Consternatie in het mediawereldje: zangeres en tv-presentatrice Yasmine heeft een einde aan haar leven gemaakt. En weer valt het op hoeveel vrienden BVs hebben wanneer ze plotseling sterven, ook Karel van Miert bleek na zijn dood opeens iedereens intieme vriend.
Is het dan niet raar dat al deze intieme vrienden hun droefheid uiten door te zeggen dat de 37-jarige zich van het leven heeft beroofd?
Diefstal is een misdrijf, als hommage ga je toch niet zeggen dat je betreurde dode een misdadiger was?
Reeds ongeveer 45 jaren denk ik na over het fenomeen zelfdoding. Ik ben tot het inzicht gekomen dat alle redenen om voor het leven te kiezen tegelijk argumenten kunnen zijn om eruit te stappen. Liefde en succes worden ervaren als zingevers maar de angst om ze te verliezen of de psychische druk van ze te beleven, kan een aansporing zijn om aan deze angst of druk een einde te maken. Ik verwijs hier nadrukkelijk naar de schitterende film van Patrice Leconte Le mari de la coiffeuse (1990) waarin een vrouw zich verdrinkt omdat ze vreest dat de passie in haar relatie zal verdwijnen. En er is het voorbeeld van IanCurtis, de zanger van punkgroep Joy Division die zich verhing juist op het moment dat zijn groep werd uitgenodigd voor een tournee door de USA,wat hun grote doorbraak zou hebben betekend. Het is een complex fenomeen te vergelijken met de angst om te winnen in het tennis en misschien zelfs met de faalangst in bed.
Daarom lijkt het me een ijdele bezigheid om als commentator van op een afstand te gaan peilen naar de beweegredenen van een zelfdoding: die zijn hooguit interessant voor psychologen of sociologen en voor de beleidsmensen die aan preventie willen doen voor zover het gaat om vermijdbare oorzaken.
Eveneens viel het op dat de collegas vande nieuwsdienst er scrupuleus over waakten om toch maar niet het gekozen middel te vernoemen. En even gewetensvol werd een noodnummer meegegeven voor kijkers die zelf in moeilijkheden zouden verkeren.
Om copy cats te vermijden is deze keuze te verantwoorden. Al vind ik het raar dat van een kleuter diegestorven is door aan de methadon van zijn stiefvader te zitten, wel dit detail wordt meegegeven: er werd zelfs een heel item over gemaakt met tips om dit soort incidenten te vermijden.
Alweer wordt bewezen dat de zelfgekozen dood een groot taboe blijft in een samenleving die dweept met de eeuwige jeugd: iedereen moet 100 worden en liefst met de conditie van een 50-jarige.
Het grootste bezwaar tegen taboes is echter dat de openbaarheid en de bespreekbaarheid erdoor worden aangetast. Een intieme vriendin van Yasmine getuigde in het VRT-journaal dat ze de zangereseen heel weekend in huis had genomen en zich niet had verwacht aan zon afloop. Dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel is de beslissing genomen in een vlaag van ontmoediging of diep verdriet, ofwelsluimerde het besluit reeds en kon het niet worden uitgesproken uit schaamte, uit vrees voor onbegrip of afkeuring.
Bespreekbaarheidzal onmogelijkblijven wanneertegenover de zelfdoding een houding van verkramping blijft domineren. Ik geef toe dat het onderwerp allesbehalve gemakkelijk ligt: de dood, zeker die van een geliefde, is nooit een banaal feit. Je praat er niet over alsof je samen de catalogus doorneemt van een reisbureau en aan vergelijkend onderzoek doet: voor of tegen het leven, en via welke weg of met welk vervoersmiddel.
Maar voorkomen impliceert dat je iets ziet aankomen en dat kan enkel met een open blik: wie de ogen sluit of afwendt die ziet niets aankomen.
Als dichter en taalkundige kan ik daarom niet anders dan blijven hameren op een correct taalgebruik: schrap uitdrukkingen als zich van het leven beroven of zelfmoord plegen.
Dit zijn vormen van verbale agressie: ze stigmatiseren en versterken het taboe.
