Wardje Poppexml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
geen naam werd uitgesproken
met zoveel schroom en tederheid
door een meester, een buurvrouw,
de ruigste dronkaard van het dorp
een prentje in een missaal
een kader naast een schoolbord
een ovaal in sepia, een soutane
die een lichaam vorm en plaats
moest geven of er groeiden
vleugels aan: bid voor ons
het hoge blanke voorhoofd
een huid van glas om dwars
doorheen te kijken, een hand
amper op een jongensschouder
alsof de vingers nauwelijks
duwden en het kind verdween
over een brug van wolken
in het verslindend licht
steeds die spijt en tederheid
in alle streken van het land
na bijna tachtig jaar: hij had
nog zoveel willen doen in
Gent en Temse, in dorpen van
ellende waar een kind bezweek
aan duizend plagen en
de duivel loerde om de hoek
naar zijn Ridders van de Kruistocht
met teringblos en korte broek
de kapel in de lommer van het
ingedommeld Moerzeke: glas-in-lood,
een zwier alsof beton kan zweven
de geus vergeet zijn schamper
woord, de moker die zon
beeld verbrijzelt hij hoort
die toon van spijt en tederheid
om een jongen van drieën-
dertig, vleugels die onzichtbaar
scheren over de Schelde, het heimwee
naar een droom van zuiverheid
die in elke tijd behoort
tot andere tijden en meet je
een koorts niet aan haar droom?
|