August Vermeylen (Brussel, 12 mei1872 Ukkel, 10 januari1945) was een Vlaamsschrijver, kunsthistoricus en politicus. Hij was ook de vader van de latere minister, Piet Vermeylen. Vermeylen studeerde te Brussel, Berlijn en Wenen. Hij promoveerde in 1899 tot speciaal doctor aan de Brusselse universiteit in geschiedenis en letterkunde (op het Nederlandstalig proefschrift Leven en werken van Jonker Jan van der Noot.) Hij werd er docent kunstgeschiedenis (in 1901) en vanaf 1902 tot 1923 doceerde hij de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde. Daarna was hij tot 1930 hoogleraar in de Nederlandse en moderne literatuur te Gent, waar hij de eerste rector werd van de vervlaamste universiteit (1930-1932). Hij was tevens van 1921 tot 1945 socialistischsenator. Vermeylen was medeoprichter van Van Nu en Straks (1896-1901) en Vlaanderen (1903-1907) (samen met Karel van de Woestijne) en stichter van het links georiënteerde Nieuw Vlaams Tijdschrift. Sinds 1919 was hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Vermeylen had een grote invloed op het culturele leven in Vlaanderen voor de Eerste Wereldoorlog. Met vooruitziende blik verdedigde hij de visie dat de toekomst van Vlaanderen in Europees verband gezien moet worden en gebouwd moet zijn op culturele en economische krachten. Dit standpunt is kernachtig samengevat in de laatste zinnen uit zijn essay Vlaamsche en Europeesche Beweging (1900): Om iets te zijn moeten we Vlamingen zijn. Wij willen Vlamingen zijn om Europeeërs te worden.