Vriendschap zou moeten inhouden dat men zich in vertrouwen over alles kan uitspreken, al schrijft Louis Paul Boon ergens in zijn Kapellekensbaan: Beken nooit aan een ander wat ge zelfs voor uzelf moet verborgen houden.
Het begint dus met zelfkennis en het herkennen van de suïcidale impulsen in zichzelf: wie bang is om in deze ultieme spiegel te kijken zal er nog meer voor schromen om het sombere spiegelbeeld ter sprake te brengen, zeker als men daarmee de gevoelens van een geliefde zou kunnen kwetsen. Ik zie het niet meer zitten kan de eerste stap zijn naar deskundige hulp. En wie de levensmoeheid kan zien als moeheid los van om het even welk moreel oordeel - zal gemakkelijker over het onderwerp praten. Preventie begint bij deze openheid en niet bij het wegmoffelen in de beschimmelde atmosfeer van het taboe.
Het verwondert mij dat antropoloog Rik Pinxten in De Morgen van 26 juni zo weinig empathie vertoont tegenover de godsdienstbeleving.
Hij kan het niet aanvaarden dat gelovigen hun godsdienst belangrijker vinden dan de wetgeving. Nochtans is het zo dat ondanks de legalisering van abortus en euthanasie heel wat gelovigen die ingrepen voor zichzelf niet toestaan en er evenmin aan wensen mee te werken.
Dat is geen probleem zolang zijhun opvattingen niet opdringen aan de andersdenkenden.
Deze druk komt ook in beeld bij het hoofddoekendebat maar als je daartegen in wil gaan moet je de onderdrukkers aanpakken en niet degenen die eventueel onderdrukt worden.
Pinxten stelt de essentiële vraag: Vinden wij het normaal dat jongeren al vanaf hun zesde geïndoctrineerd worden (...)?
Dit geldt voor elke vorm van indoctrinatie, ook voor de katholieke en voor de rabiaat vrijzinnige: het gaat bij indoctrinatie altijd om gesloten systemen waarin geen tegenstem of twijfel wordt toegelaten. En precies deze veelstemmigheid zou in het onderwijs moeten worden aangeboden ook in het katholieke onderwijs.
Pinxten gaat voorbij aan de kern van de zaak: wat is doel en wat is middel?
In zijn Idee over het divertissement merkt de filosoof Pascal op dat beide wel eens worden verwisseld zodat het middel een doel is geworden.
De doelstelling moet zijn tot een pluralistische en verdraagzame samenleving te komen.
Gedragscodes en kledijvoorschriften kunnen daartoe een middel zijn maar ze zijn nooit een doel op zich. Ik stel gewoon vast dat het hoofddoekenverbod contraproductief werkt wat bewezen wordt door de oproep van de Antwerpse imam om desnoods het onderwijs te verlaten.
Bij mijn weten is deze fanaticus nooit eerder in dit atheneum aanwezig geweest: hetverbod zorgt ervoor dat hij het spontane protest kan recupereren voor een heel wat gevaarlijker betoog.
Ik ben een overtuigd atheïst en worstel telkens weer met de vraag of mijn toegeeflijkheid ten opzichte van de hoofddoek geen verraad aan de principes van de Verlichting betekent.
Ik denk het niet omdat vrijheideveneens impliceert dat een individu zich mag onderwerpen aan godsdienstige regels, hoe bizar deze houding voor mijzelf ook mag zijn.
Tolerantie en opvoeden daartoe betekent leren omgaan met het verschil: dit bereik je niet door de verschillen weg te moffelen met een verbod. Zoals je evenmin de ene dwang opheft door een andere in te voeren.
De sterkste krachten in het integratieproces zijn het onderwijs en de tewerkstelling: doe er dan ook alles aan om jonge mensen binnen deze systemen te houden, vermijd de uitsluiting.
Een hoofddoek of een kledingcode in het algemeen - is te futiel om daarvoor de grote doelstelling te ondermijnen: het gaat om medeburgerschap en participatie aan een maatschappij die voortdurend in verandering is. Een verbodsbepaling heeft meestal als gevolg dat houdingen worden verhard en verstarren of zelfs terugkeren in de tijd wat het tegendeel is van een evolutie naar meeremancipatie en ruimdenkendheid. Wat in de hoofden zit is belangrijk, niet de haartooi of het hoofddeksel: op het denken heb je geen impact meer als je mensen uitsluit en terugjaagt naar een Igelstellung, een oninneembare burcht van fanatisme.
