Jan moest gaan witten
Verleden zondag na de noen
Toen Jan zijn dutje wou gaan doen
Sprak moeder vrouwe ;
Ons huisje is hoog tijd gewit,
De muren zijn zo zwart als git
t Ziet al zoo grauwe.
En Jan,als ne perfecte vent
Dat is door heel de buurt gekend,
Sprak : op mijn rugge
Haal k morgenvroeg, voor dag en dauw
Een emmer kalk, naar t dorpje gauw
Zoo vliegensvlugge.
Doch s morgens vroeg, t was naar de maan
Van al de kraaien, van den haan
Hoort hij geen ziere.
En toen hij eindelijk wakker schoot,
Dan sloeg de huisklok, kalm en stout
Reeds tweemaal viere.
Hakkelt die ros, of slaat ze goed
Zegt onze Jan en springt met spoed
In broek en blokken.
De fiets op en naar t dorpje heen
In alle haast, zoo rap als geen,
Is hij vertrokken.
Doch Jan-man wikt, en God beschikt
Hij komt in t dorp bijna verstikt
Door stof en hitte
Springt gauw een ijzerwinkel in,
En roept , maakt spoed , tot de bazin
Ik moet gaan witte.
Doch blond van Moortgat is zo fijn
Een kameraad, die er mag zijn,
Kwam ondertusschen
t Werd noen en t werd avond laat,
Toen leek Jan, als hij kwam op straat,
Een schrik der musschen.
Hoe hij het t huis heeft klaargespeeld
Dat heeft de brave nooit verteld.
En moeder vrouwe
Die is zo goed, dat van t geval
Zij nimmer iets verhalen zal,
Das echte trouwe.
Maar sinds heeft Jan een vroomen schrik
Van blond, Pallieter en lambik
Zelfs met dees hitte,
Drinkt hij geen bier en antwoordt stil
Aan die hem iets betalen wil
Ik moet gaan witte. Jef Lettens
|