ze plots: ‘Och, doe niet flauw,’ sprak ze haar zelf moed in, ‘het zijn maar drie maandjes. Drie korte maanden, dat is zo voorbij.’

Ze duwde op het witte knopje en automatisch ging de poort open. Ria stak haar hoofd nieuwsgierig binnen. Haar adem stokte in haar keel. Wat een pracht. Een regenboog van kleuren overspoelt door een warme zomerzon. Honderden misschien wel vijfhonderd rozen stonden in bloei. Helrode bodembedekkers, grootbloemige struikrozen, citroengele haagrozen. Ze stonden keurig verzorgd op hun eigen uitgekozen plaats. Geen enkel uitgebloeide bloem, geen enkel verdorde plant. Een frisse, gezonde tuin waar het gonsde van de bijen. Verschillende klimrozen prijkten tegen een hoekpaal van een prieeltje. Karmijnrode, witte, gele, licht mauve en natuurlijk ook roze rozen toonden hun pracht. Een heerlijk kleurenspel. En dan die geur, die bedwelmende geur. Heerlijk.

‘Hier kom ik helemaal tot rust.’ Mijmerde ze terwijl ze haar ogen zachtjes dichtdeed. De bundel zenuwen, die haar zopas nog beheersten, bedaarden nu als bij toverslag. Natuurlijk was ze nog wat gespannen Iedereen zou het wel zijn. Het gebeurt niet alle dagen dat men tijdelijk zijn intrek neemt in een nonnenklooster. Niet dat Ria Peeters zo religieus was, maar als journaliste vond ze de opdracht een echte uitdaging. Zij was vast besloten de zusters die zich verschuilen achter die mysterieuze hof muur te beschrijven, maar in deze sprookjestuin vergat ze toch haar opdracht om eventjes weg te dromen.

Honderd meter verder stond een oud herenhuis. De eiken ramen, deuren, dorpels en raamtabletten blonken van de verse vernis. Dat heeft een bom geld gekost. Dacht Ria, dit klooster is rijk, maar dat paste niet echt voor haar artikel.

Ze belde aan en wachtte. In de verte hoorde ze een licht gestommel. De eiken deur piepte en een oude non met een klein brilletje op het puntje van haar neus verscheen in de deuropening. Een koude rilling rolde door Ria haar lichaam. Die geur, de geur van boenwas, ze kon er niet tegen. Ze herinnerde het zich nog alsof het gisteren was. Als kind ging zij samen met moeder bij oom Theo op bezoek. Een grote spiegel met kapstok pronkte in de hall, oude zware eiken meubels stonden in het salon. De meid had alles net opgeboend. Bij de reuk van de boenwas begon kleine Ria onmiddellijk te kokhalzen. Al de spaghetti van het middageten kwam er weer uit. De tafel en twee stoelen werden besmeurd en het Perzische tapijt moest naar de stomerij. Haar moeder heeft kleine Ria nooit meer meegenomen naar oom Theo.

Vlug verzette ze haar gedachten terug naar het heden. De oude non stond nog steeds in het deurgat. Ria hoorde haar mompelen dat ze haar moest volgen. Ze deed een stap in de gang, zette de twee valiezen even op de grond en sloot de deur achter zich.

‘We zijn er.’ Zei zuster Fernanda kortweg halfweg de gang en hield een massieve eiken deur open. Ria vreesde even dat de oude zuster mee binnen zou gaan. Dat zou het gesprek onmogelijk maken. Alleen moeder overste was op de hoogte van haar opdracht en dat moest zo blijven. Doch zuster Fernanda liet Ria zonder omkijken achter en verdween geruisloos verder in de gang.

Koud en onpersoonlijk, ik zou mijn kantoor toch wat gezelliger inrichten, was de eerste indruk van Ria. Ondanks de zinderende hitte buiten kreeg ze plots weer een koude rilling over haar rug. Haar neus prikte en een neiging om te niezen drong zich op. Die verrekte boenwas. Voorzichtig nam ze een zakdoek en depte haar neus.

Moeder overste zat achter haar schrijftafel. Ze was reeds een eind in de veertig maar zag er nog jong uit. Haar glimlach was sympathiek en eerlijk. Toen Ria binnenkwam legde ze haar pen neer en stond recht. Ruim een halve minuut keek ze Ria aan alvorens ze sprak: ‘Zo, ik denk dat jij Ria Peeters bent? Ik ben moeder overste. Aangenaam’

‘Aangenaam, moeder overste. Ja, ik ben Ria Peeters, journaliste van het weekblad ‘LOKAAL GEZET’. In samenspraak met de deken wil ik hier graag een poosje mijn intrek doen. Ik hoop op een goede samenwerking tussen ons en dat jij onze afspraken niet te zwaar vindt.’

‘Please,’ zei moeder overste terwijl ze met haar hand gebaarde om te gaan zitten. ‘Laat ons eens rustig overleggen wat die afspraken zijn. Ik heb geen probleem met uw bedoelingen, maar ga jij je wel aan onze afspraken kunnen houden?’

Ria zette zich neer. ‘Dat zal ik wel moeten zeker! Trouwens wat zijn die afspraken dan?’

‘Wel allereerst krijg je een andere naam. Voortaan ben je zuster Celine. Iedereen binnen en buiten het klooster zal je voortaan zuster Celine noemen. Jij krijgt een kap en nonnenkleren met ondergoed en al. De volgende maanden zal dat je dagelijkse kledij zijn.’

‘Zijn er nog andere afspraken, moeder overste?’

‘Natuurlijk, ieder zuster heeft zijn eigen taken die zij zorgvuldig en correct uitvoert. Er zijn strenge regels en klokvaste activiteiten. ‘s Morgens om halfzes: de eerste gebed stonden. Daarbij nog uw persoonlijke taken, ik geef je maar weinig en licht werk zodat jij tijd krijgt om aan uw reportage te kunnen werken.’  

     Dat Ria een ander naam kreeg had ze wel verwacht, de deken had haar reeds één en ander hierover verteld. Dat vroege opstaan zou ze er wel bijnemen, maar die boenwas die zo prikkelde in haar neus, daar zou ze nooit aan wennen. Voorzichtig depte Ria opnieuw haar neus.

Na dit kort gesprek liet moeder overste twee nonnen komen om Ria te begeleiden naar haar kamer. De kleinste met het brilletje had ze reeds gezien. Het was zuster Fernanda. De andere leek iets jonger maar was toch ook al over de zestig. Ze stelde zich voor als zuster Magdalena. Ria vroeg zich af of zij hier de jongste zou zijn.

Samen liepen de drie vrouwen door de brede gang. Links de blinkende witgelakte deuren en rechts de grote hoge ramen. Telkens als zuster Celine, alias Ria, een deur passeerde zag ze de drie schaduwen in de blinkende lak voortschrijden. De zon stond recht op de ramen en gaf een gele strook strijklicht op de rode loper. Het stof, gevangen in de lichtbundel dwarrelde speels rond.

De drie donkere schaduwen hielden halt voor één van de witgelakte deuren. Zuster Fernanda stond met de kruk in haar handen maar maakte geen aanstalten om de deur te openen.

Talm niet zo en doe toch open. Ging het door Ria haar hoofd. Ik popel van nieuwsgierigheid. Ik wil weten hoe mijn strozak eruit ziet. Zuster Fernanda liet plots de deurknop los en deed een stap opzij: ‘Zuster Magdalena, doe jij maar open. Ik heb hier geen zin in.’

Toen zuster Magdalena de deur opendeed zag zuster Celine geen zak met stro. Wel een wit ijzeren ledikant. Met daarop een dikke matras, wel twintig centimeter dik. Op het bed lag een witte sprei netjes opgevouwen. Met zo een warme zomer leek dit wel echt overdreven. Links van het bed stond een kleerkast en rechts een nachttafeltje. Alles weer witgelakt tot zelfs het nachtlampje toe. Op het behangselpapier stonden nog de afdrukken van een bed of misschien van een kast. Dat was niet duidelijk te zien. Dat kom ik nog wel te weten, dacht zuster Celine bij zichzelf. Waarschijnlijk heeft hier iemand plaats moeten maken voor mij, speculeerde ze verder terwijl ze met haar ogen de mauve border op het behang volgde. De border stopte aan een gordijn. ‘Wat is er achter dat gordijn?’ Vroeg ze terwijl ze er naar toeliep. Zonder antwoord af te wachten trok ze de draperie open. Een dubbele glazen deur gaf uit op een breed balkon met daarachter het uitzicht op de prachtige rozentuin. ‘Ik kon het slechter treffen.’ Zei ze met een glimlach. ‘Het is prachtig. Daar zal ik van genieten. Ik zie mij al zitten, lekker in de avondzon met een boek om te lezen, heerlijk zeg.’

‘Jij hebt onze kamer ingepikt, wij moesten verhuizen.’ De wrange ondertoon van Zuster Fernanda was duidelijk te merken.

‘Wil jij zeggen dat deze kamer van jullie was?’ Vroeg zuster Celine bezorgd. ‘Moesten jullie verhuizen voor mij? Waarschijnlijk omdat ik een tafel nodig had om op te schrijven. Dat vind ik wel erg. Het spijt me werkelijk dat ik als een indringster overkom. Dit alles gebeurde zonder mijn medeweten. Men beloofde mij een kamer met schrijftafel. Dat jullie daarvoor moesten verhuizen wist ik natuurlijk niet. En waar slapen jullie nu?’

‘In de bibliotheek’ Was het bitse antwoord van zuster Fernanda.

‘In de bibliotheek?!’ Herhaalde zuster Celine met ongeloof. Oh wat erg. Tussen al die schabben en duffe boeken?’

Zuster Magdalena, die wat milder gestemd was gaf uitleg: ‘Men heeft enkele rekken met oudere boeken naar de zolder verhuisd. Enkel de duurste boeken zijn blijven staan. Op de vrijgekomen ruimte staan nu onze bedden en de kleerkast. Gezellig is het niet, er is wel een raam maar het zicht naar buiten is toch veel minder mooi dan deze rozentuin. Och kom we wennen er wel aan. Jij kunt er ook niet aan doen. ’Zuster Magdalena ging voor het balkon staan en vertelde verder: ‘Dertig jaar geleden kwam ik samen met zuster Fernanda hier in dit klooster aan. Sinds die dag slapen we in dezelfde kamer en zijn we de volledige dag van ’s morgens tot ’s avonds onafscheidelijke vriendinnen.’ Zuster Fernanda met haar grote kap en haar klein brilletje kwam wat dichterbij. Ze wenkte aan zuster Celine dat ze haar moest bukken want zuster Fernanda was aan de kleine kant. Ze fluisterde met hese stem in het oor van de nieuwbakken zuster: ‘Hopelijk ben jij niet als zuster Marleen. Die is heimelijk verliefd op Bruce Spring!’

Zuster Magdalena had gehoord wat haar collega zei en wilde alles uitleggen. ‘Ja, want al wat zuster Marleen kan vinden over Bruce knipt zij uit. Uit tijdschriften, kranten en zelfs uit de Kwik; en…en… zuster Marleen masshtubeert.’ Het laatste woord kwam sissend tussen haar tanden.

Zuster Fernanda stak vermanend haar vinger op naar de ander: Zwijg maar, we hebben al teveel gezegd.’

Zuster Magdalena keek zuster Fernanda recht in de ogen en antwoordde frank: ‘Het is gewoon een publiek geheim en zelfs moeder overste weet hiervan, maar die doet steeds alsof haar neus bloedt.’ Als door een wesp gestoken maakten beide nonnen snel een kruis en gingen als een hazewind er vandoor. Twijfel en ongeloof rees bij zuster Celine. In hoeverre is het allemaal waar wat zij vertellen. Zachtjes trok ze haar schouders op en zette zich neer op de rand van het bed.

 

21-05-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
20-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kinderfantasie

Kinderen en fantasie.

 

Twee handen schuiven in het slijk, telkens weer opnieuw.

Achtergelaten sporen vloeien langzaam vol.

Groeven slibben moeizaam dicht.

Dit is haar rijk, haar aardbol.

 

Een knuist schuift over het zwarte bord

De stoepkrijt in haar handje geklemd

Niemand weet welk kunstwerk het wordt

Het is alleen door haar gekend.

 

Telkens doet ze het weer

Met haar emmertje in de hand

Vol water uit het grote meer

Kappend in haar putje op het strand

 

Zo voelt ze zich als een koning

Haar onderdanen zitten netjes op rijen

In de gevouwen woning

Haar knuffel, haar poppen en haar harlekijnen.

 

LET OP EN PEUTER NIET IN JE NEUS!

Wees nu eens een flinke heer

En maak mij niet nerveus

Jij bent toch mijn liefste teddybeer.

 

Bart.

 

 

 

20-05-2020 om 12:10 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
19-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.deel 12/12 Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 12

De nalatenschap van Henk.

 

 

“Waarom heb jij niet geholpen aan de kinderkamer? Jij bent anders zo een handige Harry en jij wist toch al langer dat je de vader was?” Yvette barst van de vragen terwijl Jan rustig geniet van zijn koffie.

“Niet teveel vragen tegelijk, Yvette, ja, ik weet het al meer dan een maand dat ik de toekomstige vader ben en ik ben er fier op. Ik ben trouwens blij dat iedereen het nu weet, het is alsof een zware last van me afvalt. En waarom ik niet geholpen heb aan de kinderkamer, dat moet je maar aan Nestor vragen, die is de aanstoker.” Yvette springt recht. “Dus die wist het ook al, en de anderen, Xavier en Francesco wisten die het ook al zolang? En waarom ik niet, waarom wist ik van niets? Oh, jullie smeerlappen jullie hebben een complot gevormd. Dat vergeef ik jullie nooit.” Yvette raast maar verder zo dat ze niet eens merkt dat Mieke intussen binnengekomen was.

“Ik heb het gezegd,” zei Mieke tegen Jan, “ik heb het gezegd, daar komen vodden van, we hadden haar onmiddellijk op de hoogte moeten brengen.”

“Jij, jij zit ook in dat complot. En ik kwam zo op voor jou. Ik heb je altijd verdedigd maar jij….”

“Yvette, kalmeer we zullen het allemaal uitle…”

“Ondankbaren en drijf nu de spot maar met mij, ik ben niets….”

“Yvette luister eve…”

“Ik ga hier weg en jullie zien….”

”Yvette wil jij meter zijn van ons kindje”

“Nooit meer ter…. Wat vragen jullie, mij? “

“Wil jij doopmeter zijn,” vraagt Jan nu, “wij zouden dat heel graag hebben.”

“Maar natuurlijk, oh ik word meter.”

“En wil je dan bij ons blijven?”

“Natuurlijk blijf ik, waar zou ik naar toe gaan? Maar waarom, waarom mocht ik niets weten?”

Jan kwam voor haar staan. “Ik ben de vader en daarom mocht ik niet helpen aan de kinderkamer, een geschenk van de anderen en opdat jij ook niet zou helpen hebben we je niets verteld, het is uw geschenk als meter.”

“Maar ik heb toch geholpen?”

“Ja, je hebt de kleur gekozen en dan nog samen met Mieke.”

“Ja, ik wou zo te weten komen of het een jongen of een meisje was.”

“En.. weet je het nu?”

“Bijlange niet, alles is wit. Er komen aangepaste posters om de kamer op te fleuren. Maar dat heeft nu geen belang meer. Ik word meter en wie wordt de peter?”

“Mieke dacht eerst aan Nestor, maar die voelt zich te oud. Dan vroegen we het aan Francesco, maar die is niet zo kerkgezind en dan bleef Xavier nog over en die was onmiddellijk akkoord.”

“Och, vandaar die beer die hij gekocht heeft. En ik dacht nog wel dat hij daarom de vader was. Jullie hebben mij wel goed liggen, maar dat krijg jij nog wel terug hoor,

Janneman.”

“Ik heb nog nieuws maar het is niet zo goed,” Mieke zucht even bij deze uitspraak: “Ik moet uit mijn huis. De huisbaas heeft een aangetekend schrijven gestuurd.” “Hoe?” vraagt Jan volledig verbaasd, “ik dacht dat Henk de eigenaar was?” “Blijkbaar niet, Henk betaalde de huur voor mij zonder dat ik het wist.”

