Hetwelk uw beider harte vult ? Wie zal het paradijs eens malen Waar gij voortaan in leven zult ? Geen dichter, hoe hij is begeesterd, Geen schilder wat hij malen kan, Die het gevoel zo goed bemeesterd, Dat hij ons geeft een schets ervan.
Neen! Neen ! geen mens is zo verheven Dat hij vermag in woord en beeld, Die zaligheid ons weer te geven, Zoals zij thans uw zinnen streelt. Die vreugd, dat heil, die zegeningen Die zielsgenoegens zacht en teer Die zich in beider hart verdringen, Kan men gevoelen, zonder meer ! …
Gij die gerust en vrij van zorgen Het levenspad bewandelen kunt, Die zich beslissen zult of morgen U immer zoveel wellust gunt, Wilt gij het hoogst geluk betrachten Versterkt uw wederzijdse min Heb lief, bemint uit al uw krachten Daar zit de grootste vreugde in !
Het is om heil en zegeningen Te wenschen aan het jonge paar Het is om hun geluk te zingen Dat vriend en maagschap komt te gaar Ik wil daarbij niet achterblijven ‘k Verhef mijn stem bij ’t feestgeschal En zeg ; wat andren mogen kijven. Dat ’t jonge paartje leven zal !
Ja, ’t jonge paartje zal in vrede. Op ’t levenspad vooruit steeds gaan Gezegend zij ’t bij elke schrede Gesteund door Liefde op hun baan. Geen onheil rake ooit hun harten Wen zij in wederzijdsche min Verdelen vreugdegevoel en smarten Waar zit de levenswijsheid in.
Geen onrust kan de harten storen Die liefdevol zijn voor elkaar. Hen zij op aard’ al heil beschoren Zij leven vreedzaam, menig jaar. Ter hunner eer zal heden klinken En feestgeschal en jubelzang. Wij zullen hun gezondheid drinken Zij leven lang ! Zij leven lang !