Inhoud blog
  • taalbad voor di Rupo
  • twee publieke opinies
  • verontwaardiging
  • verkiezingsshows
  • taalbewustzijn
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    boek onder lava
    verzwegen berichten
    12-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de keizer van herentals

    uit Van Toen en Thuis



    de Keizer van Herentalsxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />

     

    ‘Mottebol, de merrebol, hij schiet ze deur een veirkenshol’

    Het was zo’n steegje van bijnamen, spotnamen, van afsnakken en achterklap. Erger gebeurde er niet. Mannen gromden, dronken samen een pint; de vrouwen hadden meer zorgen gemeen dan ergernissen die ze verdeelden. Een jongen stompte, een meisje dreigde met haar nagels of zegde het af. Vechten ging niet verder dan bekvechten. Het schelst van al over die Kempenzoon met zijn felle kop en buskruit in zijn kuiten.

    De Keizer van Herentals dreef ons uiteen in twee clans: hevig voor, hevig tegen. De tegenstanders waren wisselvallig, windhanen: het ene seizoen dweepten ze met de aalvlugge Vannitsen, het volgende met een wieltjeszuiger als Joske Wouters – om het even, als het maar iemand was die tegen de uitdagende, zelfbewuste meester een kermiskoers kon winnen.

    De ouderen waren standvastiger, die bleven trouw aan de Grote Rik, de koning van de piste, dubbel zo snel als Rik II, wisten zij en: ‘hij kon zoveel meer als hij wou’. Als hij wat minder zou lonken naar de felle wijven, maar daarover spraken ze pas later toen in Antwerpen de affiches werden uitgehangen van louche films waarin de wielergod na zijn carrière een soort dekhengst zou spelen – die films waren in ons dorp nooit te zien.

     

    Mottebol, de ‘merrebol’, schoot ze door een varkenshol. Er werd wat afgeknikkerd in het straatje: op de brede sintelstrook naast het kasseitje, in het gootje van hobbelige stenen, op het effen zand van een rulle wegel. Mottebol verloor altijd: hij kon de schieter alleen vasthouden tussen wijsvinger en duim, het varkenshol, de anderen mikten met hun wijsvinger en middenvinger veel preciezer en knalden zijn knikkers uit ‘den bos’, uit het vierkant dat met een stok of scherf in de grond of in de plaveien was gekrast.

    Dreke Ringoet was de grootmeester, dat spichtige ventje met die rare blauwe ader als een regenpijp dwars over zijn voorhoofd. Leo Braem won van Mottebol, Karel van Bos, Freddy Callebaut: wie niet – mocht een meisje hebben meegespeeld, zijn jongensachtig nichtje Denise bijvoorbeeld, ze zou hem even glad hebben afgetroefd: ‘Mottebol, de merrebol, hij schiet ze deur een veirkenshol’.

     

    Een paar maanden vóór haar dood verongelukte het idool van moeder, de immer keurig gekapte, charmante Stanneken Ockers. Op een dag in oktober 1956 sloop Mottebol rond in de half verduisterde slaapkamer van zijn ouders, bang om betrapt te worden. Onderin een lade, op een plaats waar je nu een Playboy zou verwachten, vond hij de extra-editie van het Zondagsnieuws, met op de voorpagina een zwartwitfoto van de fietsende Rudolf Valentino. Mottebol herinnert zich moeders tranen toen de radio het fatale bericht uitbraakte.  Ondanks deze treurnis hadden ze met hun drieën, vader, moeder en Mottebol, al gauw een nieuw idool gevonden op de foto’s van de noodlottige meeting in het Antwerpse sportpaleis: achteraan de rij die op sleeptouw werd genomen door de Grote Rik, hing een nieuwkomer gebogen over zijn stuur, een trek om zijn mond die zei: ik val nog liever dood dan los te laten.

