'n Potscherf heeft de paadjes van de jeuk geduldig opgespoord, het druipen van etter is opgedroogd, de tentatieve tik tegen roofjes laat de huid wellustig kruipen.
Als Gods hand alles uitwist, blijft de tijd nog onvernietigbaar. De ganse dag bleef tot zijn beschikking om de vlijt van bromvliegen in het vuilnis te beschouwen
- aandachtig ademend, terwijl de stank en zonnesteek hun bezwering om zich ranken. Toen al de ijveraars ondergronds verdwenen heeft hij zijn bak zorgvuldig schoon gelikt, zijn mantelrafels over zijn kop getrokken, is gekrompen tot een kleine pit van pijn.
*** vertaling van een gedicht in het Afrikaans van de onlangs in Nederland overleden Zuid-Afrikaanse dichteres