De geschiedenis bulkt van de bewijzen: godsdienstigfanatisme is altijd en overal een zwam die woekert in de duistere sfeer van de onderdrukking.
Van ASO en de Franse staatssecretaris voor de Sport mag Tom Boonen niet deelnemen aan de Tour omdatzijn imago niet strookt met dat van deze hoogmis van de wielrennerij.
Wat is het imago dan van de Tour? Net als bij andere topsportfestijnen staat het geld centraal
en daarom moet er zoveel mogelijk spektakel zijn want dat verhoogt de kijkcijfers en brengt meer reclame-inkomsten op. De Tour is heel wat minder bekommerd om de gezondheid en de veiligheid van de renners al moet ik toegeven dat inzake onveilige parkoersen de Giro nog erger is. Kortom, de Tour en ASO zelf is niets anders dan big business en dat heeft niets te maken met een hooggestemde moraal.
In het algemeen kan men zich de vraag stellen of om het even welk imago wel ietsvan doen kan hebben met moraliteit: imago is altijd een buitenkant en moraal slaat op de binnenkant van een mens. Een politicus kan een voorbeeldig imago hebben maar in de praktijk zo corrupt zijn als de pest.
En wanneer heeft men een schadelijk imago:geldt deze kwalificatie ook voor atleten die hun vrouw bedriegen of hun kinderen geregeld een klap verkopen. Zijn de geldbedragen die omgaan in de topsport in het bijzonder in het topvoetbal en het topwielrennen - bevorderlijk voor het imago? Om nog te zwijgen over de Formule 1:is het wel fatsoenlijk dat daar zogenaamde pitspoezen bij horen, schaars gekledeschoonheden die een en al seksuele bereidwilligheid uitstralen?
Steeds heeft men het over de voorbeeldfunctie:is die ook van toepassing op graatmagere mannequins die jonge meisjes eetstoornissen kunnen bezorgen? En wat te zeggen van popsterren en filmvedetten die zich te buiten gaan aan allerlei drugs of er graag een liederlijke levenswandel op na houden: is hun imago van libertijns gedrag geen voer voor al de sensatieblaadjes die zonder hun escapades en excentriciteiten geen reden van bestaan zouden hebben. Anders gezegd: het getuigt van een onaanvaardbare willekeur om aan de ene beroepscategorie wel fatsoensnormen op te leggen en de andere juistsympathiek te vinden omdat zij dezelfde fatsoensnormen overtreden.
Van atleten worden sportieve prestaties verwacht,in een faire competitie dus zonder het gebruik van onbetwistbaar prestatievervalsende middeltjes maar zij hoeven geentoonbeelden te zijn van morele deugdzaamheid.
In het concrete geval van de cokesnuivende Boonen moeten we objectief vaststellen dat het gaat om een wetsovertreding cocaïne is immers een bij wet verboden drug maar de overtreding kwam enkel aan het licht omdat deze particuliere gebruiker, de sportvedette, systematisch wordt gecontroleerd wat niet gebeurt met al de andere gebruikers.
Dit is een schending van het gelijkheidsbeginsel uit onze grondwet: normen en opsporingsmethodes moeten voor iedereen gelden en op een gelijkaardige manier worden afgedwongen. Atleten zijn ook burgers die dezelfde rechten hebben als iedere andere burger.
Op mijn school had ik het imago van een anarchist en onaangepaste dichter, de brave collegas gingenervan uit dat ik wel een druggebruiker zou zijn. Tegelijk schepten zij graag op over hun drankgebruik onder meer tijdens het personeelsfeest dat steeds eindigde met whisky en cognac waarna ze halfdronken achter het stuur van hun wagen kropen. Toch hadden zij het imago van fatsoenlijke burgers en ik dat van een decadente marginaal al geef ik toe dat ik zelf met dit imago heb gespeeld: deze pose beviel mij wel omdat ik erraar maar waar meer pedagogische vrijheid door kreeg.
