beco que cantei, adeus Manuel Bandeiraxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
afscheid zal je nemen
wanneer het sneeuwt in je
hoofd en het beeld uitvalt
niet eerder, het straatje
zonder einde, de wegel naar
het veld: je komt er met
de ogen van een vogel,
gehurkt in de buidel
van een engel zonder
ruis noch gewicht
weinig bijzonder: een stroeve
veldwachter die van elders
kwam, een kaartvriend die
champetter was, naar elders
verhuisde: voorbij de bonnen
voor de kermis, het gratis
graaien naar de flos
geen kind ontvoerd, geen vrouw
geschonden behalve dagelijks
door staalwol en schuim
geschramd, een beetje gegrift
en gegriefd door de eksterstem
van klappeien en wie was
geen vogel van die soort
zij schuurden hun bijgang
en soms een ziel, eens de mannen
verdwenen: lege schimmen
in de schaduw van twee gevels
in de nevel die een nat laken
tussen de wilgen hing
hun rode handen hadden
de ransel gevuld, het brood
gesmeerd, de koffie overgeheveld
in de pul met beugel
geen tijd voor zon flauwiteit
als een groet: een kuch, gehum,
een zwaai van een houterig
been, het krakende zadel
afscheid van de weiden
een zakdoek als doelpaal
de haag waar een voorwiel
in boorde toen je remde
met een schoenzool: ach,
je eerste menierode
jongensfiets zonder banden
straatje zonder einde, wegel
naar het veld langs de haag
die pootjes kreeg in de blauwe
schemer en een weerwolf werd
beelden waar je afscheid van
neemt, ooit, wanneer het sneeuwt
in je hoofd terwijl de bloesem
valt uit al de kerselaren
|