juffrouw Stefaniexml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
bijna zestig en onvoorspelbaar
het naspel in je hoofd: vanmorgen
terwijl je wacht op de percolator
een kleuterstem of dertig
Ave, Ave, Ave Ma-rie-ja
geen kring in kleermakerszit
nog steeds die houten banken -
daarboven, daarachter een bleek
gezicht, donker de gestalte,
een wrong in het haar, zwarte
ogen, ochi ciorni
de juf van het eerste kleuter, onze
Zwarte Piet wanneer de strenge
zuster Amanda van het derde
jou in de jutebaal wil gestopt
Hoort wie klopt daar kinderen
t is een vreemde zeker die
verdwaald is zeker:
Sint-Nie-ko-laas, Sint-Ste-fa-nie
leg mij op uw knie
zoveel zomers op een stoel
naast de winkel van Marja Boel, zij
bad de rozenkrans voor: moeder,
buurvrouwen bromden, gonsden
mee en jij op het voetpad
staande buiten de kring
moeder voelde zich verplicht:
je ziet een hoge toog in een
enge bedoening, de rijzige dame
reikt je een ding aan van
bruin ribfluweel, een koperen
ster boven de klep: nooit
zal je het dragen, een rode
vore in je voorhoofd
één zomer schoof je mee
de berg op van Elversele
achter het baldakijn met
pastoor en monstrans, haar
stem hoger dan een vogel bad
een rozenkrans of dertig
op beeweg naar de kapel
van Zeven Smarten, het mooiste
de ommegang, graven en bomen
een laatste beeld: je kwam
naar het schooltje van Pieterbos
je broertje halen: bijna
onderwijzer, juffrouw, ja,
juffrouw, altijd onderscheiding
hoor je kinderen, zo flink
een kind of dertig
in een kring zowaar:
Ave, Ave, zie daar een meester
in verwording, puisten en
bril, en zij voor eeuwig
een streng, een knot, ogen
die fonkelen in het zwart
Ave, Ave, Ste-fa-nie-ja
|