“Ja, maar de notaris sprak toch van onroerend goed?” merkte Yvette op.

“Onroerend kan ook gewoon grond zijn, bouwgrond, bosgrond, het kan van alles zijn als het maar niet verplaatsbaar is.”

“Dat huis waar Dennis zijn moeder, de ex van Henk, woont is dat dan van Henk?” vraagt Jan onzeker.

Mieke denkt even na. “Ik vrees van niet, Henk wist niet eens waar zijn kind woonde.” “Dan kan het zijn dat de erfenis voor Dennis wel eens zou kunnen tegenslagen.” Jan ging terug zitten: “Dennis verwacht er zoveel van.”

“Als we de toewijzing van de erfenis niet kunnen rekken, uitstellen, dan eigent zijn moeder alles nog op.”

“Ja, we moeten zorgen dat de adoptie achter de rug is voordat de erfenis toegewezen wordt. We kunnen in ieder geval de schatting van de inboedel betwisten. Ik als sociaal bemiddelaarster heb zeker dat recht.”

“Dat moet je doen, zo snel mogelijk. Als er tenminste een inboedel is, want ook dat weten we niet met zekerheid.”

“Laat ons hopen. Wat nu belangrijk is, is ons huwelijk. Daar kwam ik trouwens voor, we moeten naar het gemeentehuis, Yvette jij wilt wel onze getuige zijn zeker en Nestor zal ook wel geen bezwaar hebben vermoed ik. We zouden graag deze week nog trouwen. Zaterdag of zo.”

              Het huwelijk verloopt snel en met weinig ophef. Onmiddellijk na het gemeentehuis rijden Jan, zijn kersvers vrouwtje Mieke en Dennis recht naar de jeugdrechter en dienen een adoptieaanvraag in. Mieke had de nodige bewijsstukken verzameld aangaande de moeder van Dennis en het overlijden van zijn vader, Henk zaliger. Nestor heeft intussen de voorbereidingen getroffen om een bezwaarschrift in te dienen tegen de schatting van de inboedel aangaande de erfenis. Zo hopen zij de verdeling uit te stellen zodat de moeder van Dennis geen gelegenheid krijgt om de boel te verkopen en het geld op te eisen zogezegd voor de opvoeding van haar kind.

Een week later wordt Dennis uitgenodigd bij de notaris, hij laat zich bijstaan door Mieke als zijn sociale helpster.

De notaris stelt de aanwezigen voor. Dennis zijn moeder en twee onbekende mannen zaten al te wachten. Ze zijn helemaal niet geïnteresseerd, het stormweer van de afgelopen dagen had bij één van hen enkele pannen van het dak doen waaien en zij zoeken nu een oplossing om de pannen weer te vervangen. “Indien ik geen juiste pan vind, moet ik het ganse….” “Meneer De Decker ben jij daarmee akkoord?”

“Oh, pardon meneer de juge, kan je dat nog eens herhalen?”

“Ik ben meneer de juge niet, ik ben notaris en ik vroeg alleen maar of jij de broer van de overledene bent.”

“Ja, ja dat ben ik, meneer de ju… meneer de notaris. En hij” de man wees naar zij broer “is mijn broer en dus ook een broer van onze Henk.”

“Bedankt voor de inlichting, maar Walter mag seffens zelf antwoorden wanneer ik hem voorstel aan de aanwezigen hier.”

“Meneer De Decker Walter ben jij een broer van de overledene?”

“Ja, en wij hebben geen van beiden bezwaren tegen al wat jij nog wilt vertellen. Mogen wij nu naar huis?”

“Heren, dit is een erfenis met onroerend goed, dit is ernstig en ik wil jullie met drang verzoeken om aandachtig te luisteren en verder mee te werken zoals het een volwassen mens betaamt.”

“Als dat uw nonkels zijn dan gaan we nog wat beleven,” mompelt Mieke stilletjes tegen Dennis. “Mevrouw!”

“Ja, verontschuldig me, meneer de notaris.”

“Goed, als iedereen uitgepraat is zal ik nu de nalatenschap voorlezen. Het huis waar Dennis De Decker zijn domicilie heeft was gehuurd, dus dit was geen eigendom van de heer De Decker zaliger. Het pand met de inboedel dat zich bevindt op het Tinnengat was wel volledige eigendom van Henk, hij had deze eigendom verworven na zijn scheiding en deze eigendom gaat dus volledig naar zijn enige zoon ten name: jongeheer De Decker Dennis. Wat de inboedel aangaat indien iedereen akkoord gaat wordt deze op vijfhonderd euro geschat worden. De eigendomswaarde zal bepaald worden door het kadastraal inkomen. Ik neem aan dat niemand bezwaar heeft? Zodat we kunnen afsluiten.”

“Wij hebben geen bezwaar, mogen we nu naar huis?”

“Ik heb bezwaar!” riep Dennis plots, “de inboedel…”

“Wacht, riep nu Mieke. Het pand in het Tinnengat is toch dat leegstaand pand dat zo afgelegen staat, het laatste huis van de straat?”

“Ja, daar gaat het over, maar wat heeft dat met de inboedel te maken?”

Walter De Decker heeft een helder moment. “Meneer de notaris, als het pand leegstaand is, hoe kan dan de inboedel op vijfhonderd euro geschat worden?” “Volgens de wijkagent ginder staan er in de garage verschillende kunstwerken en staan er op de hof nog een kar enkele fietsen en een bromfiets. Ik was zo vrij dit alles op vijfhonderd euro te schatten.”

Mieke staat recht: “Meneer de notaris mogen wij daar even over nadenken? Een dag of twee of zo?”

“Om de kunstwerken te verstoppen zeker, en dan moeten de heren De Decker na twee dagen nog eens terugkomen, daar zitten ze niet op te wachten, vermoed ik.”

“Neen,” roepen de beide mannen in koor.

“Mag ik dan even overleggen met Dennis, ik ben toch zijn raadgever.”

“Oké, ga maar even in de gang.”

Dennis en Mieke verlaten de kamer. Onmiddellijk nadat de deur dicht was merkt Dennis op: “We moesten alles toch rekken, waarom mocht ik dan niet uitspreken?”

“Dennis, het pand waarover de notaris spreekt is het pand waar wij allen verblijven. Indien we bezwaar indienen moet alles geteld worden door officiële schatters. Zelfs de rommelhoop van Jan om dan nog niet te spreken van de galerij. We kunnen beter alles vandaag afhandelen.”

“En als mijn moeder de ganse inboedel wil verkopen? “

“De inboedel is geschat op vijfhonderd euro, we plaatsen deze som op een rekening op uw naam. En dat is al wat zij zou kunnen opeisen. Om het pand te kunnen verkopen moet de rechter toelating geven. Eer dat die verkoop door gaat ben jij al lang achttien.”

“Ja, jij zult het wel best weten. Gaan we dan terug naar binnen?”

“Wat is er, je vindt het precies plezant daarbinnen?”

“Ja, ik vind mijn nonkels zo komiek, ik zou hun adres moeten vragen om een langs te gaan bij hen.”

“Zo, Jongeheer heb jij nog steeds een bezwaar?” vraagt de notaris aan Dennis nadat zij terug in het kantoor zitten.

“Neen, meneer de notaris alles is in orde voor ons.”

“Oef!” een dubbele zucht komt van de twee mannen.

“Goed, wat de nalatenschap aangaat geldt het volgende: omdat Dennis De Decker nog geen achttien is zal zijn moeder zijn vermogen samen met de vrederechter beheren. Het onroerend goed blijft onverkocht tenzij Dennis dit zelf wilt verkopen. Daar moet hij minstens achttien voor zijn. Tot zijn achttien moeten zijn moeder en de vrederechter akkoord gaan.

“Meneer de notaris,” merkt Mieke op, er is een adoptie aanvraag ingediend om Dennis te adopteren.”

Zolang de adoptie niet rond is en tot Dennis zijn achttien jaar blijft alles zoals juist vermeld. Van zodra de adoptie rond is krijgen we een herziening. Zijn er nog vragen?” de notaris wacht een tiental seconden, “dan wens ik Dennis veel geluk met zijn nieuwe eigendom, en allemaal bedankt om te komen.”

Terug in het pand verhaalt Mieke de gebeurtenissen van die dag en verantwoordt haar besluit om het bezwaarschrift niet in te dienen.

Jan haalt bij die laatste woorden opgelucht adem, hij zag zich al ieder vijsje, nagel en veertje zitten tellen. Dan zou hij als huwelijkscadeau aan Nestor vragen om dat voor hem te doen. Gelukkig heeft Mieke die klus kunnen afwenden. Zijn vrouwtje is zo lomp nog niet.

“Dat betekent dat Dennis nu onze nieuwe huisbaas is. Hopelijk mogen we blijven wonen en gaat hij ons geen huur vragen.”

“Dennis staat op, zolang ik hier woon mogen mijn vrienden hier ook wonen en jullie allemaal zijn mijn vrienden.”

“Maar je woont hier nog niet, uw domicilie is nog altijd bij uw moeder?”

“Och, zodra de adoptie achter de rug is komen wij hier wonen, niet, Mama?”

“Natuurlijk mijn zoon,” antwoord Mieke met tranen van geluk in de ogen.

 

 

 

EINDE

 

 

 Bart.

 

 

 

 

.

 

19-05-2020 om 10:53 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
18-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 1. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 11

Een persoon vermist.

 

 

Iedereen is druk in de weer. Mieke schuimt advocaten en notarissen af om alle mogelijkheden uit te zoeken, Jan en Yvette surfen op internet, de twee kunstenaars gaan haast ieder dag naar de bibliotheek en Nestor bezoekt mensen die ooit voor iets dergelijks geprocedeerd hebben. Toch worden Mieke en haar toekomstig kind niet vergeten. Iedereen helpt mee aan het inrichten van een kinderkamer. Behalve

Jan, en dat was Yvette al snel opgevallen. Daarom spreekt zij hem daar op aan, “Jan waarom help jij niet mee aan de kinderkamer?”

Jan staat verward recht, mompelt zoiets van: “Ik heb nu geen tijd,” en loopt haastig de kamer uit.

Zulk een antwoord maakt Yvette nog nieuwsgieriger, maar ze moet voorlopig op haar honger blijven zitten. Dan zal hij zeker de vader niet zijn besluit ze en roept naar Jan: “Hé, Jan wacht eens even, waar moet jij zo dringend naar toe?”

“Ik ga met Dennis naar zijn thuis, dat doe ik toch alle dagen, gewoon om te zien of er geen post is van de notaris, gewoon even controleren. Ik moet me haasten want Dennis wacht buiten al op me.” Met lange pas loopt hij de gang uit.

“Ja, dat kan,” peinst Yvette, “het kan natuurlijk dat hij zijn tram moet halen, maar dat zegt nog niets waarom hij niet meehelpt met de kinderkamer. Anders is hij altijd bezig als een handige Harry en nu? Raar is dat. Of zou het kunnen dat hij niet mag helpen, omdat hij zo handig is, het duurt met hem misschien langer dan zonder hem. Aan wie zou ik dat kunnen vragen?”

              Enkele uren later komt Jan met Dennis weer thuis. Yvette staat hem al op te wachten. Maar voor ze iets kan zeggen begint Jan al: “Weer niets, weer geen bericht van de notaris, dat is nu al drie weken. Maar weet je wat ons wel opgevallen is: Dennis zijn moeder was er niet en gisteren en eergisteren ook al niet. De post lag nog ongeopend op de tafel. Drie flesjes bier staan er ook al drie dagen onaangeroerd op tafel.”

“Dat de post er nog ligt en dat ze toevallig niet aanwezig is op het moment dat jullie daar zijn dat bewijst niets, maar dat bier, die flesjes bier, dat die er onaangeroerd drie dagen lang staan, dat klinkt verontrustend. Zou haar iets overkomen zijn? Moeten we haar niet als vermist aangeven?”

“We wachten tot Mieke hier weer is, dan vragen we haar wat het beste is. Zij werkt niet voor niets bij de sociale dienst.”

“Een goed idee, ik breng de anderen op de hoogte zodat ze paraat kunnen staan indien we ze nodig hebben.”

“Nodig hebben? Waarom zouden wij de anderen nodig hebben?”

“Een zoekactie, misschien, wie weet wat is haar overkomen?”

“Ja, ik zou zeggen, zonder haar zijn er veel problemen opgelost, maar zo mogen we niet denken, een mens in nood moet geholpen worden, ook al kan dat voor je zelf nadelig worden.”

“Jij bent een goed mens, Jan, een mens met een groot hart.”

“Kom Yvette, jij hebt eraan gedacht, ik volg jouw raad alleen maar op.”

“Kijk, als je van de duivel spreekt, daar komt Mieke juist de werf op. Ik roep de anderen dan kunnen we samen overleggen wat ons te doen staat.”

“Hopla, weeral vergaderen, zo kan ik evengoed gaan werken bij een baas, daar moet je ook altijd vergaderen.”

Maar Yvette hoort de opmerking niet, want ze was al weg, op zoek naar de anderen.

Mieke ziet Jan met Dennis staan. “Wat waren jullie zo druk aan het bespreken? Ik kom hier aan en Yvette holt als een bezetene weg. Waren jullie soms over mij aan het roddelen? “

“Bijlange niet, ik kom juist van Dennis zijn thuis en er was nog steeds niets van de notaris. Waarom duurt dat zo lang eer we iets horen van hem!”

“Och, de notaris moet alle pistes onderzoeken, eventuele erfgenamen opzoeken en verwittigen, wie weet is er een testament en wat staat daar misschien wel niet in. De schulden op de eigendommen moeten uitgeklaard worden, en wie weet welke eigendommen er allemaal zijn?”

“Kom mee naar binnen, we moeten nog maar eens vergaderen.”

              Yvette leidt de vergadering in waarop Mieke resoluut beslist om de politie in te lichten. “We moeten zo snel mogelijk de politie inlichten; ik zal dat zelf wel doen.”

“En child focus ook” roept Francesco.

“Child focus is voor vermiste kinderen, de moeder van Dennis is toch geen kind”.

“Jij kunt ook beter bij uwe abstracte rommel blijven, daar valt het niet op dat je stommiteiten doet of zegt.”

“Och, Jantje, jij kent niet eens het verschil tussen kunst en kitsch.”

“Neen, jij wel dan misschien?”

“Ja, kunst is….”

“Zwijg maar al!” roept Nestor verontwaardigd, “stop nu eens met dat geruzie altijd.” Mieke neemt weer het woord: “Bij eventuele zoekactie stel ik voor om alvast zes man aan te bieden om mee te zoeken. “Zes maar?” vraagt Xavier verrast, “we zijn toch met zeven, met Dennis en jij erbij.”

“Dat weet ik maar Yvette blijft beter ondergedoken en zeker als de dienst vermiste personen er bij betrokken is.”

              Die morgen daarop staan een patrouille politiemannen en enkele vrijwilligers klaar om de zoekactie te starten. Buiten zes man is er niet veel volk komen opdagen. Een vergeten en verlaten mens opsporen is geen sensatie genoeg. Jan loopt steeds dicht bij Dennis. Hij hoort hem steeds maar opnieuw uit om de verborgen schuilplaatsjes van zijn moeder te weten te komen. Echter zonder resultaat, een ganse dag zoeken zij zonder ook maar één spoor. Dit is echt verontrustend. Ontmoedigd en moe gaat de groep weer naar huis, morgen is er weer een dag. Onderweg blijft Jan honderd meter achter, in gedachten verzonken volgt hij de anderen, er broedt iets bij hem. Thuis gaat hij recht naar Yvette. “Yvette, weet jij nog de dag dat ik je gevonden heb, voordat we hier belandden, weet jij nog waar jij je zou verstoppen?”

“Wacht, het rattenkot, dat was zo een stenen kotje, begroeid met wilde struiken en netels. Ik had zelf een gangetje door de wildernis gemaakt, als ik daar was blijven zitten had jij mij nooit gevonden.”

