Mijn dorpje
Er staan in ’t dorpje dat ik ken Sinds mijne prilste jeugd Nog steeds dezelfde huisjes, en Er heerscht dezelfde vreugd.
Die huisjes staan daar neergepland Zoo schilderachtig net Als werden zij door Godes hand Er op hun plaats gezet.
De muren zijn zoo hagelwit De daken vurig rood En achter ieder venster zit Een oudje, spijts de dood.
Ginds op de brokkelstenen trap oud huis van Kestens in Imde (huis?) Daar spelen met den vleet Er kinderen, zo vlug, zo rap, Die denken aan geen leed.
Wijl vader, kalm en onverpoosd Zijn zware taak verricht Wijl moeder lief, voor man en kroost Vervult haar grote plicht. Terwijl het oudje zich verblijdt In ’t zorgeloos kinderspel Terwijl de jaren en de tijd Vervliegen even snel.
Blijf ’t dorp getrouw, zijn oude trant Zoo schilderachtig net Als werd het er, door Godes hand Op zijne plaats gezet.
|