Besluit: een imago zegt niets overhet morele gehalte van een persoon en elke volwassene heeft een voorbeeldfunctie ongeacht het beroep dat men uitoefent. Een sportvedette hoeft geen pater Damiaan te zijn.
Kan het lot nog ironischer zijn: je tuiniert en kweekt fruit om je geestelijk evenwicht te bewaren en dan verlies je op een ladder je fysieke evenwicht en breekt je nek.
Mocht de scène beschreven staan in een boek van Reve of Brusselmans, we zouden spreken van een cynische grap.
Voortaan is het dus gedaan met al die schitterende televisiemomenten die zich telkens voltrokken wanneer Karel van Miert nog eens werd geïnterviewd.
Als geen ander bezat hij de gave van de verontwaardigingdie hij bovendien lucide kon verwoorden. Van Miert was een levende remedie tegen de anti-politiek: wanneer hij aan het woord was mocht je beseffen dat het ergens over ging en dat er nog altijd politici zijn die hun vak zeg maar: roeping - ernstig nemen.
Van Miert was een oprechte anti-militarist en alweer de ironie van het lot wou dat sommigen binnen zijn eigen partij zich schuldig maakten aan louche deals met een wapenleverancier.
Zijn verontwaardiging deed hemhet partijbestuur verlaten met slaande deuren: een kaakslag waarvan de vingerafdrukken nooit helemaal zouden genezen.
Wat van Miert ook ondernam hij deed het met verve en overgave. Ik ging niet altijd akkoord met zijn verdediging van de vrije concurrentie binnen Europa, naar mijn mening stelde hij zich in deze kwestie wat te dogmatisch op: ikvroeg me vaak af hoe hij het competitiemodel dacht te verzoenen met een sociaal Europa. Maar aan zijn eerlijkheid en moed kon je niet twijfelen: hij wou de consumenten beschermen en ging daarin tot het uiterste, ook als hij daarvoor de strijd moest aanbinden met concerns en multinationals die er niet aan gewend zijn om zoveel weerstanden te ontmoeten.
Metvan Miert verdwijnt een monument uit de socialistische beweging dat nooit een monument wou zijn: hij bleef liever een eenvoudige boerenzoon die niet zo eenvoudig was boeiende mensen zijn altijd wat dubbelzinnig.
Ongeloof is een kanjer van een cliché om op een doodsbericht te reageren, maar in dit geval vind ik geen beter woord.
waarom de boerka wel en de hoofddoek niet verbieden
Twee berichten in dezelfde krant: in Frankrijk wil hyperpresident Sarkozy de boerka weren uit het openbaar leven, en in Antwerpen wil een concentratieschool, een GO-atheneum, vanaf volgend schooljaar de hoofddoek verbieden.
De boerka is om drie redenen onaanvaardbaar: de identificatie van de draagster wordt onmogelijk, er ontstaat een barrière voor een normaal contact en het kledingstuk symboliseert een negatieve seksuele obsessie - de verplichting gaat er immers van uit dat elk vrouwelijk lichaamsdeel de seksuele lust van de mannen kan opwekken en die lust ishet werk van de Satan. Samengevat: de boerka is bedacht door een zieke geest.
De hoofddoek daarentegen is van dezelfde orde als de peiges (pijpenkrullen) en het keppeltje van orthodoxe joden of het christelijk crucifix: het verschil zit in het feit dat de hoofddoek duidelijker zichtbaar als de christelijke symbolen. Een verbod op godsdienstige symbolen kan neutraal worden geformuleerd maar is in de praktijk discriminerend: christenen worden niet gecontroleerd op het dragen van eenonder de kledij verborgen medaillon of kruisje, naast de hoofddoek kan men echter niet kijken.
De vrijzinnige professor Vermeersch heeft reeds geargumenteerd dat hij zich jarenlang heeft ingespannen om kruisbeelden uit de rechtszaal te laten verwijderen en daarom wil hij consequent zijn en ook de hoofddoek laten verdwijnen uit openbare functies. Het onderscheid zit in het feit dat een rechter macht heeft en daarom absoluut neutraal dient te zijn al zit die neutraliteit meer tussen de oren dan op het hoofd terwijl een loketbediende geen macht heeft en gemakkelijk te controleren is op haar behoorlijk functioneren.