“Zou je dat nog terugvinden?”

“Misschien wel, ik weet in elk geval in welke buurt dat was. Wacht eens dat is ergens in velden achter Dennis zijn huis.”

“Zou het waar kunnen zijn, zou zij die schuilplaats ook kennen? Zou ze daar zitten?”

“Tot waar hebben jullie gezocht, jullie hebben daar toch alles afgekamd?”

“Tot aan de spoorlijn, zeker tien km naast de spoorlijn.”

“Oh maar het rattenkot is over de spoorlijn, ongeveer een km verder.”

“Kom doe een jas aan, we nemen een pillicht mee en we gaan zoeken.”

“Kan dat niet tot morgen wachten, dan is het licht.”

“Jij alleen weet de weg, en jij moet ondergedoken blijven. Laat ons nu gaan; ik zal je niet verraden, als we de vrouw vinden zeg ik wel dat ik niet kon slapen en weer gaan zoeken was. Daarbij iedere minuut kan belangrijk zijn voor haar.”

“Goed je hebt mij overtuigd. Maar hoe geraken we ginder, er is op dit late uur geen openbaar vervoer meer.”

“We moeten het aan Xavier vragen. Die heeft nog ergens een chique auto staan. Als hij er Mieke mee kan vervoeren dan kan hij ons ook wel eens wegbrengen. Hij kan jou dan ook weer snel terugbrengen als het moet. Ik zorg wel dat er geen argwaan komt. Trouwens de politie zal blij genoeg zijn, dat deze zaak geklasseerd kan worden.”

Xavier is snel overtuigd, die zoekactie lag hem toch al niet. Nu een beetje avontuur vind hij wel spannend. Zodoende rijden ze met drieën naar het dorp van Dennis zijn thuis. Ze laten de auto in een verlaten straat achter en trekken gewapend met een pillicht de wildernis in. “Kijk hier loopt een pad, laten we dat volgen,” merkt Xavier op.

“Goed idee,” antwoordt Yvette “het is de richting naar het rattenkot.”

Na tien minuten het spoor gevolgd te hebben. “Kijk daar, daar is het rattenkot,” fluistert Yvette de anderen toe. Jan vraagt zich af waarom mensen in het donker steeds beginnen te fluisteren.

In het donkere rattenkot ligt een vrouw, één hoopje ellende, onder een deken. Jan springt onmiddellijk toe en voelt in haar hals. “Haar hart klopt nog, ik bel de ambulance, gaan jullie maar terug en bedankt.”

“Zeg Jan, is zij het? Jij hebt haar toch al eens gezien?” Jan schijnt even met het pillicht in de vrouw haar gezicht. “Het zou kunnen, ik heb haar maar even gezien. ik moet in elk geval de honderd bellen. Maak maar dat jullie wegkomen. Ik vertel het straks wel allemaal.”

Yvette en Xavier lopen snel weer door het wegeltje in de donkere wildernis. “Ik had ook een pillicht moeten meenemen, straks lopen we nog verloren, of verongelukken we nog,” moppert Yvette.

“Och, de ambulance is dan nooit ver weg,” schertst Xavier, “maar wacht ik heb een lichtje op mijn gsm, het is niet veel maar toch beter dan niets.”

“Ik ben toch blij dat je mee bent gegaan, ik zou in mijn broek doen van angst, denk ik. Het is hier zo donker als een hel. Oef eindelijk, de maan komt achter de wolken, we krijgen een beetje licht. Hé, daar loopt het pad, daar rechts, we lopen naast het pad. We zijn niet echt ver afgeweken maar in het donker is men snel verdwaald en ik zou niet graag op de politie botsen nu, wat moet ik hen vertellen. Ik maak hier een avondwandeling misschien? Oh, hoor de sirenes, ze zijn er al. Vooruit rap Xavier, nog tweehonderd meter.” Gebukt lopen ze snel verder. Buiten adem komen ze aan de auto, snel springen ze erin en met gedoofde lichten rijden ze de straat uit.

Wat nu met Dennis

 

 

De hele nacht blijft Jan weg. Tegen halfzeven komt hij doodvermoeid thuis. Xavier had de avond tevoren de anderen op de hoogte gebracht, met de nodige commentaar van Yvette natuurlijk. Eerst wilden ze allen wachten op Jan maar omdat die om half drie nog niet aangekomen was, besloten ze om toch maar naar bed te gaan en de morgen af te wachten. Ze lagen meer wakker dan in slaap en wanneer Jan die morgen binnenkomt zijn alle krakers in de kortste tijd beneden. “Vertel op Jan, hoe is het afgelopen?” vraagt Yvette onmiddellijk maar Nestor zegt: “Wacht toch even Yvette, zie je niet dat Jan uitgeput is. Ik zet hem eerst een bakje koffie, zo een goed oude met een koffiebeurs als op grootmoeders wijze.”

“Vergeet de bitterpeeën niet,” roept Yvette hem smalend achterna. “En?” vraagt ze onmiddellijk aansluitend aan Jan.

“Eerst de koffie, want die zullen jullie allemaal wel kunnen gebruiken nadat jullie dit verhaal gehoord hebben.”

Uiteindelijk komt Nestor met de koppen en een pot dampende koffie. “Die geur van die koffie, dat is toch één van de zeven heerlijkheden,” zegt Jan snuivend met zijn neus.

“Kom Jan drink die koffie en vertel op man, ik zit op hete kolen,” jut Yvette Jan weer op.

“Yvette je bent hier de enige vrouw, maar dat moet je nu toch niet gedurig laten opmerken,” spot Xavier.

“Och, zie hij daar, precies of jij wilt niet weten hoe het afgelopen is. Als ik je niet had tegengehouden was je nog teruggereden om zogezegd Jan te gaan helpen. Uit curiositeit ja, je kon toen al niet wachten”

“Dat is niet waar, ik maakte me zorgen om Jan”

“Nu ineens ben je bezorgd om Jan, ander zou je hem…”

“Yvette en Xavier hou op; zo komen we nooit iets te weten, laat Jan nu maar zijn relaas doen.“ Nestor moet weer maar eens tussenbeide komen.

Jan kucht: “Eerst Xavier bedankt voor je bezorgdheid en ook omdat je ons geholpen hebt en Yvette jij natuurlijk ook. Het gaat immers allemaal om onze Dennis. Trouwens Dennis, ik weet, je relatie met uw moeder is niet zo best, dat weten we allemaal maar het gaat echt niet goed met haar.” “Dus ze leeft nog?” kwam Yvette er weer tussen.

“Yvette, laat me het uitleggen en probeer even te zwijgen en te luisteren. Toen jullie weg waren kreeg ik weer telefoon van de hulpdiensten, zij vroegen mij om naar de straat te gaan en ze dan te begeleiden naar het rattenkot. Dat was niet zo simpel, want jullie waren nog niet ver genoeg weg en ik moest het wat trekken. Ik gaf daarom een andere straat op en vijf minuten later belde ik terug dat ik mij vergist had en dat ik op de straat op hen zou wachten. Zij kwamen met een brancard en samen liepen we door het bos naar het rattenkot. In het rattenkot hebben ze haar de eerste zorgen toegediend en zuurstof gegeven. Daarna legden ze haar op de brancard. Intussen was de politie daar ook, ik mocht mee naar het ziekenhuis, maar moest me daarna melden op het politiekantoor. Een verpleger raadde mij aan om eerst naar het politiebureau te gaan, want de spoedbehandeling zou wel even duren. Zodoende reed ik samen met de politie mee. In het kantoor vroegen ze hoe ik haar gevonden had. Ik vertelde hen van de zoekactie die morgen, en dat ik niet kon slapen, ik ging wandelen, en ik herinnerde mij dat rattenkot van mijn kindertijd. Haastig liep ik erheen en zag de vrouw liggen. Ik begreep onmiddellijk dat het hier om dezelfde vrouw ging en waarschuwde de hulpdiensten. Het klonk allemaal normaal en ze waren blij dat de vrouw gevonden was, dus vroegen ze geen verder uitleg. De agenten brachten mij naar het ziekenhuis, daar moest ik bijna drie uur wachten eer een dokter mij te woord stond. Ik vertelde hem dat haar zoon bij mij thuis was, daarom kon hij mij ook meer vertellen. Ze hebben haar een maagspoeling toegediend want ze had een alcoholvergiftiging en drugs in haar maag, een uur langer in het rattenkot zou voor haar fataal geweest zijn. Momenteel ligt ze nog op de intensive care, alleen Dennis mag haar bezoeken, en dan nog niet te lang.”

“Och, arme Dennis,” opperde Yvette “je moet maar geboren worden met zo een moeder. Je weet Dennis wij staan allen achter jou. We hopen het beste voor je moeder, misschien is dit een les voor haar en zal ze zich beteren.”

Dennis heft even zijn schouders op. “Dit is de eerste keer niet, dat zij zo in het hospitaal terechtkomt. Binnen de kortste keren hervalt ze weer en indien ze aan de erfenis kan zal ze zich zeker niet inhouden.”

“Arme Dennis” troost Yvette hem.

De deur gaat open en Mieke komt binnen. “Wat is er met Dennis? Waarom arme

Dennis?”

Yvette doet opnieuw de uitleg, zij vertelt ook hoe erg zij het vindt voor Dennis.

“De politie zal haar ondervragen en er zal een rapport opgemaakt worden. Het kan zijn dat haar moederrechten ontnomen worden. Dat is nog gebeurd in het verleden.”

“Wie wordt er dan voogd?” vraagt Nestor bezorgd.

“Dat bepaalt de jeugdrechter, ik kan wel eens informeren wat de voorwaarden zijn.”

“Zou jij dan eventueel voogd kunnen worden? “ vroeg Jan met tranen in zijn ogen. Dennis kwam nu echt rechter zitten, dit gesprek had hij niet verwacht.

“Ik weet niet of Dennis dat wel wil, zou je dat willen?” vroeg Mieke dan hoopvol aan Dennis.

“Dat zou de eerste mooie dag in mijn leven zijn. Ooit een echte moeder hebben, dat was voor mij zelfs te mooi om nog maar van te dromen.”

“Natuurlijk, een alleenstaande vrouw en dan nog in verwachting is niet onmiddellijk de beste partij, het zou beter zijn dat ik ook getrouwd zou zijn, daarom vraag ik nu aan de vader van mijn kind: Jan wil je met mij trouwen? Ik weet dat het allemaal niet zo romantisch is en dat de man normaal dit moet vragen maar in deze moderne tijd en de huidige omstandigheden moet dit wel kunnen.”

Yvette valt haast van haar stoel en met open mond staart ze Jan aan.

Jan staat recht en omhelst Mieke. “Natuurlijk wil ik dat,” antwoord hij stilletjes maar toch hard genoeg zodat iedereen het kan horen.

Dennis springt recht. “Ik krijg een echte vader en een echte moeder, of wil jij mij niet adopteren? “ vraagt Dennis angstvallig.

“Natuurlijk jongen, ik vond je altijd al een toffe gast. Maar daar hebben wij de toestemming van uw moeder voor nodig en dat zal zij ons niet geven vrees ik.”

“Ik ga een beeld maken voor jullie trouw met als titel: “DE NIEUWE OUDERS,” roept Francesco enthousiast die tot hiertoe alleen maar gezwegen had.

“Oh ja een goed idee, zo een man met lange oren, dan kan je konijn model staan,” grapt Jan.

Na al de emotie van de laatste uren doen de twee kunstenaars maar alsof ze niets horen. Zachtjes staan ze op, kloppen Dennis bemoedigend op zijn rug en verlaten de kamer, recht naar de rommelhoop van Jan.

 

 

 

 

 

.

 

18-05-2020 om 07:42 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
17-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zondags gedicht. Vrienden.

Vrienden

Terwijl je deze band aan het lezen bent

Weet dan dat we je welkom heten

Dat jij hier wordt verwend

En je woorden niet worden afgemeten

 

 

 

Waarom zou je dit verder lezen?

We hoefden het zelfs niet te schrijven

Je wist toch dat we veel om je geven

En dat we innig hopen dat het zo zal blijven.

 

 

Al wie deze band leest

Behoort bij onze vrienden

Misschien ben jij het wel die het meest

In onze gedachten terug is te vinden.

 

Het mooie moment:

Een bloem die eindelijk opengaat

Een verlossende druppel op een schroeiende dag

Een zon die plots stralen gaat

Alles is minder dan jouw glimlach.

 

 

 

Telkens je naar deze tekst zult kijken

Zal onze vriendschap verder groeien

Zal ons geluk steeds verrijken

En net als een blauwe iris bloeien.

 

Geniet van elk moment

Terwijl je dit aan het lezen bent

Want je bent hier bij goede vrienden

Die men slechts zelden zal vinden

 

Goede vrienden zijn zeldzaam

Ze zijn als het reinste water

Ze blijven in je geheugen staan

Nu, morgen en zelfs veel, veel later.

 

 

Het mooiste moment vandaag?

Zes cijfers van de lotto brengen groot geluk

Maar het is nog de vraag

Want met uw lach kan mijn dag nimmer stuk

 

Denk erom, denk erom

Hier ben jij steeds welkom

Alsof je het nog niet wist

Wij hebben je gemist

 

 

Gisteren hebben we aan jou gedacht

Gisteren hebben we naar vandaag getracht

Vandaag hebben we op dit moment gewacht

Vandaag zien we weer hoe je naar ons lacht

 

17-05-2020 om 11:55 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
16-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 10. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 10

De moeder van Dennis.

“Zo, jongen, jij bent dus de zoon van Henk zaliger, maar wie is dan uw moeder?”

“Over mijn moeder wil ik niet spreken, ik kom voor die brief hier.”

“Mag ik die brief eens lezen, ik ben van de sociale dienst, misschien kan ik je helpen en meer uitleg geven.” Nadat Mieke de brief gelezen had blijft ze dromerig voor haar heen staren. De jongen wacht ongeduldig en kijkt haar nieuwsgierig aan.

“Ik leerde uw vader kennen toen ik pas achttien was. Hij was matroos op een cruiseschip, ik was met mijn ouders op vakantiereis. Ik verveelde me dood op dat groot schip en ging op verkenning, vooral de verboden plaatsen trokken mij aan. Ik belandde op het benedendek en ging een deur binnen. In de keuken stonden verschillende grote toestellen, op één ervan pinkte een groen lampje, een groen lampje dat is dus veilig dacht ik. Nieuwsgierig trok ik een deurtje open, een walm van hete dampen steeg omhoog en op een mum van tijd hing de kamer vol damp. Op dat moment kwam uw vader binnen.

‘Wat is hier gebeurd en wat doe jij hier in de kombuis? Hier mag alleen personeel komen.’ Plots zag hij hoe mijn haar vet van de damp in slierten tegen mijn gezicht plakte en hij bulderde van het lachen. Ja, bulderen kon hij wel maar hij kon ook lief zijn. Ik keek kwaad naar hem en begreep niet wat er zo lachwekkend was aan mij.

‘Lach met jezelf, kieken!’ riep ik nijdig naar hem.

‘Je moest jezelf eens zien, Jij bent precies een soepkieken met je natte haren. “Daarop wierp hij mij een handdoek toe. ‘Hier droog je af, zodat je weer onder de mensen kunt komen.’

Dankbaar nam ik de handdoek en wreef mijn gezicht en haren weer droog.

‘Wauw, dat is beter zo. Weet je dat je zo met die wilde haren er best sexy uitziet.’ Ik had de wilde verhalen gehoord van de matrozen en hun liefjes. Maar ik was pas achttien en vond het een lief compliment en voelde me gecharmeerd. Daarom begon ik te lachen. We schertsen samen nog wat tot hij zei: ‘je mag hier niet komen, maar kom binnen een uurtje terug naar het benedendek dan ben ik vrij en maken we kennis met elkaar.’

Zo ontmoette ik uw vader. We werden verliefd en ik hield van hem tot aan zijn dood.” Dennis wordt weer ongeduldig. “Dat kan allemaal mooi zijn, maar wat heeft dat met die brief te maken?”

