310 Het oordeel van Sinte - Pieter
Gevolg aan het artikel “Peper en zout” brief aan Bolle voor de Zwijgende Denker – zie Koorrnbloem – augustus 1926.
Daar stonden voor het hemelhof De kleren vol van slijk en stof. Met steenkoolzwart geweten Het drietal dat zoo wonderbaar Bijna aan ’t Grimbergsche gevaar Ontsnapt was, ’t is geweten…
De man die zich een denker noemt En daaglijks op zijn zwijgen roemt Heeft het in ’t lang beschreven. Verwaandheid zit hem in het lijf. Hij babbelt als een koffiewijf, Dat zat is, om ’t even.
Ze stonden, zôô hij zegde daar En voor het dreigende gevaar, “Het oordeel van Sinte Pieter”. Geraakte zijne vastheid zoek Er viel iets achter in zijn broek En ’t ging daarom niet beter.
Doch zie, daar kwam Sint Pieter af. Eenvoudig leunend op zijn staf, Sprak : jongens zet u neder. ’t Was lastig voor den denker, doch De schrik gaf moed, hij deed het toch… En kreeg zijn praatzucht weder.
Hij sprak tot Sinte Pieter, zie Ik ben de beste van de drie ‘k Bedreef nooit geene zonden. Terwijl die twee, zeg hoe ge ’t vindt ? Het zeiltje hingen naar de wind, Er steeds profijt bij vonden.
Zo ging het in één adem door, Tot hij de kluts geheel verloor, Wijl Bolle en Adam stille, Van ’t plechtig ogenblik bewust Zich onderwierpen heel gerust, Aan Pieters heilige wille.
Toen kwam Sint Pieter aan het woord, Sprak, jongen het is ongehoord, Zo nutteloos te praten, Ik weet er immers alles van Gij spot slechts met u zelven man, En raaskalt als verwaten.
Is Bolle soms een beetje rauw En bleven zij niet altijd blauw. Of streelden zij der meiden kin Was Adam lid van ’t Komiteit En schippren beiden met ’t beleid, Daar zien wij geene zonden in.
Toen ik nog vischte op garnaal Dan was ik ook wel eens… ’t Is ’t kenmerk van goede zielen. En meiden,…die weerstond ik niet, ‘k Was altijd een der eerste, ziet,… Die in hun strikken vielen.
‘k Herinner mij dat ik ne keer Gelast door Onze Lieve Heer, Om visch en brood te delen. Ik had toen ook het beste paart Heel vriendelijk voor mij bewaard Ik wil ’t u niet verhelen.
En wat ik heel verstandig vind Is ’t zeiltje hangen naar de wind Wil men zijn boot niet stranden. Had ik het niet perfekt gekend Dan kreeg ik nooit mijn beste vent, De hemelpoort in handen.
De politiek van liberaal, En evenzo van klerikaal, Die zijn reeds lang versleten. Geen mens die er nu nog van wilt, Daaraan talent en tijd verspilt Dat moest ge toch wel weten.
Wees Kristen, Vlaming, democraat, Zo dient gij God en volk en staat, Tracht daarin uit te blinken. En trek nu maar algauw naar huis, Doe in UW broek de grote kuis, ‘t Begint begot te stinken!…
Grimbergen, hondsdagen, 1926
Bolle Verbuyck= Hendrik Lettens (bakker en broer van Jef en Fil). Fil was hier bakkersgast. Hendrik verbleef in het pension in Grimbergen. Hij bakte ook in Grimbergen voor de paters. Hij was liberaal, maar liet ze vallen omwille van de paters. Afrekening in De Koornbloem. Dit pamflet werd huis aan huis verstuurd.
|