De scholen kunnen een kledingcode opleggen voor zover die code noodzakelijk is voor hetnormale verloop van de lessen: kledingstukken kunnen dus geweigerd worden wanneer die de veiligheid in gevaar brengen (bij het bedienen van machines in het technisch onderwijs) ofonhygiënisch zijn (bij zwemlessen bijvoorbeeld). Maar eenalgemeen verbod op de hoofddoek treft de moslimas dubbel: zij kunnen door de vertegenwoordigers van hun godsdienst (een imam, een vader of oudere broer) onder druk gezet worden om het kledingstuk te dragen terwijl ze omgekeerd door eenzich neutraal noemende instantie juist het verbod krijgen om dat tedoen. Wat moeten ze dan kiezen, in geen van beide gevallen zijn zij vrij. Religieus geïnspireerde dwang moet worden bestreden bij diegenen die de dwang uitoefenen en dat zijn meestal mannen en niet bij de eventuele slachtoffers en dat zijn in deze context altijd vrouwen of meisjes.
Er is een belangrijke reden om de hoofddoek niet te verbieden: het komt erop aan om moslimas zolang mogelijk bij de les te houden, daar hangt hun integratie in onze samenleving in grote mate van af. Hoe meer moslimas in onze scholen of op onze arbeidsmarkt hoe beter voor de integratie, niet enkel van de vrouw in kwestie zelf maar ook van haar toekomstig gezin. Een hoofddoekverbod kan daarentegen leiden tot verharding van de standpunten, tot meer godsdienstig fanatisme dus.
Ik pleit met andere woorden voor redelijkheid en doeltreffendheid: men moet voor ogen houden wat men wenst te bereiken op langere termijn. Wie moslims en moslimas tot volwaardige medeburgers wil zien evolueren moet hen de kans bieden op hun eigenheid en tegelijk hen in contact brengen met onze pluralistische waarden: dit kan alleen als zij worden opgevoed in onze scholen en ook in overheidsfuncties mogen werken.
Men dient zich af te vragen wat werkelijk hindert: de boerka iszonder enige twijfel een hindernis, de hoofddoek niet. Tenzij men zich ook stoort aan Joodse keppeltjesen aan de witte boord van een pastoor, maar in dat geval is men zelf een fanaticus.
In De Standaard van maandag 22 juni probeert woordvoerster Katrien Janssens het beleid van haar dienst te verdedigen. Ze hanteert daarbij een bijzonder dubieus uitgangspunt als ze beweert dat in de vluchtelingencentra geen vluchtelingen zitten maar illegalen: wordt een vluchteling opeens iemand anders als hij of zij een ander etiket krijgt opgekleefd?
Niettemin heb ik begrip voor de gewetensnood van de mensen die administratieve beslissingen moeten nemen: voor ngos en iedereen die zijn humanisme of evangelisch christendom ernstig neemt zal het nooit goed genoeg zijn.
De waarheid is dat het vluchtelingenprobleem nooit bevredigend zal worden opgelost of zelfs maar verminderd indien de oorzaken niet worden aangepakt: de onveiligheid in de wereld en de schrijnende tegenstellingen tussen rijk en arm, niet enkel tussen de geïndustrialiseerde wereld en de ontwikkelingslanden maar ook binnen die Derde Wereldlanden zelf. De oplossing zal afhangen van politieke beslissingen en de wereldleiders vertonen tot op de dag van vandaag een schandelijke onverschilligheid voor de problematiek.
Het Wereld Sociaal Forum dat in 2001 in het Braziliaanse Porto Alegre samen kwam, als tegenhanger van de G20 die het liefst in mondaine kuuroorden samenkomt, heeft reeds voorgesteld om iedere bewoner van onze planeet een minimuminkomen te bezorgen. Er wordt op aarde voldoende rijkdom gecreëerd om deze ingreep mogelijk te maken, alleen ontbreekt de wil.
Enkele dagen geleden kregen we te lezen en te horen dat het aantal hongerlijders geschat wordt op 1 miljard terwijl onze planeet best in staat is om iedereen te voeden. Het probleem zit telkens in de distributie van het voedselen van de welvaart.