Mieke keek medelijdend naar de jongen. Deze kerel heeft al veel doorgemaakt dacht zij, hij weet niets van zijn vader en denkt dat deze hem verlaten heeft. “Jij hebt je vader nooit gekend, maar uw vader heeft jou ook nooit gezien. Hij wist amper van uw bestaan. Uw moeder is het die bij hem is weggegaan. Op een nacht was zij plots weg, en uw vader wist enkel dat zij een kind verwachtte. Om zijn leed te vergeten is hij gaan varen. Hij wist niet eens of hij een zoon of een dochter had. Van de deurwaarder hoorde hij hoeveel alimentatie hij moest betalen. Zijn ex had aan het gerecht verteld dat hij hem verlaten had en nog vele andere leugens, die zij jou waarschijnlijk ook verteld heeft, maar uw vader zou nooit een vrouw slagen, daar was hij te edelmoedig voor.”

“oké, oké mijn vader was de bedrogene, maar hij heeft me nooit opgezocht, nooit iets laten weten. Nu hij dood is krijg ik zijn eerste brief. Dan heb ik nog liever mijn verslaafde moeder. Die zag ik minstens toch één keer per week.”

“He, kan het zijn dat uw vader wel brieven schreef, maar dat uw moeder die achterhield, of dat hij uw adres niet kende? Hoe kon hij jou dan brieven sturen?” merkt Jan op.

“Kom leg nu maar uit wat er in die brief staat die je vast hebt,” onderbreekt Nestor het gesprek.

“Uw vader schrijft hier dat je contact moet nemen met notaris Verrebroek, bij hem ligt het testament van uw vader.”

“Dat heb ik ook gelezen, maar wil dat zeggen dat de hele erfenis naar mijn moeder gaat?”

“Uw vader was gescheiden en jij bent zijn enige erfgenaam.”

“Krijg ik dan zijn boot?”

“Neen, een boot heeft hij niet, tenminste voor zover ik weet. Hij werkte op een boot, maar die boot was niet van hem.”

“Ja, zeg dat weet ik toch allemaal niet, ik heb nooit iets over mijn vader gehoord.”

“Kan uw moeder niet meegaan naar de notaris?”

“Mijn moeder? Die zal wel proberen alles zelf te krijgen zodat ze weer kan gaan gokken, drinken of drugs kopen. Ik ken niemand die mij kan helpen, willen jullie niet met mij meegaan?”

“Dat regelen we later wel. Jij had nog een brief zei je?”

“Ik moest me naar dit adres wenden en vragen naar Mieke.”

“Laat die brief eens zien, want dat heb ik niet geschreven. Trouwens ik zou jou nooit naar hier laten komen, ik woon hier niet eens.” Mieke neemt de brief van Dennis aan en bekijkt aandachtig het handschrift. “Zie je wel, dat is mijn geschrift niet, maar van wie dan wel?”

“Van mij, roept Jan plotseling.” Verbaasd draaien alle koppen naar Jan.

“Waarom heb je dat gedaan?” vroeg Mieke.

“Ik wilde de jongen ontmoeten, ik dacht dat hij wel hulp kon gebruiken.”

“Hij is het, hij is de vader,” denkt Yvette, “hij wil alles weten wat met Mieke te maken heeft.”

Mieke kijkt hem verontwaardigd aan. “Waar bemoei jij je mee? Dat gaat toch alleen mij en deze jongen aan!”

“Laat maar,” zei de jongen, “door hem ben ik hier beland want anders wist ik niet waar naartoe. Er stond namelijk nergens een adres op, buiten deze ene brief van Jan.”

“Oké, nu weten jullie allemaal wat er gaande is. Deze jongen heeft hulp nodig, dan moeten jullie hem helpen ook,” zegt Mieke heel zelfzeker.

“Natuurlijk, de jongen blijft vannacht hier en morgen ga ik samen met hem zijn moeder opzoeken. Later gaan we naar die notaris Wijdbroek,” antwoordt Jan haast onmiddellijk.

“Verrebroek,” verbetert Mieke hem.

“Ik ga mee zegt Nestor, ik wil weten of zijn moeder echt zo laag gevallen is.” “En ik ga weer naar mijn atelier, ik krijg plots het idee om de verwaarlozing te creëren,” antwoordt Francesco.

“Die moet je toch niet creëren, die heb je toch al, kijk maar naar konijntje!” Xavier springt recht en wil Jan aanvliegen, maar Francesco duwt hem weer terug.

“Een kunstenaar die zijn energie verspild aan nutteloos geweld wordt zelf nutteloos.

Kom konijntje ik heb je nodig.”

“Ja, voor in de rommel van Jan te gaan snuffelen,” merkt Yvette op.

“Het kan me niet schelen, ik kan ze toch niet tegenhouden, die twee nuttelozen,” antwoord Jan op zijn teen getrapt.

“Het nutteloze is een op hoger peil gebrachte verwaarlo….” horen de anderen in de huiskamer nog terwijl Francesco en Xavier door de gang gaan.

              Jan en Yvette waren als eersten aan de ontbijttafel. “Vandaag ga ik naar Dennis zijn mama om kennis te maken en uit te zoeken wat er met de opvoeding mis gaat.”

“Jan, jij gaat toch niet in die kleren naar de stad?”

“Waarom niet, het is goed weer, de zon schijnt.”

“In een vuile korte broek en met een kapotte stofjas?”

“Kapot, waar is die kapot?”

“Hier, achteraan, een scheur in het midden van uw rug.”

“Oh, dat heeft zeker dat konijn me gelapt!”

“En waarom zou Xavier je dat gelapt hebben? Om een nieuw kunstwerk te maken misschien? ‘JAN EN ZIJN SNEE’ of zoiets?”

“Och, je kunt van die mannen alles verwachten, ik vertrouw die voor niets.”

“Kom man trek een lange broek aan en die stofjas blijft thuis, die zal ik wel herstellen, of laat je dat liever door Mieke doen?”

“Als je dat doet voor mij, dan ben je vandaag de liefste vrouw ter wereld.” “Kom het is al goed, zorg maar dat je beleefd bent bij Dennis zijn mama.”

Hij is de toekomstige vader niet, want dan zou hij mij niet de liefste noemen, besluit Yvette in gedachten.

Nestor, Dennis en Jan zitten samen op de tram als Dennis plots hardop begint te lachen.

“Waarom moet je lachen?” vraagt Nestor.

“Als ons ma thuis is, ALS zeg ik wel want ze is haast nooit thuis, dan…” De jonge man begint weer hardop te lachen.

“Wat als? Wat valt er dan zo te lachen?” vraagt Jan ongeduldig.

“Och, het zal weer iets onnozel zijn, die mannen lachen met alles op die ouderdom,” zegt Nestor op kalme toon.

“Als ons ma jullie zo ziet gaat ze onmiddellijk lopen. Dan denkt ze dat er twee deurwaarders aan de deur staan, en die ziet ze liever niet dan wel.”

“Dat is knap dat, ik mocht van Yvette mijn stofjas niet eens aandoen. Als ik dat had geweten.”

“Dat kan ik geloven met die scheur vanachter erin.”

“Wist jij dat dan, hoe lang weet jij dat al?”

“Een week of tien dagen misschien. Ik dacht dat het zo moest, bij jou weet men nooit!”

“Dan loop ik al een week op straat met die kapotte stofjas. Ik ben zo zelfs naar Mieke geweest. Wat gaat die van mij denken?”

“Och, Mieke kent jou al. Kom we moeten afstappen, we zijn er.”

“Volg mij maar ik heb een sleutel, we hoeven ze niet wakker te bellen.” Dennis loopt met vlugge pas door de straat. Aan een huis met de rolluiken neergelaten, een voorhof vol onkruid en brandnetels stopt hij. Enkele pannen op het dak liggen scheef alsof ze ieder moment naar beneden zouden glijden, andere zijn doormidden gebroken zodat het dakgebint bloot ligt, de verf bladdert in slierten aan de dakgoot. De belknop hangt nog met één draadje aan de muur en de deur staat half open. Dennis gaat recht naar binnen maar Jan kan het niet laten om een opmerking te maken: “Dat is hier nog slechter dan in ons pand.”

“Ssst, beleefd blijven,” berispt Nestor Jan en duwt hem ook naar binnen.

Een lege kamer met enkel een matras op de vloer. Op die matras ligt een vrouw gekleed met donkere lange jas, een bruine sjaal zit strak geknoopt op haar hoofd. Een luid gesnurk vult de kamer.

Nestor vergeet nu ook zijn beleefdheid en zegt veel te luid: “Wat is dat hier, is die niet verlegen, het is al elf uur en die ligt nog te slapen en met kleren en al nog aan.” “Ssst beleefd blijven!” zegt Jan, “en daarbij als ze uitgekleed hier lag zou het nog erger zijn, denk je niet?”

“Dennis maak dat mens wakker.”

“Dat heeft geen zin, als je ze wakker moest krijgen dan is er nog geen huis mee aan te vangen. Ofwel is ze dronken, ofwel totaal suf en in het slechtste geval is ze nog stoned van de drugs. Ik hoop dat jullie hiermee overtuigd zijn.”

“Moeten wij hier dan wachten tot ze terug nuchter is?”

“Dat is ook geen goed idee, ofwel wil ze onmiddellijk weer weg ofwel ruikt ze geld en dan is ze zo sluw als een vos. Ze zal de hele erfenis wel willen, ik weet niet hoe maar zij zal wel een manier vinden. Dat is nu precies wat ik jullie wil duidelijk maken, ik wil mijn erfenis veilig stellen en dat zal mijn moeder ten allen tijde met alle mogelijkheden verhinderen. Ik smeek jullie zoek een oplossing en help mij.” “Dan moeten we bij de notaris zijn,” besluit Nestor.

“Kom we zijn hier weg, we hebben genoeg gezien. Jij Dennis gaat terug mee met ons. In het pand zien we wel verder.”

              De ganse groep zit rond de tafel, ook Mieke is langs gekomen. Jan had iedereen dringend bijeengeroepen om de zaak Dennis te bespreken.

Jan doet de hele uitleg over de mama van Dennis. “En daarvoor mocht ik mijn stofjas niet aanhouden en moest ik een lange broek aandoen,” besluit Jan zijn betoog. Yvette maakt aanstalten om Jan van antwoord te dienen maar Mieke die het zag aankomen was haar te snel af. “Jan daar gaat het nu niet om, laat die stofjas maar in de kast hangen en concentreer je op de echte problemen.”

“Kan zijn mama dan echt de erfenis opeisen?” vraagt Jan ongeloofwaardig.

“Geld, geld, wie geeft er nu om geld?” vraagt Xavier nonchalant.

“Jij niet want je hebt er genoeg,” sneert Jan vliegensvlug.

“Wie gaat er met Jan naar de notaris? We kunnen moeilijk met allen samen gaan,” werpt Nestor in het midden.

“Ik ken niets van erfenissen, alleen kunst is mijn interesse.” “Ja, en daar ken je ook niets van!” antwoord Jan weer veel te snel.

“Naar de notaris gaan luisteren kan iedereen,” zegt Nestor weer.

Yvette zit stilletjes erbij en luistert niet echt, ze zit ver weg met haar gedachten, hier zitten nu al de mannen bijeen en één van hen is de vader van Mieke haar kind. Die dag met die stootkar, wat is er die dag eigenlijk allemaal gebeurd?

“Yvette, zeg jij het eens wie dan wel?” vraagt Jan terwijl hij Yvette aankijkt.

“Oh heu, Xav…euh ik weet het niet, ik moet dringend gaan plassen. Tot seffens.” “Die was er met haar gedachten helemaal niet bij, die zat ver weg,” oppert Francesco.

Mieke neemt weer het woord: “We moeten goed opletten want als de mama van Dennis wil kan ze werkelijk al het geld opeisen. Ze hoeft enkel
maar te bewijzen alles nodig te hebben voor de opvoeding van haar zoon.”

“Dat wil ik niet,” oppert Dennis nu, bijna huilend, “mijn moeder kan geen geld beheren, zij gokt, drinkt en is aan de drugs. Ik wil eindelijk voor mijn eigen toekomst zorgen.”

“Maar daar ben je nog te jong voor,” weerlegt Nestor.

Jan kijkt naar Mieke: “Kun jij niet samen met Dennis naar die notaris gaan en het probleem uitleggen?”

“Meegaan kan ik altijd en als afgevaardigde van de sociale dienst zal hij mij wel te woord willen staan.”

“Dat is dan afgesproken, Jij maakt een afspraak met de notaris en gaat samen met Dennis voor inlichtingen. Hopelijk kunnen we er iets aan doen. En jij, Dennis, jij blijft hier tot we meer weten. Uw moeder zal jou niet missen,” besluit Nestor de vergadering.

“Zolang mijn moeder geen geld ruikt mist zij enkel haar drugs.” Hierbij staan ze allemaal recht en verlaten de woonkamer.

             Enkele dagen later zitten zij allen weer aan de tafel om opnieuw de toestand van Dennis te bespreken.

“Wel Mieke,” vraagt Yvette wat heeft de notaris gezegd? Kunnen we iets doen voor Dennis, of is alles hopeloos?”

“De meester van de aktes was donker als het mysterie zelf,” antwoordt Mieke met een air.

Oei, denkt Yvette, die krijgt de kuren van Francesco, zou hij de vader zijn? Jan wordt ongeduldig. “Kom Mieke wees duidelijk en leg uit wat de notaris heeft gezegd, en liefst geen hoge woorden want ik heet niet Francesco.”

“Als je zo begint ben ik al weg, en los het dan zelf maar op,” mort Francesco terwijl hij teken doet aan Xavier om op te staan.

“Neen”, roept Nestor, “laat jullie toch niet opjutten door een paar loze woorden. Wij hebben vandaag iedereen nodig, elk idee kan van pas komen. Maar Mieke, hou het verstaanbaar zodat ons Jantje ook kan meepraten.”

Jan schuift hierbij zijn stoel achteruit maar door een strenge blik van Yvette blijft hij toch maar zitten.

Mieke neemt weer het woord: “Volgens de wet heeft de moeder, zolang haar moederrechten niet zijn afgenomen, alle rechten en verantwoordelijkheden over haar zoon en beslist zij over de gelden van de erfenis. Daar niemand van de familie van Kees zaliger ooit iets over Dennis en zijn moeder gehoord heeft zal er niemand veel interesse hebben in de zaak en zo krijgt de moeder eigenlijk vrij spel.”

“Maar dat is schandalig,” roept Jan verontwaardigd terwijl hij zijn stoel weer dichter trekt, “kan zij zomaar al dat geld vermorsen?”

“Neen dat ook weer niet, zij moet de machtiging krijgen van de vrederechter maar indien zij kan bewijzen geld nodig te hebben voor bijvoorbeeld school of leefgeld, kleren, fiets of zelfs een studentenkot, mogelijkheden genoeg, indien zij dat geld daarvoor nodig heeft kan zij dat van de erfenis gebruiken.”

“Op dat gebied is mijn moeder zeer vindingrijk, zij is zelfs bevriend met een advocaat. Dat ziet er niet goed uit voor mij,” jammert Dennis. Met zijn armen gekruist op de tafel en zijn hoofd er bovenop gaat hij moedeloos liggen.

“Is er dan echt geen mogelijkheid, bijvoorbeeld door haar moederrechten te ontnemen?” vraagt Francesco.

“Amaai Francesco en dat vraag jij zomaar zonder haperen? Ik dacht dat jij alleen hoge woorden kon uitspreken,” schampt Yvette.

Nestor springt recht. “Het moet gedaan zijn met dat gepest, het gaat hier om een ernstige zaak. Wel Mieke ben je daar, over die moederrechten, ook iets te weten gekomen?”

”Natuurlijk heb ik dat gevraagd aan de notaris,” antwoordt Mieke, “iedere klacht moet voor de jeugdrechtbank komen. En alleen gegronde klachten worden aanvaard, zonder gegronde klacht begint men er niet eens aan.”