    ‘Hij kent zijn eigen macht niet,’ zei vader een jaar of drie na de dood van moeder, toen de overlevenden samen onder het bordeaux bakelieten kraakdoosje stonden en de Keizer vanuit een stad  met een naam als Salamander of Sybilla hoorden vertellen dat hij eigenlijk de spurt had willen aantrekken voor het bakkertje van Brussel, Raymond Impanis: ‘maar ik keek om en ik zag niemand meer…’ Een Grobbendonkse vertaling van ‘veni, vidi, vici’ en dat paste bij zijn kop: zijn profiel had niet misstaan op de gouden munten van een Caesar.

    Met de jaren vergroeiden fan en afgod. Won van Looy dan won Mottebol; werd zijn afgod geklopt dan kreeg hij een pak rammel. De pijn van een valpartij, beschreven in de krant of getoond op tv, deed zijn botten versplinteren of schuurde brandwonden in zijn vel. Mottebol had er de juiste leeftijd voor: een halve wees van acht, een puber met een stiefmoeder, een


    vroeg sombere naïeveling die met de knikkers bleef spelen. Zoals tijdens de Tour van 1962. De Keizer had in zijn regenboogtrui nog geen enkele rit gewonnen. De spotters smaalden om die opschepper die wel eventjes  Darrigade en Rudi Altig  bont en blauw zou demarreren. Wat zijn Rode Garde ook probeerde of hoeveel keren hij zelf aan een  ontsnapping begon: hij liet zich vloeren gelijk een beginneling.

    Achterin de tuin, verscholen door het gaas van de kippenren en de schaduw van een kerselaar, zat Mottebol elke rit na te spelen. ‘Pistes’ bouwen was zijn specialiteit, daarin was hij niet te evenaren. Delphine, de vrouw van Leon de Champetter, stond soms roerloos over de draad toe te kijken: ‘hoe dat manneken zo stil kan spelen en wat die allemaal uitvindt…’

    Een tunnel dwars door een zandheuvel hoger dan zijn kop, een brug van een strook bubbelglas omzoomd met twee pannenlatten. Delphine kon er tegen moeder en vader niet over zwijgen en tot zijn verlegenheid kreeg Mottebol er nog een snoepje bovenop.

    Hij speelde vals in 1962: uit de ‘sjiekenbos’ aan het winkeltje van Marja Boel had hij een wel heel speciale knikker gedraaid. Een blauwwitte van vederlicht plastic, iets groter dan een gewone van glas. Of het te verzoenen is met de wetten van de zwaartekracht of van de thermiek kan hij in retrospectie niet bewijzen, maar die blauwwitte kanjer rolde in de laatste bocht - die hij zorgvuldig had afgeplat met de zijkant van zijn handen en effen gewreven alsof het zand een babyhuid was - al de oranje, groene, gele, witte en rode knikkers voorbij.

    Hij hield in een schoolschriftje een klassement bij: Bahamontes was de oranje die af en toe moest winnen in een denkbeeldige bergrit, de gele vanzelfsprekend Anquetil, Darrigade de groene. Dat de  wereldkampioen het moest stellen met een helft blauw en een helft wit was een kunstgreep,  een zelfbedrog waar hij mee kon leven: behalve wanneer hij die plastic Van Looy als laatste uit de kom van zijn handen neerliet op het topje van de zandhoop  waar het ingewikkeld gekronkel begon, was de overwinnaar voorspelbaar en stonden de drie glorieuze woorden bovenaan de tabellen in zijn schrift. Kan het dat een naam een aura heeft zoals van mensen wordt beweerd? Tot zolang hij kan lezen zal Mottebol om die drie delen van de naam Rik van Looy altijd een stralenkrans blijven zien, een magnetisch veld, een rondrazende opflikkering van gekleurde lampen zoals bij lichtreclames in Amerikaanse films.

     

    Plots staat op het tuinpad achter hem het schaduwbeeld van zijn stiefmoeder:

    ‘Riek van Loe es verongelukt…’ Hij duwt haar bijna omver over de duinenruggen van het aardappelveld. Uithijgend onder de sokkel van het bakelieten bakje zou hij haar iets kunnen aandoen: het is maar een valpartij, in het journaal volgt meer nieuws. Hoewel: ‘maar’ een valpartij, waarom dan een opgave? Hij rent weer de tuin in, aarzelt of hij bovenop de berg zal springen, de route vertrappelen, of het bericht wissen uit zijn hoofd door de rit over te spelen, een ritueel met knikkers dat een ramp ongeldig en ongedaan verklaart.