Onze Europese landbouw leeft van subsidies en maakt door dumpingde landbouw in de Derde Wereld onrendabel, Amerika doet hetzelfde. De vissers van Afrika halen geen leefbare vangsten binnen omdat de vissersvloten van Japan en andere rijke landen de visgronden leegroven. Wij kopen allerlei producten onder meer kledij tegen een spotprijs omdat de arbeiders ergens aan de andere kant van de wereld er schandalig laag voor worden betaald. De prijzenpolitiek van de WTO (wereldhandelorganisatie) is systematisch in het nadeel van de boeren en arbeiders uit de arme landen. Kortom, de heersende economische wereldorde is in wezengeen orde maar een complete chaos inzake efficiëntie en rechtvaardigheid.
We kunnen niet verwachten dat elke inwoner van de getroffen landen lijdzaam in zijn ellende blijft zitten: de meest dynamische elementen zullen altijd trachten aan hun miserie te ontkomen dat hebben wij Vlamingen in het verleden ook gedaan. Het is daarom in ons eigen belang dat zij in hun land van oorsprong kansen krijgen om een menswaardig bestaan op te bouwen.Op termijn moet de doelstelling zijn het asielrecht overbodig te maken door het te vervangen door een recht op een leefbaar inkomenin een veilig land.
In De Morgen van maandag 22 juni klaagt een lezer meer dan terecht over zijn veel te laag pensioen. De verdoken armoede in ons land is een regelrechte schande.
Bart De Wever heeft succes met zijn opmerking dat België de hoogste belastingen heft, de grootste overheidsschuld heeft en de laagste pensioenen uitbetaalt. Voor De Wever is het duidelijk: België is een geld verslindende moloch die maar best zo gauw mogelijk verdwijnt. MaarDe Wever doet niet meer dan het benoemen van de symptomen: wanneer zal eens een objectieve analyse worden gemaakt van het ontstaan van de Belgische overheidsschuld?
Wellicht heeft het onder meer te maken met les grands travaux inutiles, de nutteloze openbare werken die Douglas De Coninck heeft aangeklaagd in de reportages voor zijnGrote Blunderboek.
In de jaren 1970 werd gedemonstreerd tegen de aankoop van F 16-vliegtuigen: hoeveel kapitaal heeft ons land al nodeloos uitgegeven als Natobondgenoot tot meerdere glorie van de Amerikaanse oorlogsindustrie? Een Europese defensie zoals voorgesteld door Guy Verhofstadt zou veel economischer kunnen zijn indien iedere land zich mag specialiseren in de opdrachten waar men goed in is zodat het overlappen van investeringen verdwijnt.
En dan is er de dure en vaak weinig efficiënte bureaucratie in ons land: het afslanken van het overheidsapparaat moet kunnen zonder taboes maar eveneens zonder een anti-etatistisch, anti-Belgicistisch fanatisme. Zoals Obama in de VS heeft gezegd gaatde discussie niet over meer of minder overheid maar over een doeltreffender, intelligenter overheidsapparaat.
Al meer dan eens is erop gewezen dat de arbeid in ons land te duur is omdat die veel te zwaar wordt belast. Nochtansnemen de sociale noden onder meer door de vergrijzing alleen maar toe: de globale belastinginkomsten kunnen dus moeilijk worden verminderd, weldringt zich een verschuiving op van belastingen op arbeid naar andere bronnen van inkomsten zoals het hoger taxeren van kapitaaltransacties (Tobintaks), vermogens, energie en milieuschade.
Het uitgangspunt is dubbel: de sterkste schouders dienen de zwaarste lasten te dragen en het meest schadelijke moet het strengst worden belast. In elk geval behoort de strijd tegen de zichtbare en verdoken armoede een absolute prioriteit te zijn voor een regering waarin humanisten en christenen zetelen.
En voor ons, burgers van een welvarend land, zouhet gegeven dat er in onze buurt, in ons dorp ofonze stad mensen wonen die elke maand moeten vechten om te overleven, een onverdraaglijkegedachte moeten zijn. Een verzorgingsstaat is die naam slechts waardig wanneer zij zorg draagt voor de zwaksten onder ons en daarop moeten wij onze volksvertegenwoordigers en ministers aanspreken.