298 De zedepreker. De grote lantaarn. 1ste
De jongen Haarmann.-doet de ontdekking dat er in hem een
Übermensch steekt.
Zulks gebeurt in een weide van Baetens kort tegen de groote laan. Hij heeft niet opgemerkt dat een oude herder,
wiens schapen het mager gras langs de kasseien afgrazen , achter een struik te
rusten zit en zonder het te willen alles heeft afgeluisterd.
Deze herder ..;
Gij die voor anderen, ongenadig zede preekt
Vergeet waar t ezelsoor door al de mazen steekt.
Weet wel, als eenen aap wil klimmen in het spriet
t is dan alleen dat men zijn naakte billen ziet
Ik voel in mij een gloed, een licht, een vuur ontsteken.
k Zie alles helder klaar, geen menselijke gebreken
hebben nog vat op mij, uit mijn verlicht gemoed
Straalt heldere wetenschap. k Breng het mijn volk te goed.
|