     

    ‘Mottebol, de merrebol, hij schiet ze deur een veirkenshol…’

    Wat voor een ‘kastaar’  hij was: het werd hem toegesnauwd of toegefluisterd door diverse stemmen, vloekende mannen, scheldende vrouwen, schoolmakkers, buurmeisjes. Alleen de knikkers wisten het. Hij woonde na de dood van zijn moeder bij haar twee jaar oudere zuster, zijn doopmeter – de zachtaardigste vrouw die hij zich herinneren kan. Hij speelt er uren en uren op de enorme zolder waar achter een roodwitgeblokt gordijntje nog specerijen staan opgestapeld uit haar vroegere winkeltje: de duffe  en tegelijk verrukkelijke geur van foelie die zij gebruikte voor haar vlaaien met kermis, zal aan hem blijven kleven, net als de vreemde zoeterigheid van geconfijte vruchten – Turks fruit, wat zou die brave meter hebben gevonden van een boek en een film die twintig jaar na haar dood die naam zouden dragen?

    Ook beneden op een tafel in haar woonkamer bewaart hij misschien meer dan honderd knikkers. Boven op zolder bouwt hij met planken na wat hij buiten uitdacht met zand.


     

    Beneden in die donkere kamer is op een dag uitzonderlijk veel volk: meter haar oudste dochter, nicht Fabienne, is op bezoek met haar man en Karel, haar zoon die een jaar of twee jonger is dan Mottebol.

    ‘allez, Gustaaf, onze Karel heeft geen marrebollen, geeft er hem wat: gij hebt er meer dan ge kunt tellen…’

    Mottebol overschouwt zijn schat in de hoek naast het venster. Hij buigt het hoofd en schudt van neen: ‘ze hebben een naam, ik kan ze niet missen…’

    ‘toe, jongen, ge hebt er zoveel,’ dringt meter aan met haar lievere stem – die van haar dochter schrikt hem af, ook haar gezicht is veel scherper…

     

    ‘hoe kunt gij zo’n egoïst zijn, zijde gij niet beschaamd?’ Fabienne staat klaar om hem een draai om zijn oren te geven. Louis, haar stille echtgenoot,  probeert het gemoedelijker: ‘ge gaat het verschil nog niet zien…’

    Nonkel Richard, in de schaduw van zijn treurig kijkende vrouw: ‘heb ik het niet altijd gezeed dat die kastaar niet deugt?’

    Toen Mottebol allang weer thuis, bij een stiefmoeder, woonde, zou de kalende man gretig staan knikken, telkens zijn nieuwe schoonzuster haar beklag deed over ‘dieje sloeber, diene nieweird’.

    Mottebol versteent, het is duidelijk dat het teken van de duivel op zijn voorhoofd staat.

    Meter, de onvermoeibare diplomate, heeft het gevonden – ze haalt haar geldbeugel uit haar schort:

    ‘hoeveel vraagt ge, Gustaaf, ik geef u vijf frank, daar kunt ge er morgenvroeg bij Blanche om de hoek ‘k weet niet hoeveel nieuwe mee kopen…’

    ‘moeder, weet ge het nu nog niet: veel te goed is half zot,’ sist Fabienne die moeite heeft om niet die hele tafel om te kieperen.

    Mottebol schuift als een schildpad met polio voorbij zijn meter, kiest de kleuren uit die hij meer dan driedubbel heeft, ontwijkt Karel en geeft ze aan de grootmoeder – het is een wonder dat het muntstuk het zweet in zijn hand niet doet ontbranden in een steekvlam van fosfor en salpeter.

