uit Een stuk of wat
derde bericht aan Marcus
broeder,xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
vraag me niet om een vrolijk verhaal
ik fluit wel es mijn slaglied van verbeten roeier
maar meestal haal ik fluim op uit het bodemloze
vrolijke verhalen vertel ik niet
en al wat fraai en aardig is en toch bestaat
het aardt niet in mijn toon
het vindt er nooit zijn maat
ik laad mijn woorden op de peilloze kade
van het afscheid en de scheepjes
staan gevouwen naar mijn greep
op staar en tranen, varen uit varen af
en al wat fraai en aardig is en toch bestaat
het aardt niet in mijn toon
het vindt er nooit zijn maat
wie heeft oren naar dit trompen
(schelpen die een echo herbergen)
een ontheemde een prinses in
een ver penthouse bij het water
herkent de naam van een dorp
op een boot met vreemde vracht
en zij ziet gezichten in het water
misschien het mijne
en al wat fraai en aardig is en ooit bestond
en aarzelt in mijn toon
zij hoort het uit haar eigen mond
|