“Klachten zijn er wel,” besluit Yvette, “maar zij heeft ook een advocaat in haar vriendenkring, waarschijnlijk ook iemand die van drugs niet vies is.”

“Dat moet eerst bewezen worden, en is hier ook niet belangrijk. Maar die advocaat riekt ook geld en dat maakt hem zo gevaarlijk,” waarschuwt Mieke.

Xavier heeft tot hiertoe nog geen woord gezegd maar hoe verder het gesprek vorderde hoe aandachtiger hij werd. “Hoe oud ben je nu Dennis en wanneer verjaar jij?”

“Binnen zes maanden word ik achttien.”

“Aha, dan hoeven we enkel alles te vertragen, totdat hij achttien is en meerderjarig.” “Vertragen, dat moet niet moeilijk zijn, het gerecht gaat als een slakkengang. Maar door wat kunnen we de zaak vertragen?”

Mieke nam weer het woord: “Het vermogen moet bepaald worden met onder andere de inboedel die geschat wordt, we kunnen de schatting in discussie brengen om uitstel te verkrijgen en misschien weet de notaris nog een ander achterpoortje.” “Zo een inboedelbeschrijving, wordt dan alles opgeschreven, zelfs een aardappelmesje?”

“Als iemand dat echt wil, dan is dat zo en dan wordt alles nog verzegeld ook. Dat kan heel wat tijd in beslag nemen.”

“Het is maar goed dat dit pand niet beschreven moet worden, want Jan met zijn rommel, daar zijn ze maanden zoet mee om dat allemaal te beschrijven en dan nog de waarde schatten ook,” grinnikt Yvette.

“En die kunstenaar met zijn konijn dan? Die hun inboedel is helemaal niet te schatten want men kan het niet eens fatsoenlijk beschrijven. Een bezemsteel ondersteboven in een bloempot met drie laden van een kast waarvan één rood en de twee ander purper geschilderd zijn. Onder de naam van vader en ….”

“Het is al goed, we wijken af. Zeg liever hoe we dit praktisch gaan oplossen!” dirigeert Nestor weer.

Mieke gaat rechtstaan. “Ik leg mijn oor wel weer te horen bij de notaris, en nu ga ik er vandoor. Ik moet nog gaan werken.”

“En ik ga een oor zoeken voor mijn nieuw kunstw…”

“Een oor van een konijn? Is dat geen goed idee? Je kunt het misschien ‘het konijnenoor’ noemen?” onderbreekt Jan Xavier.

De eigendommen van Henk zaliger.

“Wel Francesco, heb je al een oor gevonden?” vraagt Yvette smalend.

“Een oor? Oh, voor mijn nieuwe creatie! Och, als de hogere atmosferen duistere waanideeën tot zich nemen en de eenvoudige dingen voor ons laten wordt alles glasnost.”

“Laat dat gedoe maar en zeg het maar gewoon, je bent zo al raar genoeg. Maar heb je nu al een oor?”

“Natuurlijk, ik ben gewoon naar het bazarke geweest en heb een plastic oor gekocht.”

“Flauw zeg, dat is toch maar wat simpel voor jou, vind ik. Heb je al een naam?” “Ook dat en het is al af ook, het moet enkel nog vernist worden, maar daar is konijntje mee bezig.”

“Xavier? Profiteer je niet wat teveel van die jongen?”

“Wie het hoogste nastreeft moet onderaan beginnen zodat hij bij het klimmen van de maatschappelijke trap die taken weer kan doorgeven.”

“Och, je weet goed genoeg dat Xavier nooit hoger dan twee treden zal stijgen.”

“Er is nu eenmaal voetvolk en paardenvolk.”

“Wat is de naam nu van uw werk?”

“Het kunstoor van het kind! Laat me nu maar want ik moet nog een pot vernis halen.” Yvette blijft in gedachten verzonken achter op de werf. Het kunstoor van het kind, dat kunstoor is normaal want het is van plastic, maar dat kind? Zou er dan toch iets zijn tussen Francesco en Mieke? Zij sprak ook al zo een hoogdravende taal aan tafel. Ik moet die twee in het oog houden. Daar is Nestor, misschien weet die iets meer. “Nestor, is het jou ook al opgevallen dat Francesco alleen nog maar kunstwerken maakt over moeders en kinderen?”

“Neen, dat kan me niet schelen ook niet, maar iets anders, belasten wij Mieke niet teveel, nu zij zwanger is?”

“Zwanger zijn is geen ziekte. Ze kan nog goed wandelen en een gesprek met de notaris zal ook wel niet te zwaar zijn, of moet zij met haar buik spreken soms?” “Yvette, je moet daar niet mee spotten, dat is ernstig hoor. Zij moet vroeg opstaan, op tijd eten hebben en al zij eens valt of onder de tram loopt?”

“Nestor, jongen toch, verdrijf die doemgedachten toch eens. Mieke is in BLIJDE verwachting. Dat is blijheid.”

“Ja, maar als zij wat lang moet aanschuiven bij die notaris, dan kan ze toch niet eten?”

“Dan neemt ze een koekje mee hé.”

“Oh, dat zal ik haar zeggen, dat ze wat eten moet meenemen. Zeg zou het niet beter zijn dat ik met haar meega naar de notaris?”

“Om haar polleke vast te houden zeker? Zeg jij bent plots zo bezorgd? Heb ik wat gemist soms? Is er iets dat ik moet weten?”

“Als je denkt dat ik iets met Mieke heb dan moet ik je teleurstellen, als en ik zeg als… dat zo was dan zou ik dat zeker niet aan uw neus hangen. Mieke zal wel ter gepaste tijden aan iedereen het nodige vertellen. Laat me nu maar want ik ga nu naar Mieke.” “Verdomd, die doet raar, en dat ontkennen, dat is geen echte ontkenning. Misschien is hij wel de vader. Zo bezorgd om Mieke, eten meenemen naar een notaris, dat is er echt toch over,” peinst Yvette diep in haar gedachten terwijl ze naar het atelier gaat. Daar aangekomen ziet zij Xavier heftig met een vod over een gedrocht van ijzerdraad wrijven. Ze blijft naast hem staan, met gefronste wenkbrauwen kijkt ze naar het gedrocht en dan naar Xavier. “Waarom doe je dat, wil je het soms opblinken zodat beter opvalt? Door te wrijven maak je van oud ijzer nog geen goud hoor!”

“Goud, goud? Neen, ik heb de verkeerde pot vernis gebruikt. Het is maar te hopen dat de meester niets opvalt. Hij heeft het nog gezegd, ik haal een pot vernis wacht tot dan. Ik zag plots bij Jan nog een pot staan en ik wou de meester verrassen. Nu het bijna droog is zie ik dat het matte vernis is en het moest blinkende zijn, dat is sterker beweerde hij.”

“En nu hoop je dat je met te wrijven het ijzer kan opblinken? Maar kijk eens, het vernis was nog niet droog nu plakt er allemaal stof in het vernis. “Het kunstoor van het kind” hangt vol haren, dat is meer het kunstoor van een aap.”

“Ja, lach er maar mee, maar ik zit ermee. Dat was nu juist zijn beste werk van het hele jaar. Hij stelde er heel veel belang in dat niets mis mocht lopen. Hoe kan ik dat ooit nog recht zetten.”

“Och, Francesco is niet van de rapste, die blijft nog wel even weg. “

“Ja, hij moet voor mij nog een beer meebrengen.”

“Een beer? Ga jij ook iets maken?”

“Nee, dat is voor het kindje van Mieke. Alleen weet ik niet of het een jongen of een meisje wordt.”

“Heeft ze dat nog niet verteld?”

“Neen dat kan ze niet eens, ze wil het zelf niet weten. Ze wil het als verrassing houden.”

“Waarom koop je nu dan al die beer?”

“Ik wil de eerste zijn die haar een cadeau geeft.”

“Zou je dat niet aan de vader overlaten?” polst Yvette hoopvol iets meer te weten te komen.

“Ze heeft nog niemand verteld wie de vader is, misschien wil ze wel een kind zonder vader.”

Dat verhaal klopt niet, nu heb ik drie mogelijke vaders in spe, maar deze is toch wel heel verdacht, besluit Yvette. Dan zegt ze: “Je moet het ijzer afschuren met schuurpapier en dan weer vernissen met het juiste vernis. Als je wilt kijk ik eens bij Jan of die nog schuurpapier heeft.”

“Oh dank je, Yvette, als je dat wilt doen. Jan is altijd zo nors als hij mij betrapt, soms ben ik echt bang van hem. Ik zal deze vernis van Jan dan maar terug gaan zetten.” “En dan betrapt worden zeker, niets van geef die maar met mij mee, ik zet die wel weer bij Jan.”

“Jij bent te goed voor deze wereld.”

“Daarom dat ik moet onderduiken zeker? Kom geef die pot maar hier ik ben seffens weer terug.”

Een uur later is het kunstwerk mooi opgeschuurd en terwijl Xavier het stuk nog eens keurt komt Francesco achter hem staan. “Konijntje, ik heb me bedacht, uw idee van die beer heeft mij een nieuw idee gebracht. Ik heb een kokosnoot meegebracht. Als we nu eens direct na het vernissen deze haren van de noot afschrapen en op het kunststuk strooien dan krijgen we een soort pels. De naam veranderen we dan in

“HET KUNSTOOR VAN DE BEER VAN HET KIND”. Ik heb het alleen nog moeilijk met het vernis, zo blinkend, dat is onnatuurlijk. Matte vernis zou beter zijn. Kun jij eens even bij Jan gaan neuzen of die geen overschotje matte vernis heeft staan?” Twee dagen later zitten ze allen weer aan tafel, Mieke was naar de notaris geweest en Nestor kon het niet laten om haar te vergezellen, hij had ontbijtkoekjes meegenomen voor het geval Mieke plots door honger werd overvallen.

Yvette die de plotse toewijding van Nestor niet begreep gaat direct in de aanval. “Wel Nestor, is alles goed verlopen met Mieke, geen hongeraanvallen of een ontspoorde tram?”

“Zie dat jij maar niet ontspoort met al dat detective werk.”

Jan recht zijn hoofd en met gefronste wenkbrauwen vraagt hij: “Detectivewerk? Is er iets gebeurd dat ik niet weet? “

“Bijlange niet,” antwoordt Nestor in haar plaats, “ze is nog altijd op zoek naar de vader van Miekes kind.”

Mieke vindt dat het genoeg is geweest. “Kom, aan de orde, ik heb met de notaris gesproken en hij heeft wel iets losgelaten. Buiten het huis waar ik nu woon, zouden er nog eigendommen zijn.”

“Oei, Henk was een groot grondbezitter en eigenaar van verschillende huizen.”

“Dat weet ik niet, Yvette, de notaris sprak niet over aantallen of soorten eigendommen. Het kan zowel een stukje bosgrond zijn als een heel appartementsblok. Daar heeft de notaris zich niet over uitgesproken. Het huis waar de moeder van Dennis woont, daar heeft zij waarschijnlijk het vruchtgebruik van en dan mag zij daar blijven wonen zolang ze leeft. Al het andere één of meer eigendommen die mogen dan alle verkocht worden.”

“Is dat geld dan voor mij?” vroeg Dennis hoopvol.

“Vanaf dat jij achttien bent heb jij de volledige zeggenschap.”

“Oh jee, ik ben nog maar zeventien, als ze wilt kan zij met een smoes de machtiging van de vrederechter bekomen, alles verkopen en het geld opmaken.” “Zo een vaart zal het wel niet lopen maar we moeten toch rekening met haar houden. Zeker als zij een advocaat als vriend heeft. Volgens het gerecht moet zij later iedere euro verantwoorden tegenover haar volwassen zoon, maar daar zal zij zich geen zorgen over maken. Een kei kan men niet afstropen, dus het geld dat op is zal wel nooit meer terugkomen, want zij bezit niets.”

Xavier slaat beide handen op tafel. “Ik heb het al gezegd, we moeten vertragingsacties

ondernemen. Heeft de notaris daar niets over gezegd?” Mieke denkt even na. “Ja, de notaris heeft daar ook over gesproken.”

“Niet akkoord gaan met de inboedel of de waarde van de eigendommen?” “Niet akkoord gaan met de schatting van de inboedel zou kunnen maar een eigendom wordt verkocht en dat is de waarde, en of er inboedel is, is nog de vraag. In haar eigen huis zijn amper twee bedden en een tafel en twee stoelen. Niet eens goed genoeg voor de kringloopwinkel.”

“Ja, dan is de rommelhoop van Jan nog meer waard, of heb je alles al verkocht met uw garageverkoop?” vraagt Yvette meesmuilend aan Jan.

“Och, Yvette zwijg, jij kent het verschil niet tussen bruikbaar materiaal en echte rommel. Daar wat die ene samen met zijn konijn maakt dat is pas rommel. “

Nestor wordt het gekibbel beu. “Mannen, het moet gedaan zijn op iedereen zijn kap te zitten, we hebben allemaal onze gebreken en tekortkomingen.”

Xavier springt woedend recht: “Bedoel je dat kunst een gebrek is of een tekortkoming? Kunst is minder veeg dan vlees en bloed en zeker niet behept met een grenzeloos verlangen om naar hoe ze zelf willen zijn.”

Jan krabt hier bij in zijn haar: “Wie dat begrijpt staat recht en leg het mij uit, daar zijn die wetteksten nog maar klein bier tegen.”

“Kom,” zegt Nestor zenuwachtig, “het heeft geen belang, Mieke is er geen mogelijkheid om te weten te komen of er eventueel nog inboedel te erven valt?” “Ik vrees dat we moeten wachten tot de notaris het nagelaten goed opsomt.” “Kunnen we dan niets doen intussen?” vraagt Dennis bijna paniekerig.

“We kunnen ons theoretisch voorbereiden, een rolverdeling, en alle mogelijkheden uitdiepen, zodat we klaar staan voor de tegenaanval.”

“Er is nog iets,” merkt Yvette op, “ als Dennis zijn moeder verhuist naar de woonst van Mieke, dan vliegt zij eruit. Is haar slaapkamer al in orde?”

“Daar wordt voor gezorgd,” zegt Nestor met het volste vertrouwen, “daar stel ik mij verantwoordelijk voor. Ik vraag alleen dat iedereen wil helpen indien dat nodig is.” Instemmend met deze belofte verlaat iedereen de vergadering.

 

 

 

 

 

.

 

16-05-2020 om 09:38 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
>> Reageer (0)
15-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 9. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 9

De zoon van Henk zaliger.

“De twee-eenheid wordt verheven tot een geheel waardoor het duidelijke zichtbare een ware evolutie doormaakt veroorzaakt door het verborgene.”

“Heb je weer ergens jeuk, zodat je weer staat te bazelen?” vraagt Yvette langs haar neus weg.

Francesco wou juist nippen aan zijn hete koffie, maar in plaats daarvan zet hij zijn tas voorzichtig terug op de tafel. “Het moet iets groots worden, iets unieks,” zegt hij zelfverzekerd, “bijna even wonderlijk als het wonder zelf.”

“En? Heb je al een titel?”

“Zeker: MOEDER EN KIND.”

“Ja, dat is echt uniek. Heel creatief die titel kennen we nog niet.”

“Och, de titel doet er niet toe het is de inhoud, zoals het kind in de moeder.”

Yvette is het zinloze gesprek beu en leest verder in haar boek, stopt plots, heft haar hoofd weer op en vraagt: “Is het dan niet eerder: MOEDER EN FOETUS?” “Och, het kan me niet schelen. Ik vraag het de moeder zelf wel,” antwoordt Francesco nonchalant.

“Je bedoelt Mieke toch niet? Heb jij soms toevallig iets met het vaderschap te maken? Ben jij soms de vader?”

Francesco loopt snel naar de deur en mompelt: “Voor jou een vraag en voor mij…” “Hij is het,” sist Yvette, “hij is de vader.” Op dat moment komt Mieke binnen.

“Ik heb zojuist Francesco gesproken,” begint Yvette onmiddellijk zonder te groeten. “Ook een goede morgen,” antwoordt Mieke en ze hangt haar sjaal op een stoel. “En wat heeft de “grootmeester” dan gezegd? Heb ‘ik en mijn kind’ daar misschien iets mee te maken?”