    Hoe anders verliep het met Sooi van het jongensweeshuis. Mottebol zat toen in het vierde leerjaar en die jongen met zijn dikke negerlippen en reebruine meisjesogen brak zijn hart. Hij droeg onder de streepjeskiel van het weeshuis een paar Le Lis-bottines die de fabriek wellicht gratis aanbood aan de zusters. Sooi mocht nooit mee voetballen: zijn been zwaaide uit en met de stalen tip van die werkmansschoenen was dat levensgevaarlijk. Vaak zat Mottebol naast Sooi op de arduinen drempel van de gang: kan het op de leeftijd van tien dat twee jongens zo’n weke eenzaamheid delen, een besef of eerder een zwaar vermoeden van uitgesloten te zijn. Of was het de solidariteit van de halve wees met de hele? Sooi vertelde hoe hij zich verveelde bij die strenge zusters, hoe weinig hij had om mee te spelen. Mottebol kwam op een morgen met een buil op zijn linkerdij: in zijn broekzak zat een beurs met wel vijftig knikkers.

    Hij bleef dromen van Sooi, nadat de jongen met de negerlippen opeens niet meer opdaagde en de meester, die kluns van een Piepo die in de klas de banden van zijn Hollandse fiets oppompte waarbij de durvers echoden: ‘pie-po, pie-po’, zijn keel schraapte en zei dat Sooi naar Sint-Niklaas was verhuisd, naar een gesticht en een school die beter bij hem pasten.

    Mottebol stelde zich voor hoe hij met zijn fiets voor een groene poort stond, een oog van staal in een eindeloze muur van bakstenen – geen enkele die uitstak om er een voet op te zetten.

    ‘Mottebol, de merrebol, schiet ze maar deur een veirkenshol…’


    Een goed jaar na die rampzalige Tour de France zit Mottebol met zijn vader in de huiskamer van Albert Maes, de oudste zoon van meter en zo mogelijk nog heviger supporter van onze Kempense held. Zes dochters, twee zonen, allemaal wachtend op één zelfde ontlading. Ze springen op en juichen wanneer de Keizer op de trappers staat op driehonderd meter van de streep, een gat slaat van twee, drie, vijf lengtes. Of, neen, wat loopt er mis: die ene met zijn pafferige smoel, zijn donker vel, is tegelijk opgestaan, hij plakt aan het wiel van de leider. De Keizer wijkt uit, zijn gedrongen schaduw grijpt naar zijn zadel, schuift hem voorbij.

    Consternatie, ongeloof en verbijstering. Dan komen ze op het podium. Beatrice, de wulpste, opvliegendste in huis, roept smalend, neen, walgend: ‘zie ne keer wat ne vuilaard…’

    De jonge onbeholpen wereldkampioen staat op de hoogste trede te krabben aan die bobbel in zijn koersbroek.

    Buiten sakkert vader nog na. Mottebol schopt in de sintels naast het kasseitje. Een wolk van asse en gruis stuift voor hem uit.

    De spot is in de weken die volgen geen moment uit de lucht. Pierre de melkboer vertelt de nieuwste klucht: ‘hebt ge ’t al gehoord. Van Looy heeft alle geiten in en rond Herentals laten kelen. Iedere keer dat hij voorbij kwam begonnen ze te bleiren: “Beheyt, Beheyt…”’

    Niemand bij Mottebol thuis die meelacht. En vader veranderde van melkboer. Zijn jonge vrouw kon er toch niet meer tegen dat die viezerik iedere keer op ons gemak zijn gevoeg moest komen doen.

    Een dag van rouw, die zondag van Ronse 1963, en maanden dat de clans op het punt stonden mekaar tot moes te slaan. Mottebol voelde voor de eerste keer in zijn leven rauwe moordzucht: had hij die Beheyt toen van dichtbij gezien, hij zou zijn kloten verrot hebben geschopt.

    Op de Normaalschool, een half jaar later of zo, besloot hij ook  in naam van zijn mentor, de onvolgbare Diesel Dieser die hem iedere schooldag na de avondstudie leerde wat hardfietsen was, een briefje te schrijven. Maandenlang kwam er geen antwoord uit de Kempen.

