uit Van Toen en Thuis
zaagselxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
weemoed komt wanneer je hout bewerkt:
de zoete adem van zaagsel, het spint
van een dode stam die je in moten deelt
voor de kachel van gietijzer en roet
je staat dan weer in de oude stal
gebogen over een bergje aanmaakhout
dat je in een tenen mand de ladder op
zal dragen, en gezeten op de schelf
kijk je naar het gele meertje
over de cementen vloer: spaanders
en splinters het hakmes als een zwarte
reiger nu rustend in het blok
je boort en het hout ademt
olie en terpentijn, een vluchtig hars
dat bij kruiken en vazen hoort, bij amforen
in een Oosters verhaal
weemoed wanneer je een spijker drijft
of telkens een plint even weerstaat
aan een schroef, aan de kras
op de tekening van uitgevloeide tijd:
sporen die overblijven van toen de boom
nog groeide en boog en zwiepte: zijn vele
gebaren die spraken met windstoten en hagel
je bent weer in de stal onder het tiktak
op cementen pannen, die braken en lekten
dan lag een zwarte plas op de vloer en werd
het gele meer een duinengordel met asters
en helmgras: de glinstering van knikkers
en kogeltjes uit lagers, vergeten
na het smeren van een wiel
weemoed telkenmale je hout bewerkt en weet:
het ademt, het spreekt, deze materie heeft een ziel
|