“Waarschijnlijk meer dan ik verwacht had”

“Ach Yvette, stop toch eens met dat vadergezoek. Nieuwsgierigen krijgen gewoon het deksel op hun neus, dat weet je. En trouwens je weet zelf heel goed hoe gemakkelijk men de verkeerde conclusie trekt.”

“Je ontwijkt het onderwerp maar ik vind mijn antwoord wel.”

Mieke zet zich aan de tafel en zegt kordaat: “Ik heb een beslissing genomen.” Yvette gaat ook zitten. “Ga je ons vertellen wie de vader is? Of ga je kortelings al trouwen? Wie is de gelukkige? Je hebt het hem toch al verteld of weet de sukkel nog niet dat hij vader wordt? Je wilt het toch niet alleen opvoeden? Een kind heeft zowel een vader als een moeder nodig.”

“Yvette! Het gaat over mijn woonst. Ik blijf zolang mogelijk in het huis van Henk wonen. Hopelijk tot na mijn bevordering.”

“Dat is verstandig, Als het lukt toch. Maar je weet, je bent altijd welkom bij ons.” Nestor en Jan komen slenterend de woonkamer in. Nestor vangt net de laatste woorden van Yvette op. “Ik begin deze week nog aan uw kamer en daarna doen we de kinderkamer.”

“Waar ga je die nog maken?” vraagt Yvette verwonderd. “De ganse boven is toch bezet?”

“Wij mannen trekken naar de zolder en het verdiep behoort aan de vrouwen en het kindje.”

“En waar blijft de vader dan?” vraagt Yvette weer terwijl ze aandachtig naar Jan kijkt. Maar Jan zit met zijn gedachten ergens anders. Hij heeft zelfs haar vraag niet gehoord. Nestor echter antwoordt met een gelukzalige glimlach. “We kunnen de kast natuurlijk als afscheiding tussen jou en het nieuwe koppel laten staan.” Het geluk in Nestor zijn ogen was Yvette niet ontgaan.

“Je doet maar, als de kersverse echtgenoot maar niet achter de kast komt piepen.

Want dan smijt ik hem door het venster, een verdiep lager.”

“Yvette je bent zo kregelig. Wees toch eens wat vriendelijker. De mensen hier zijn zo behulpzaam voor ons,” sust Mieke naar Yvette.

“De mensen, de mensen. Vertel liever wie de vader is. Ik word er gek van.” “Later, ik weet zelfs niet eens of ik wel een vader wil voor het kind. Nu eerst mijn woonst en de brief regelen.”

“Dus toch alleen opvoeden,” mompelt Yvette ontgoocheld. “Zo gaan we het nooit te weten komen.”

“De brief? Welke brief?” vraagt Jan zich plots in het gesprek mengend.

“De brief van Henk aan zijn zoon. Ik heb zijn adres al gevonden. “

“Geef maar hier, ik moet toch naar het dorp. Ik post hem wel.” Jan staat al recht om de brief aan te nemen.

“Dat is vriendelijk want ik moet helemaal aan de andere kant van het dorp zijn.” Mieke geeft de brief aan Jan en gaat samen met hem de gang in naar buiten.

“Nestor, je moet niet zeggen wie het is, gewoon ja of nee, weet jij al wie de vader is?” vraagt Yvette gemoedelijk terwijl ze haar boek weer in de handen neemt.

Nestor kijkt Yvette een tijd lang doordringend aan. “Yvette, denk jij nog wel eens aan iets anders? Leef jij nog voor iets anders of is het alleen maar detective spelen om de vader van Mieke haar kind te vinden? Ik ga de zolder opruimen, zodat de mannen naar boven kunnen verhuizen.”

“Je wilt ze zo snel weg, jij wilt terug naar Mieke, niet? Jij bent de vader. Ontken het maar niet.”

“Och, arme Yvette, je ziet spoken. Tot straks, ik ga naar de zolder. Je mag komen helpen maar als je blijft doorzeuren over die vader heb ik liever dat jij beneden blijft.” Yvette springt recht, stuurt een kwade blik naar Nestor en loopt met snelle pas de hof in. Daar ziet zij Francesco in de rommelhoek van Jan zoeken. Hij is de vader niet, besluit Yvette overtuigd, “Francesco denkt alleen maar aan kunst. Die heeft geen tijd voor de seks,” zegt ze half luidop.

Mieke gaat links en Jan gaat rechts de straat in. Enkele honderden meters verderop kijkt hij schichtig om, Mieke is intussen uit het straatbeeld verdwenen. De kust is veilig denkt Jan en haast zich terug naar huis. Langs achter sluipt hij binnen, recht naar zijn slaapkamer. Vlug schrijft hij een briefje, neemt een enveloppe en schrijft het adres over van de andere enveloppe. Hij scheurt de originele open en voegt de twee brieven in de nieuwe die hij behoedzaam dichtplakt. Hij wil terug de trap afsluipen maar hoort beneden een deur hard dichtslaan. Snel trekt hij zich terug. Ze mogen hem hier niet zien, de anderen moeten denken dat hij naar het dorp is. Hij wil liever niets uitleggen aan de andere inwoners van het pand. Als alles weer stil is waagt Jan zich terug de trap af maar dan komt net Nestor hoofdschuddend de gang in. Jan springt snel de kamer weer in en hoort hoe Nestor het zolderluik openduwt. Voorzichtig steekt Jan zijn hoofd naar buiten en ziet nog juist het achterwerk van Nestor door het luik verdwijnen. Wat gaat die daar zoeken denkt Jan even, maar gaat dan op zijn tenen snel de trap af, opent stilletjes de buitendeur en loopt gebukt de straat weer op.

“Francesco?” roept Yvette terwijl ze haar tred versnelt, maar op dat moment bedenkt ze zich en gaat ze weer langzamer lopen. Francesco gaat haar niets zeggen ook al weet hij iets. Ik moet het aan Xavier vragen, die kan ik wel ompraten.

“Ja, wat is er Yvette?”

“Niets, ik vroeg me af hoe ver je al staat met ‘Moeder en haar foetus’? Of is het nog een andere titel geworden?”

“Ik heb haar nog niet gesproken, weet jij misschien wanneer Mieke nog eens langs komt?”

Nee, dat is de vader niet anders zou hij wel weten wanneer zijn liefje langs zou komen, besluit Yvette in een flits en antwoordt: “Die komt vandaag niet meer die is op haar werk. Is Xavier in de galerij?”

“Konijntje? Neen, die is gaan winkelen, voor mij. Die komt pas vanavond terug.”

“Spijtig.”

“Waarom? Heb jij hem nodig?”

“Neen, niet echt. Maar nu Xavier er niet is moet je zelf in de rommel van Jan gaan zoeken. Pas maar op want Jan kan alle ogenblikken thuiskomen.”

“Bedankt voor de verwittiging. Ik dacht dat Jan zeker bij Mieke zou rondhangen.” “Bij Mieke? Neen, die is gaan werken dat zeg ik toch. Denk jij dat Mieke zijn kind draagt?”

“Och, Yvette zolang de hemel wolken heeft zal de wereld verscholen blijven, en zolang wij leven zullen wij raadsels moeten oplossen. In de abstracte fantasie moet de mens meewerken maar in de echte wereld moet de mens meestal gewoon afwachten tot de wolken wegtrekken, de zon de waarheid blootlegt en geheimzinnige raadsels opgelost worden.”

“Zie dat jij maar op tijd van die rommel weg bent want anders zal Jan wel eens een paar donderwolken boven uw hoofd lossen.” “Ik ben al weg, niets zeggen tegen Jan hé”.

In de galerij staat Francesco op een ladder en Xavier houdt die stevig vast. Een klein donker geverfd bakje hangt vastgespijkerd aan een reusachtig grote vierkante kist. Het kleine koffertje krijgt een rokje aangemeten. Een snaak van zeventien jaar slentert de galerij binnen. “Hé makkers doen jullie dat liever dan werken?” De twee mannen kijken niet eens op. “Wat is dat voor iets? Een aardappelbak met een tuttefrutkastje? En waarvoor dient die schort rond dat tuttefrutkastje? Om de aardappelschillen op te vangen misschien?”

“Jongeheer, jij beledigt mijn meester. Jij kunt maar beter weggaan.”

“Waarom zou ik weggaan? Ik kom gewoon iets vragen.”

Francesco draait zijn hoofd naar de snaak en bekijkt hem van boven tot onder. “Wij beantwoorden vragen niet met tekst en uitleg maar met een teken. Dit kunstwerk is een artistiek teken. Uit de doorbreking van elke contextuele referentie krijgt dit object een andere functie en dus ook een andere betekenis.”

“Wat is dat voor een quidam, die maat van jou?” vraagt De jonge man aan Xavier. “Mijn meester is geen zonderling figuur of quidam zoals jij in het Latijn komt te zeggen, hij is een grootmeester.”

“Och, konijntje laat hem toch,” sist Francesco tussen zijn tanden.

“Een quidam en een konijn. Een schoon stel zijn jullie. Jullie kunnen zo op de foor gaan staan.”

Dit was teveel voor Xavier. Woest laat hij de ladder los en springt naar de snaak. Een koord dat aan de ladder hangt strikt zich om zijn voet. Xavier struikelt en trekt de ladder mee. Francesco springt handig de ladder af maar het kunstwerk valt krakend op de grond. De grote kist valt als een hoop schroot uiteen. Francesco springt recht. “Eruit jij, buiten jij ongeluksbrenger. Ik wil je nooit meer zien.” De snaak springt snel achteruit, draait zich om en spurt zonder achterom te zien weer de straat op. Nestor die juist het poortje wil ingaan, wordt opzij geduwd, een selder wipt uit de mand en tomaten rollen over de grond. De jongeman verliest in zijn haast het evenwicht en valt. Nestor wil de man berispen om zijn wild gedrag maar als hij de angst in de

snaak zijn ogen ziet wordt hij milder. “Wat is er jongen wat kom je hier doen? Ik heb jou hier toch nog nooit eerder gezien of wel?”

“Ik ben hier ook nog nooit geweest maar ik heb een brief van iemand hier in dat huis gekregen en ik wil die persoon spreken.” “Een brief? Wie wil je dan spreken?”

“Er stond Mieke en verder alleen dit adres.”

Nestor vraagt zich af waarom Mieke dit adres had opgegeven. Toch laat hij de jongen langs de voordeur binnen.

In de woonkamer ligt Yvette op de zetel met een boek in haar hand. Nestor doet onmiddellijk teken aan haar dat er geen gevaar is tot herkenning. Yvette zucht opgelucht. Nestor licht haar in waarom de jongen langskomt.

“Zet je” moedigt Yvette de snaak aan. “Nestor geef hem eens een tas koffie en schenk voor mij ook maar in.” Nestor gaat gehoorzaam naar de keuken, vult de moor met water en zet die op het vuur. Hij neemt de lucifers, maar wordt opgeschrikt door Xavier die de keuken binnenstormt. “Weet je wat ons nu is overkomen” roept hij met luide stem. Vlak voor Nestor blijft hij staan. Nestor doet teken dat hij moet zwijgen maar Xavier is zo vol van het gebeuren dat hij gewoon doorraast. “Een nozem van weet ik waar komt zomaar onze galerij binnen en begint mijn meester uit te maken voor al het slecht dat je maar kunt denken. Daarna laat hij onze ladder vallen en het grootste kunstwerk aller tijden valt in stukken vaneen op de grond. Als ik die kerel ooit nog tegenkom wring ik zijn nek om.”

Francesco komt ook de keuken binnen en loopt gewoon langs de twee mannen om alsof er niets gebeurd, is maar in de deuropening stopt hij bruusk, zijn mond valt open van verbazing. Dit is de eerste maal dat Francesco sprakeloos is. Dit gaat zijn abstract petje te boven.

Nestor trekt Francesco ruw weer de keuken in en sluit de deur. Met zijn armen gekruist staat hij in dreigende houding: “Jullie hebben die jongen doodsbang gemaakt. Ik heb hem binnengehaald omdat hij eerst moet bekomen van zijn schrik en ook omdat hij een brief voor ons heeft.”

Francesco wordt nieuwsgierig naar wat die jongen komt doen en vooral wil hij weten wat er in die brief staat. “Rustig,” zegt hij, “goed dan, Xavier kalmeer nu maar. Dat kunstwerk was niet zo groots, het rokje had de verkeerde kleur. Vergeet het voorlopig maar en laat ons eens luisteren naar wat die jongen ons te vertellen heeft. Een kunstenaar mag nooit de klank van het woord over het hoofd zien.”

In de woonkamer zit nog steeds Yvette met de jonge snaak. De drie mannen komen de woonkamer binnen. Yvette merkt dat Nestor zonder koffie binnenkomt en vraagt spottend: “Krijgt de jongen geen koffie? Hij is toch oud genoeg hiervoor, hij is zeker al zeventien jaar, te zien aan zijn lengte, toch.”

De jongen die Xavier in de deuropening ziet veert als door een wesp gestoken recht en wilt snel weer naar de gang lopen, maar Nestor grijpt hem bij zijn arm. “Het is oké, Xavier zal je niets doen. Ga maar weer zitten.” Onzeker zet de jongen zich weer op de stoel.

Als oudste neemt Nestor de leiding en vraagt de snaak: “Wel jongen, vertel eens, hoe heet je en wat kom je doen? Je sprak van een brief, wat is er met die brief? Hoe kom je aan ons adres? En…”

“Nestor!” komt Yvette tussen, “overstelp die jongen niet met vragen. Hij krijgt al geen koffie, dat is al erg genoeg.”

“Laat maar,” zegt de jongen, “ik ben Dennis. Gisteren stak deze brief bij ons in de bus en als afzender stond jullie adres.”

“Staat er dan iets in die brief dat je niet begrijpt? Staat er een naam in van de afzender?”

“Alleen een voornaam, Mieke.”

“Dan moeten wij je teleurstellen, hier woont geen Mieke. Maar er komt regelmatig wel een Mieke hier over de vloer. Misschien komt de brief wel van haar?”

“Er zitten twee brieven in de envelop, elk met een verschillend handschrift. Op één van de brieven staat duidelijk dat ik hier naartoe, dit adres hier, moest komen.” “Ik vrees dat je eens moet terugkomen als Mieke hier is. Ofwel naar Mieke haar thuis gaan. Kom je van ver?”

“Toch twee uur; eerst een bus dan een tram en dan nog wat te voet. Ik vond het eerst niet zo goed. Jullie wonen nogal afgelegen.” “Kunnen uw ouders je niet brengen?”

“Mijn vader is overleden.”

“Oh. Innige deelneming.”

“Och, ‘t is niet erg. Ik heb mijn vader toch nooit gekend”

“En uw moeder?”

“Mijn moeder, daar wil ik het niet over hebben. Ik zie haar niet zoveel.”

“Weet ze toch dat jij hier bent, dat ze niet ongerust moet zijn?”

“Als ik al eens wist waar zij momenteel is, dan kon ik het haar zeggen.”

“ Ja, maar uw moeder moet dat toch allemaal niet aan jou vertellen.”

“Ik wil eigenlijk niet over mijn moeder praten, ik kom voor die brief. Kan ik niet wachten op Mieke?”

“Die kan nog wel even wegblijven. Maar Xavier kan je wel naar huis brengen.”

“Xavier?” Dennis kijkt argwanend naar Xavier. “Dat is hij toch? Niet?”

“Wees gerust, Xavier is niet zo een kwade, maar hij was wel wat verschoten van je opkomst.”

“Ja, ik was misschien wel wat onbeleefd.”

“Kom, zand erover, ik breng je naar huis en we zeggen tegen Mieke dat je hier bent geweest.”

“Liever niet, mijn huis is… geen thuis. Ik wacht liever.”

“Maar jongen het is zo etenstijd en…”

“Nestor, die jongen blijft hier eten, zet maar een bord bij.”

“Dat hoeft niet mevrouw, ik….”

“Niets van, het zijn aardappeltjes met broccoli en varkenskarbonaden. Of lust je dat niet?”