    ‘Wat hebt ge daar allemaal in gezet,’ wou Dieser weten, ‘ge hebt er toch niet een van uw pikante gedichtjes bij gestoken?’

    ‘bwa,’ deed Mottebol, ‘gewoon: geacht idiool…’

    ‘Watte,’ Dieser pletste op zijn opgeheven knie, ‘idiiiool?’

    ‘Wat is daar verkeerd aan: geachte Rik, dat klinkt toch niet?’

    ‘Het moet idool zijn, dat gij als dichter dat niet weet!!! Waarschijnlijk heeft hij gelezen: geachte idioot!’

    Na een goed half jaar viel er dan toch een omslag met  twee gesigneerde foto’s in de bus: een in de trui van wereldkampioen, een als kampioen van België. Het dankwoord was duidelijk van een vrouwenhand: van Niki, de hoogblonde die de jager en wildebras had getemd.

    Dieser was al content met de Belgische driekleur. Mottebol  prikte de meest triomfantelijke foto met een duimspijker boven zijn bed. Telkens hij later verhuisde, vond hij op de bodem van een reiskoffer, die met de keer  nog armzaliger afsleet gelijk een opgezette vis die zijn schubben verloor, de stralende eeuwigjonge Keizer van Herentals met een roestvlek boven zijn hoofd.

    Begin 1965 gebeurde een godswonder: eindelijk een tv in onze verandakeuken. Vader moest er Pol den Boer bij roepen en André, onze gebuur  de hondenkweker, om die zwartgeteerde mast in onze tuin overeind te krijgen. Het duurde weken eer de kabel van de antenne min of meer juist was afgesteld.

    De hondenkweker kwam kijken op een zonovergoten lentedag. Met ons drieën zaten we naast elkaar op de ouderwetse, met klinknagels afgeboorde, houten stoelen: André, die al even ros zag als zijn honden met hun blauwe tong, vader die sigaret na sigaret rolde, en ‘Mottebol, de merrebol, hij heeft weer jeuk aan zijn hol’. Een kopgroep reed vooruit in die Parijs-Roubaix


    en de snelle Vannitsen zat erbij. Maar op een van de meest kaduke kasseitjes koos Van Looy het smalle zandboordje en Wardje Sels, zijn opvolger bij Solo-Superia, liet het gat vallen.

    De zegetocht was ingezet, of toch niet?

    ‘Precies of die een kruiwagen moet stampen,’ schamperde André die naar de schuimbodem van zijn bierglas tuurde.

    ‘Maar kompt er maar ies achter,’ replikeerde vader gepikeerd. Mottebol zweeg. Fredje de Bruyne werd lyrisch, snakte naar woorden van lof voor zijn vroegere rivaal. Het roze van de velodroom was een vermoeden in die tijd van zwartwit. Maar in Mottebols hoofd schemerde een waas in tinten van zalm en abrikoos, in het parelmoer van nagellak die de mooiste meisjes droegen. De Keizer, uitbollend met zijn kruiwagen, gleed snikkend over de meet.

     

    Wat die twee gewichtigdoende mannen naast hem ook toeterden, Mottebol zat erbij met een krop in de keel. Een juichend verdriet steeg van zijn buik naar zijn borst, vernevelde ergens middenin zijn hersenen. Tien, twintig, veertig jaren later zou die versnelling van zijn hartslag, de snik die vanaf zijn middenrif zijn keel deed zwellen, hem doen vrezen dat hij seniel aan het worden was.

    Bij het afscheid van Raoul Lambert in het Brugse Olympiastadion, bij de huldiging van een sportheld met een kind op de arm, of van het tennisgodinnetje dat over haar dode moeder begon: telkens die kramp om zijn maag, de trilling tussen borstbeen en kin die hij beschaamd trachtte te verbergen voor het gezelschap. Als dat de tekenen zijn, dan is ‘Mottebol, de merrebol’ al seniel sinds zijn zeventiende.



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie *
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 20/07-26/07 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!