is de soigneur een seigneur?
(zie Humo van vorige week)
Mij verwondert het dat verzorger Jef D'hont in een krant als De Standaard 'een moedig man' wordt genoemd. Zoals elke 'spijtoptant' was D'hont niet alleen een getuige maar ook jarenlang een behoorlijk(?) betaalde medeplichtige. De twijfel blijft of zijn getuigenissen zijn ingegeven door een moreel besef of eerder door persoonlijke rancune.
Aan zijn Telekomverhaal in Humo zit meer dan één merkwaardig kantje. Na Bjarne Riis en Jan Ullrich was Erik Zabel vele jaren de meest succesrijke Telekomrenner en volgens D'hont (en anderen) deed Zabel nooit mee aan de epocarroussel. Moeten we daaruit besluiten dat een klasbak als Zabel het nog altijd kan halen van de fraudeurs?
Te vrezen valt dat de cowboyverhalen van D'hont alweer niet zullen bijdragen tot een sereen debat over het onderscheid tussen medische begeleiding en regelrechte doping en over de gezondheid van topsport in het algemeen.
Denk aan het afscheid van Kim Clijsters: is het zo normaal dat een atlete van 24 jaar moet stoppen wegens aanslepende blessures en mentale oververmoeidheid? En naar het voorbeeld van het tenniscircuit wil men het wielercircus verder mondialiseren: volgens Patrick Lefèvre is dit noodzakelijk om de grote multinationals als sponsor aan te trekken. Of het lichaam en de geest van de atleten kan volgen is bijzaak.
Het meest ergerlijke aan de sensatieberichten over doping is de tweedeling die ze aanbrengen: de corrupte wielrenners versus de zuivere toeschouwers, de bedriegers versus de bedrogenen. Alsof morele integriteit en civisme onze nationale deugden zouden zijn.
Bedriegen sportfanaten niet in de eerste plaats zichzelf? Wil de sportfanaat een zuivere sport of spectaculaire prestaties, gaat het in de topsport überhaupt om moraal of louter om sensatie? En tot die sportfanaten behoren ook de meeste sportjournalisten: zij creëren de goden die zij achteraf van hun troon zullen stoten, het verhaal van Brutus die zijn beschermheer Caesar vermoordt: met een dolk in de rug. In de mate dat topsport te maken heeft met massahysterie wordt die collectieve verdwazing precies door de sportjournalisten gemanipuleerd. Het kan sommigen tegen de borst stuiten, maar naar mijn oordeel is sportjournalistiek zowat het meest parasitaire beroep: weinig andere beroepen teren zo op prestaties die ze zelf niet leveren. Ook om die reden wordt het tijd dat de dopingproblematiek eindelijk eens op een wetenschappelijke en serene manier - met respect voor de mensenrechten van de atleten - wordt benaderd, in al haar aspecten en die aspecten in hun maatschappelijke context.