“Jawel, graag, het is eeuwen geleden dat ik gekookt eten geproefd heb. Mag ik even naar het toilet, dat is ook al een tijd geleden.”

Nestor wijst de jongen het toilet en als Nestor terug in de eetplaats komt fluistert hij: “Ik denk dat die jongen echt honger heeft.”

“Dennis is verwaarloosd door zijn ouders, verlaten door zijn vader en zijn moeder laat hem aan zijn lot over. Ze is misschien wel aan de drugs.”

Francesco is niet echt overtuigd. “Is het wel allemaal waar wat hij zegt. Jonge mannen overdrijven gemakkelijk en thuis is het nooit goed. Hun vrienden krijgen alles maar zij mogen nooit wat en krijgen steeds te weinig.”

“Amaai, Francesco en dat zonder ingewikkelde hoogdravende woorden? Je begint je aan te passen. Pas op, straks gaat zelfs Jan je nog verstaan.”

“Ho ho, niet overdrijven, ik ben mijn abstractie nog niet vergeten. De spirituele kracht zal pas ruilbaar worden als de taal in de juiste context wordt geplaatst.”

“Lap, hij begint weer. Had maar gezwegen, Yvette. Hij was nu juist goed bezig. Hij was verstaanbaar. Maar nu we het erover hebben, waar is Jan eigenlijk?”

“Wie ben jij en wat kom jij hier doen?” De mannen in de eetplaats horen hoe Jan tegen Dennis tekeer gaat.”

Yvette springt recht: “Vlug Nestor, voordat Jan de jongen opnieuw buiten gooit.” “Jan laat die jongen maar, hij is op bezoek bij ons, hij komt voor Mieke.” Nestor richt zich weer tot Dennis. “Dennis dit is Jan, kom maar binnen we gaan zo dadelijk eten.

Jan weet jij of Mieke vanavond nog langskomt?”

“Mieke? Ja, ja die moet nog wat bespreken met mij.”

Nestor kijkt vragend naar Jan, maar deze gaat gewoon verder de eetplaats binnen.

Terug binnen kan Nestor het niet nalaten om te zeggen: “Dennis kan gerust wachten,

Mieke komt nog langs want Jan heeft nog iets dringends te bespreken met haar.” Waarop Yvette plots wat rechter gaat zitten. “Nu ga ik een bord bijzetten, we zijn volledig, dan kunnen we gaan eten.”

                        Onder het eten vraagt Dennis: “Zijn jullie allemaal familie?”

“Neen Dennis,” antwoordt Yvette, “we zijn allemaal vrienden onder elkaar. Behalve

Francesco en Jan. Die zijn als water en vuur.”

Jan mompelt iets onduidelijk tussen zijn tanden en Francesco schept nog een aardappel op.

              Na het eten wil Dennis, ondanks de protesten van Yvette, helpen met de afwas. Hierdoor steelt de jongen onmiddellijk het hart van Yvette.

Ze zitten met zijn allen rond de tafel bij een tas koffie. Nestor wil juist zijn betoog beginnen over papieren filters en een echte koffiebeurs als Mieke binnenkomt. Van het betoog van Nestor bleven de anderen gelukkig gespaard.

 

 

 

 

 

.

 

15-05-2020 om 09:32 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
14-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 8. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 8

Zwanger.

              “De bron die de mens oorspronkelijk geestelijk verheft wordt de verwoestende kracht die de tijd rooft.”

“Francesco wat raaskal je nu weer? En wat lig je hier zo rond te huppelen? Je bent precies een kieken zonder kop.”

“Yvette, ik ben mijn plan kwijt, heb jij dat ergens zien liggen?”

“Is dat zo een vodje papier?”

“Ja.”

“Met wat krabbels en lijnen?”

“Jaaa, heb je het zien liggen?”

“Neen.”

“Ik ben al de hele morgen aan het zoeken. Ik moet ‘De straal naar de hemel’ nog afwerken en daar heb ik mijn plan voor nodig.”

“De straal naar de hemel? Wat is dat nu weer voor iets?”

“Een vliegend object dat niet vliegt.”

“Dat zal wel weer de moeite zijn.”

“Het is eigenlijk een raket, maar niet zomaar een raket. Het geeft uw wezen weer.”

“Oei, en kan het niet ontploffen?”

“Neen, het kan niet eens vliegen.”

“Spijtig Francesco, ik kan je niet helpen maar meestal vind je de verloren dingen terug als je er niet meer achter zoekt. Als ik iets vind dat uw wezen weergeeft dan laat ik het je weten. Er is iemand aan de achterdeur, we krijgen bezoek, het is Mieke, eens horen of ze nog kwaad is op mij.”

“Toch niet voor de rit op die stootkar zeker? Dat is meer dan een halfjaar geleden. Die is dat allang vergeten. Allez, succes, ik ga in de galerij nog eens achter mijn plan zoeken, ik heb er misschien wel over gekeken.”

“Ja succes!”

“He Mieke. Hoe is het met jou? Je ziet er zo bedrukt uit. Wat scheelt er?”

“Och Yvette, ik kom zo juist van de dokter en er is geen twijfel meer. Ik verwacht een baby.”

“Maar dat is toch fantastisch. Of is het niet gewenst? Och, eens dat het kleintje er is dan wil je het niet meer kwijt.”

“Gewenst, dat weet ik zo niet. Maar het was zeker niet gepland.”

“Hoeveel maanden ben je dan? Dat er geen twijfel meer is?”

“Drie maanden.”

“Is je vriend dan niet mee naar Australië, die was toch op zee als kapitein?”

“Voilá, zie je wel. Bij de eerste die ik het vertel val ik al door de mand.”

“Mag ik weten wie dan… wel de vader is?”

“Ik wil het eerst de vader zelf vertellen. Ik wil niet dat iemand anders het vóór hem te weten komt.”

“Dat kan ik begrijpen, ik hoor het dan nog wel.”

Yvette wil zich omdraaien maar ziet bij Mieke de tranen over haar wangen rollen. Zij doet haar armen open en Mieke valt op Yvettes schouder. “Yvette ik ben bang… zo bang.”

“Durf je het hem niet te vertellen?”

“Dat is het niet, het is Henk.”

“Henk? Ja, die kan ook wel rekenen. Die merkt onmiddellijk dat hij horendrager is en die gelooft niet dat de heilige geest weer eens langs is geweest.”

“Als Henk dat te weten komt. Ik durf er niet aan denken. Hij is zo opvliegend en jaloers, echt jaloers! Weet je, een jonge man vroeg ooit de weg naar het park en Henk stond naast mij. De jonge man was vriendelijk en knipoogde naar mij. Gewoon een knipoog meer niet maar Henk, Henk sloeg hem met één vuistslag in het hospitaal. De arme man zijn kaaksbeen was gebroken.”

“Oei, gelukkig ben ik al zeker de vader niet. Maar wat gebeurt er als Henk te weten komt dat jij drie maanden zwanger bent?”

“Ik weet het, ik weet het, maar wat moet ik doen? Ik durf er niet aan te denken.” “Mieke toch, als je zo bang bent dan moet je hulp inroepen. Bijvoorbeeld, de sociale dienst. Och nee, jij bent zelf de sociale dienst. Dan moet jij toch wel een uitweg kunnen vinden?”

“Nee, ze mogen op het werk niet weten dat ik vreemd ben gegaan. Mijn promotie staat op het spel. Ik krijg promotie.”

“Oh, proficiat.”

“Het is zo ver nog niet. Maar als ze weten dat ik vreemd gegaan ben… Ik moet zowat het voorbeeld zijn, zie je.”

“Ja, ik begrijp het, schoon van buiten, als de mensen maar denken dat alles klaar is.” “Och Yvette, het is de kans van mijn leven, en met mijn privé leven, daar hebben zij eigenlijk toch geen zaken mee.”

“Je hebt gelijk, als je je kunt verbeteren moet je het niet laten. Maar heb je al eens aan abortus gedacht?”

“Neen geen abortus. Het is mijn eerste kind en ik ben er nu al aan gehecht;”     Dezelfde avond, als alle krakers in de woonkamer zitten, snijdt Yvette het onderwerp aan. “Mieke is in verwachting, drie maanden al en haar Henk is al zes maanden op zee. Dit bewijst dat de Heilige Geest echt een duif was. Een postduif die de overzeese post kwam brengen. En met dit al heb ik nog van Mieke vernomen dat Henk heel opvliegend en jaloers is, echt jaloers. Al wie teveel naar Mieke kijkt slaat hij in het ziekenhuis. Waar hij die postduif zal slaan, dat weet ik niet maar dat zal zeker verder dan het ziekenhuis zijn, vrees ik. Weet iemand van jullie wie de echte vader is?”

Het blijft stil in de kamer tot Nestor tot de conclusie komt: “Moest iemand van ons de vader zijn, dan durft hij, na uw betoog, dat aan niemand nog te vertellen. Dat komen we voor het eerst niet meer te weten vrees ik.”

Bij deze gedachte hadden de anderen geen zin meer om nog langer op te blijven.

Tien minuten later was iedereen uit de woonkamer en naar hun bed.

              De volgende dag rond acht uur in de ochtend staat Xavier in het atelier. Een droombeeld was die nacht in zijn hoofd blijven hangen. De muze was langs geweest en zijn eerste kunststuk zat in zijn hoofd. De emotie dwong hem om op te staan en zonder te ontbijten ging hij vastbesloten naar het atelier. Op tafel voor hem staat een kom met water en daarnaast liggen allerlei steeksleutels. De sleutels heeft hij in de gereedschapsbak van Jan gevonden. Resoluut neemt hij een zak plaaster en schudt die in de kom met water. Met een stok begint hij te roeren tot de plaaster een zachte brij wordt. Hij giet de brij in een plastic bak en wacht even tot de plaaster begint op te stijven. Voorzichtig neemt hij een sleutel en steekt die in de plaaster. Nu moet hij snel zijn want eens dat de plaaster hard en uitgewerkt is kan hij geen sleutels meer inbrengen. Met twee sleutels tegelijk begint hij haastig te steken totdat dertig stuks in het plaaster zitten. Grote sleutels, kleine sleutels, ringsleutels en steeksleutels alle gereedschap dat op een sleutel lijkt duwt hij in de plaaster. Hier en daar trekt hij nog een scheefgezakte sleutel recht. Hij doet een paar passen achteruit en knikt tevreden. Nu kan hij gaan ontbijten.

              De anderen zitten al aan tafel, maar omdat Xavier meestal de laatste is valt zijn afwezigheid niet op. Bij het binnenkomen is er dan ook niemand die op hem let, gewoon een goede morgen, en bijschuiven aan tafel. Yvette vraagt aan Jan wat zijn plannen zijn voor vandaag. Jan had eigenlijk nog geen vaste plannen buiten een bezoek aan Mieke, maar dat wil hij aan Yvette liever niet vertellen.

“Niets, Yvette. Misschien straks een kleine wandeling naar het pleintje.”

“Het wordt tijd dat je eens de afvoer van de gootsteen gaat maken. Die is al weken verstopt. Het duurt een uur eer het water is weggelopen.”

Jan die nu geen discussie wil aangaan. “Oké, het is al goed. Ik zal er deze voormiddag naar zien.”

“Naar zien, naar zien, dat is niet genoeg, je moet het maken.”

“Wel ja, dat bedoel ik. Maar kom niet om de vijf minuten komen zien hoever ik al sta.

Ik regel dat deze morgen en laat me verder met rust.”

“En als het deze morgen niet gedaan is? Ga je dan deze namiddag voortdoen?”

“Dat weet ik nog niet, maar het zal wel gedaan zijn. Slaap maar op uw beide oortjes.”

“Moet je vanmiddag een verdedigingscursus gaan volgen, misschien?”

“Een verdedigingscursus? Waarom?”

“Als Henk eens toevallig moest langskomen?”

“Yvette, ik heb daar niks mee te maken en ik wil het daar niet meer over hebben.”

“Ai, je bent precies op uwe teen getrapt, heb ik soms een tere plek geraakt?” Nestor komt snel tussenbeide. “Yvette laat Jan nu met rust. Jij hebt met die zaak helemaal niets te maken. Jij bent met Mieke niet naar bed geweest, of toch zeker niet een kind bij haar verwekt.”

“Nestor denk jij soms dat ik voor de vrouwen ben? Hoe durf je zoiets nog maar te vermoeden? Maar jij komt zo op voor Jan, heb jij misschien…Je kent dat spreekwoord toch nog, dat van die oude bok en een groen blaadje?”

“Yvette, nu is het genoeg.”

Het tikken van de lepels, dat anders in het geroezemoes wegzinkt, werkt plots als een verstikking aan de tafel. De mannen staren naar hun bord en werken automatisch het voedsel naar binnen. Daarna staan ze één voor één op en verlaten zwijgend de woonkamer. Uiteindelijk zit Yvette nog alleen aan tafel. Dan staat zij ook op en begint gelaten de tafel af te ruimen. Terwijl ze de vuile glazen naar de keuken brengt zegt ze vastberaden: “Toch zal ik weten wie de vader is.”

              Jan die onmiddellijk naar de keuken getrokken is zit met zijn hoofd onder de gootsteen. Yvette zet de glazen in de wasbak.

“Yvette, nu geen water laten lopen hé. De kraan NIET open zetten, want ik ben aan de afloop bezig.” Yvette gaat zonder antwoorden terug naar de woonkamer en komt even later met borden terug maar Jan staat voor haar in de doorgang. “Yvette, nog eens, je moet zo nieuwsgierig niet zijn. Mieke zal wel weten wat ze doet en wat ze gedaan heeft. Het zijn uw zaken niet.”

“Mijn zaken niet? Mijn zaken niet? En als die Henk naar hier komt en alles kort en klein slaat en nog iemand in de verdoemenis werkt? Wat denk je dan wat er gebeurt? De Politie komt hier neuzen en ik kan weer onderduiken of erger nog, ik kan verhuizen. Gewoon om dat iemand hier zijn lusten heeft laten botvieren. En dan nog op een stomme manier ook nog. Jan zeg niet dat jij het bent geweest. Zeg het niet. Ben jij de vader?”

“Yvette, als je wilt dat die gootsteen ooit gemaakt wordt laat dan de mensen die willen werken met rust.”

“Och, nu ineens wil hij werken. Je vlucht voor de waarheid hé man. Maar ik kom het te weten, wees daar maar zeker van.”

“Wat ik wil weten is waar mijn gereedschap is gebleven. Ik vind geen enkele sleutel meer.”

“Zie dat je maar een oplossing vindt voor dat kind. En laat me door.” Venijnig duwt ze Jan opzij en kletst de borden met vork en al op het aanrecht. Enkele vorken schuiven in de waskom, andere vallen op de grond, een spoor van etensresten nalatend. Jan schudt meewarig met zijn hoofd en gaat de keuken uit, op zoek naar zijn sleutels. In de galerij loopt hij Francesco tegen het lijf. “Francesco, wat loop jij toch met een lang gezicht, is er iets?”

“Jij moet wat zeggen. Jij bent zelf precies uw ex met haar aanhouder tegengekomen.

Uw lip hangt op uw schoenen.”

”Och, iedereen is hier vandaag slecht gezind. Alleen Xavier die kan zijn geluk niet op. Die heeft precies een examen gedaan en is met glans geslaagd.”

“Ik zou het niet weten, ik heb hem van heel de dag nog bijna niet gezien. Spijtig want hij weet misschien waar mijn plan van ‘de straal naar de hemel’ gebleven is. De laatste keer dat ik Xavier gezien heb was tijdens het ontbijt maar dat was onder bijzondere omstandigheden.”

“Begin jij nu ook niet. Ik heb mijn buik vol van heel die affaire met Mieke.”

“Ja, je bent niet alleen er is nog iemand die er haar buik van vol heeft.”

“Man laat me gerust. Ik ben iets kwijt dat ik dringend nodig heb.”

“De bron die de mens oorspronkelijk geestelijk verheft wordt de verwoestende kracht die de tijd rooft.”

“Begin je weer te zeveren. Zever tegen uw konijn die is dat gewoon.”

Jan draait zich om en gaat met lange pas weer naar buiten. Daar komt hij Nestor tegen. “Nestor, vriend weet jij waar mijn sleutels liggen?”

“Sinds wanneer heb jij een auto?”

“Och onnozelaar, geen autosleutels, mijn steeksleutels, ze lagen in mijn gereedschapskoffer en nu zijn ze allemaal weg.”

“Xavier zal ze toch weer niet verkocht hebben zeker? Om een cadeau voor zijn aankomende zoon te kopen, misschien?”

“Kan hier nu niemand over wat anders klappen? Ik stap het terug af, ik denk dat ik naar Mieke ga, die kapotte gootsteen kan me gestolen worden.”

“Amaai dat zal Yvette niet plezant vinden. En naar Mieke, waarom moet jij ineens naar Mieke?”

“Nestor de ramen moeten gelapt worden. Er zaten daarstraks meeuwen op de raamdorpel en je weet waar meeuwen zijn is er … je weet wel hé.”

Moe van het zoeken gaat Jan weer naar de woonkamer. Hij heeft om drie uur in de namiddag afgesproken met Mieke om een luster te komen ophangen. Het is nog maar elf uur. Zijn sleutels zijn niet te vinden en zonder kan hij niets beginnen. Yvette zit te mokken in haar zetel. Bij het binnenkomen van Jan pakt zij hem onmiddellijk aan. “En… is de gootsteen gemaakt? “

Voor dat Jan kan antwoorden springt Francesco langs de gangdeur de woonkamer binnen. “Zie eens wat een gedrocht dat ik aan de buitendeur gevonden heb. Ik zoek al dagen naar mijn plan van ‘De straal naar de hemel’ en wat vind ik? Een hoop verroest oud ijzer in een bak met plaaster. Dat stond hier zomaar voor de inkomdeur van mijn galerij. Alsof dat ons visitekaartje is. Ik maak geen oud ijzer. Ik creëer kunstwerken.” Met een wilde zwaai gooit Francesco de bak van zich weg. De bak barst in twee op de stenen vloer, de plaaster breekt in brokken en rolt over de grond. De sleutels vliegen uit de bak en schuiven onder kasten en stoelen. Jan ziet onthutst naar zijn sleutels die plots voor hem verspreid liggen. “Ha, daar zijn mijn sleutels.” roept hij tevreden en kruipt onder de kast om zijn gereedschap terug te verzamelen. Yvette kijkt streng naar Francesco. “Wie zou zoiets maken, denk je? Nestor zou het veel meer gecentreerd hebben, met een meetlat afgemeten tot op de millimeter. Jan vernielt zijn eigen gereedschap niet en ik, ik maak mijn handen daar niet aan vuil. Alleen schiet dat konijn nog over, of je moest het zelf gemaakt hebben tijdens een zinsverbijstering. Maar nu iets anders. Wie gaat dat hier allemaal opkuisen?” “Ik weet niet waar Xavier is, maar als ik hem zie laat ik hem onmiddellijk heel de boel opkuisen.”

“Niets van, jij gaat dat NU onmiddellijk opkuisen. Als je die rommel laat liggen loopt hier iedereen met plaaster aan zijn voeten rond en ligt binnen de kortste tijd het ganse huis vol met wit, net alsof het kerstmis is.” Yvette duwt de grootmeester een vuilblik en borstel in zijn handen. “Vooruit laat uw creativiteit hier maar eens botvieren. Of moet je daar ook eerst een plan voor maken.?” Francesco neemt schuldbewust de veger en het blik aan en terwijl hij de boel opkuist gaat Jan met zijn sleutels naar de keuken en begint aan de herstelling van de gootsteen.

              Om drie uur is het karwei van Jan gedaan en gaat hij naar Mieke, maar een half uur later is hij al terug, met Mieke. Yvette en Francesco zitten nog in de woonkamer. “Wat is er?” vraagt Yvette aan Jan, “je bent zo snel terug?” Dan ziet ze Mieke met rode ogen, en opgezwollen gezicht staan. “Maar Mieke wat heb jij gedaan? Je bent toch niet naar… Je hebt toch niet iets gedaan waarvan je nu al spijt hebt? Kom je van de dokter? Is er iets met het kindje?” “Nee… ik… lees maar, een brief van Henk.”

Yvette neemt de brief aan van Mieke en leest hem hardop voor:

“Lieve Mieke,

Hoewel ik nog zielsveel van je hou verkies ik om je nooit meer te ontmoeten. Ik ben je ontrouw geweest en met de verkeerde vrouw naar bed gegaan. Ik was dronken en zij heeft daar misbruik van gemaakt. De slet heeft al mijn geld gestolen, ook dat van uw kameraad. Die met zijn grote dure auto. De job die ik voor hem moest doen is uitgevoerd, daar hoef je je geen zorgen over te maken. Maar om verder te gaan, die slet heeft niet alleen mijn geld gestolen maar ze heeft ook nog een cadeautje bij mij achtergelaten. De volgende morgen zag ik de roos liggen en ik kromp ineen van angst. Ik wist het onmiddellijk: ze heeft me besmet. Razend was ik, ik heb haar onmiddellijk opgezocht maar ze was verdwenen. Veertien dagen later vond ik haar pas terug, maar ik was te laat en voor haar was het ook te laat. Ze was overleden aan een overdosis. Ik wil zo niet eindigen. Ik wil met jou leven, maar dat kan nu niet meer. En daarom wil ik niet meer leven. Er is nog een brief bij voor mijn zoon. Jij weet niet eens dat ik een zoon heb, maar ik heb hem zelf ook nog nooit gezien. Mijn ex wilde niet meer van mij weten en ik wilde geen gezever, daarom ging ik varen. Het laatst gekende adres van mijn zoon staat op de enveloppe, met iemand op de sociale dienst zoals jij moet hij wel te vinden zijn. Ik zeg: treur niet om mij, ik ben zelf heel jaloers en nu heb ik gedaan wat ik van jou nooit zou dulden. Ik sla de hand aan mezelf. Waarschijnlijk ben ik al overleden wanneer jij dit schrijven ontvangt. Het ga je goed en treur niet om mij.

Henk.”

Yvette legt de brief opzij. “Wat erg voor je.”

“De doodsbrief kwam gelijktijdig aan. Ze hebben hem een zeemansgraf gegeven.” “Wat ga je met die eerste brief doen?”

“Die voor zijn zoon? Dat adres vind ik wel en dan stuur ik de brief op. Ik wil die vrouw niet onder de ogen komen, zeker niet in mijn toestand. Maar er is meer, het huis waar ik woon zijn zoon erven. Ik mag daar niet blijven wonen. Ik moet er weg en dringend ook.”

“Dan zoek je gewoon een appartement en verhuis je.”

“Er is nog meer…”

“Wat scheelt er dan nog?” Yvette trommelt zenuwachtig op de tafel.

Ik kan geen drie maanden voorschot betalen. Eigenlijk kan ik helemaal geen huur betalen. Onlangs heb ik mij diep in de schulden gestoken, ik had niet op zoiets gerekend en dan nog dat kindje dat weldra gaat komen. Ik weet echt niet hoe dat verder moet.”

“Ga naar de sociale… , oei dat ben je zelf…”

“Dat kan ik nu niet doen, net nu die promotie in zicht is.”

Jan had heel de tijd zwijgend geluisterd, langzaam staat hij recht, wandelt langs de tafel en draait zich dan naar de vrouwen. “Ik ga je helpen, Mieke: Je weet toch dat ik de straten afschuim om nog iets bruikbaars te vinden, wel ik doe een paar andere dorpen erbij en dan houd ik maandelijks een garageverkoop. Met dat geld kun jij je nieuwe huishuur betalen.”

“Dat is heel lief van je, Jan, maar gaat dat wel genoeg opbrengen?”

“Jij weet niet wat de mensen allemaal weggooien zeker? Let maar eens op. Ik begin er morgen al aan. Kom morgenavond maar langs en dan overhandig ik je de eerste enveloppe.”

Yvette ademt demonstratief door haar neusgaten. “Ja, Jan is een echte handige Harry. Hij heeft in de tijd nog koffiezetters verkocht. Hij kocht twee oude kapotte toestellen en dan maakte hij er ene nieuwe van. Sindsdien drinken we koffie uit een beurs zoals in grootmoeders tijd. Al onze koffiezetters zijn ontploft.”

“Yvette, je moet geen oude koeien uit de gracht halen. Dit is ernstig. Ik houd me aan mijn woord, let maar eens op.”

              De volgende dag om tien uur staat Jan al op straat achter zijn verkoopstand. Met enkele schragen op het voetpad en daar wat planken op heeft hij een toonbank gemaakt. Op een groot bord staat:

GANSE DAG GEOPEND.

Een politieagent die ook van het zonnetje wil genieten wandelt langzaam door de straat. Nieuwsgierig blijft hij voor de toonbank staan. Hij kijkt wat naar enkele schilderijtjes, draait een strijkijzer om en leest de achterkant van een postkaart.

“Kijk rustig rond meneer de agent. Alles moet weg tegen vanavond. Wat bied je voor deze koolkit?”

“Die koolkit interesseert me niet maar die kandelaars daar, die zien er nog goed uit.” “Echt zilver, meneer de agent, dat is een prachtkans, ze komen nog van mijn eigen overgrootmoeder.”

“Zo iets oud daar krijg je toch geen geld meer voor, kijk er is een stukje af.”

“Er staat wel een stempel op de onderkant, hé meneer de agent.”

“Voor een vriend doe je wel een gunst, niet?”

“Meneer de agent, ik sta hier wel om te verkopen.”

“Heb jij hiervoor een aanvraag bij de gemeente gedaan? En heb jij took een leurders vergunning?”

“Oh, die aanvraag ligt binnen. Ik wil het wel gaan halen, maar dan moet ik mijn kraam alleen laten.”

“Geeft niet, de politie waakt. Er zal niets gestolen worden.”

Er zit niets anders op, Jan moet naar binnen. Zeer langzaam zet hij de kandelaars terug op de tafel en wandelt aarzelend weg. Maar Jan komt niet meer naar buiten.

Intussen gaat Yvette de hof op en ziet tot haar ontsteltenis de agent staan. De emoties van de laatste tijd hebben haar parten gespeeld en nu staat de politie voor haar deur. In paniek vlucht ze de galerij in. De agent wacht nog vijf minuutjes bij de kraam van Jan en wordt dan achterdochtig, hij wil weten waar Jan blijft. Hij gaat een deurtje binnen en komt ook in de galerij terecht. Daar loopt hij Francesco tegen het lijf en vraagt aan hem: “Meneer heb jij soms die venter gezien die hier de garageverkoop houdt?”

“Ogen heb je gekregen om te zien en de zieners zijn de toeschouwers; kom dan laat ik je ‘de straal naar de hemel zien’. De toeschouwer speelt zelf voor model hoewel het model zelf niet belangrijk is….”

              Jan kijkt onder het gordijn naar buiten en ziet zijn kraam onbewaakt staan. Die agent is weg denkt hij. Hij zal de kandelaars wel meegenomen hebben, maar dat is niet erg. Ik ga verder met mijn verkoop. Gerustgesteld loopt Jan terug naar de straat. Op de toonbank ziet hij de twee tinnen kandelaars liggen. Verdorie, denkt hij, die agent hangt hier nog ergens rond. Ik maak dat ik met mijn kraam wegkom, ik breek alles af. Jan haalt snel zijn stootkar, gooit er alles op en holt terug de werf op. Daar neemt hij een oud zeil en legt die over de stootkar. Legt er nog wat oude planken en een kapotte tafel bovenop en gaat snel weer naar binnen. Voor het raam neemt hij post en wacht naar wat er verder gebeuren gaat.

              In de galerij gaat Francesco verder met zijn betoog. “Uit de doorbreking van elke contextuele referentie wordt aan het object een andere functie en ook een andere betekenis gegeven.”

De agent ziet naar een raket die aan de buitenzijde vol kleine spiegeltjes beplakt is. Hij ziet zijn eigen ronde kopje op elk vijf vierkante centimeter weerspiegeld. Sommige stukjes zijn zeskantig andere rechthoekig en weer andere gewoon willekeurig gebroken deeltjes die naast elkaar geplakt zijn. Het lijkt wel of de raket behangen is met duizend ronde rode agentenkopjes. Verdwaasd hoort de man van de wet vaag de stem van Francesco.

“Een betekenis die hier zal ontspruiten aan de verbeelding van de toeschouwer, hier achthonderdtwee en twintig keer weerspiegeld, van zodra die de gestructureerde objecten probeert in te passen kan zowel in fictieve vorm als in herinnerde ruimtes voorkomen.”

“Kom het is goed, ik geloof je wel. Ik ga terug naar buiten, het is hier te duf voor mij. Ik heb dringend behoefte aan verse lucht.” Zonder omkijken holt de agent de galerij weer uit. Suf gepraat door Francesco, ziet hij niet eens dat de verkoopstand weg is. Hoofdschuddend loopt hij de straat uit, zelfs niet meer wetend wat hij daar eigenlijk kwam doen.

                            Jan haalt opgelucht adem en gaat naar de galerij. Hij hoort Yvette fluisteren:

“Is hij weg? Is de agent weg?”

“Ja, hij is de straat al uit. Maar waar zit jij?”

“Hier in de raket, ‘De straal naar de hemel’, help me er maar uit, het is hier wat smalletjes.”

“Francesco, help dat meisje eens, want je hebt de deur op slot gedaan, zo kan ze er niet uit.”

“Ik wist toch ook niet dat Yvette in ‘de straal naar de hemel' was gekropen. Goed dat mijn kunstwerk nog niet af is, want normaal zit ze vol met muggen, om zo een vierde dimensie te creëren, namelijk ken je dat, dat irritante scherpe gezoem van een mug. Stel je voor dat er zo een paar duizend muggen in koor tegelijk zoemen. Yvette, de deur is open, kom er maar uit.” Yvette klimt uit het kleine deurtje en duikt onmiddellijk terug in de raket om dan met een blad papier terug buiten te komen.” Is dat wat je al twee dagen aan het zoeken bent, Francesco?” “Yvette, dat is het, dat is mijn plan. Je bent een schat.”

              Die avond komt Mieke langs om te horen hoe de verkoop is afgelopen. Ieder doet zijn verhaal en Mieke is blij dat ze nog eens goed heeft kunnen lachen met de beetgenomen agent. Kortom de stemming was na die emotionele dagen voor haar weer gekeerd. Aan Francesco vroeg zij: “Was je niet beledigd dat de agent zo weinig aandacht gaf aan je kunststuk?” “Wel nee, voor vertegenwoordigers van de wet heb ik altijd een speciale woordenlijst. Als zij op de tv spreken verstaan wij hen ook niet, dus ik geef ze een koekje van eigen deeg;”

“Wel Mieke,” neemt plots Yvette het woord, “jij hebt ons ook altijd geholpen, en daarom stel ik voor dat jij zolang het nodig is gewoon bij ons komt wonen. In mijn kamer is wel plaats voor twee.”

“Dat zou tof zijn. Maar wat vinden de anderen ervan.”

“Die vinden dat goed. Wie niet akkoord gaat moet het nu zeggen. Zie je wel niemand die iets zegt.”

“Maar Xavier is er niet bij. Die kan nog bezwaren hebben.”

“Ja zeg, dat is waar ook, waar is die eigenlijk? Die is al van gisteren weg.” “Ben je mij aan het zoeken?” De deur gaat open en Xavier staat met een vreemde man in het deurgat. “Mannen mag ik jullie Theo voorstellen. Hij is fotograaf en reporter. Hij komt mijn eerste kunststuk fotograferen. Alleen, weet iemand waar die pot plaaster met sleutels gebleven is?”

 

 

 

 

.

 

14-05-2020 om 17:18 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • GEDICHTENBUNDEL
  • Dromen
  • Op naar mijn pensioen
  • Alles komt goed.
  • 7 Magere jaren
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 15/02-21/02 2021
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 27/07-02/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!