| Als de muggen in januari dansen, dan wordt de boer een bedelaar.
 | Januari warm, dat de hemel zich erbarm.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | In januari ziet de boer liever een wolf in het veld, dan een ploeg.
 | Knapt januari niet van de kou, dan zit men zomers in de rouw.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Geeft januari muggenzwerm, dan hoort ge in Oogstmaand licht gekerm.
 | Knapt januari niet van de kou, dan zit men in de oogstmaand in de rouw.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Als in januari de muggen zwermen, dan kun je maart de de oren wermen.
 | Op een milde Januari volgt vaak een gure lente en een hete zomer. | 
        
            |  |  | 
        
            | Een winterse mug, krijgt nog een dikke rug.
 | Nevel in januari geeft een nat vroegjaar. | 
        
            |  |  | 
        
            | Een hommel in januari, brengt een goed wijnjaar.
 | Nevels in januari opgestaan, brengen een natte lente aan.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Als de kat in januari in de zon zit, ligt ze in februari achter de kachel.
 | In de louwmaand mist, dan de lentemaand fris.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Zijn er januari veel mollen, dan laat de winter niet met zich sollen.
 | Januari nevel tocht, Februari kil en vocht.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Stoot de mol in Januaar, kijk van kou in mei niet raar.
 | Sneeuw met donder in januaar, voelt men gans het jaar.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Als in januari de vorst niet komen wil, dan zij zeker in april.
 | Als het in januari dondert, wees voor ziekten niet verwonderd.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Als 't in Louwmaand mistig is, wordt de lentemaand heel fris.
 | Valt in januari veel regen, dan brengt hij de vruchten een zegen.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | De eerste zeven dagen des jaars zijn lotdagen | Wast het gras in januaar, voelt men het ganse jaar.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Draagt Nieuwsjaarsmaand een sneeuwwit kleed, dan is de zomer zeker heet.
 | Wast het graan in januaar, dan is de zomer in gevaar.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Geeft januari een sneeuwtapijt, dan zijn we gauw de winter kwijt.
 | Wast het graan wél in januaar, voelt men dit het ganse jaar.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Gelijk januari, zo ook juli. | Groeide in januari het gras, nooit de zomer goed en was.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Heeft januari koude en droge dagen, dan zal in februari de sneeuw u plagen.
 | Als het gras groeit in januaar, groeit het slecht het hele jaar.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Heeft januari koude en droge dagen, dan zal in februari de winter u plagen.
 | Staat groen en fris het gras, het hele jaar heeft vaak een schraal gewas.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | In januari veel regen, brengt de vruchten weinig zegen.
 | Vroeg gras, geen gras, laat gras, genoeg gras.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | In januari veel regen en weinig snee, doet bergen, dalen en bomen wee.
 | Een nieuwe maan in januari, eerste dag niet,
 tweede dag iet,
 derde dag, zo blijft de hele maand.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Is januari nat, leeg blijft het vat.
 | Op een milde januari, volgt vaak een gure lente en 'n warme zomer.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | In januari weinig water brengt veel wijn. | Geeft januari sneeuw en vorst, vaak de boeren veel granen dorst.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | In januari veel water brengt weinig wijn. | Als januari ons brengt strenge vorst, lijden we 's zomers geen honger en geen dorst.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Is 't in januari nat, ledig blijven vuur en vat
 | Eind januari sterke vorst, 's Zomers noch honger, noch dorst
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Is januari zacht, dan krijgen lente en zomer veel groeiende kracht.
 | Januari zonder regen, is voor de boeren een zegen.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Januari warm, dat God zich erbarm.
 | Januari zonder sneeuw maar met veel regen, brengt de boeren geen zegen.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Als de R is in de maand, is het weer niet altijd meegaand.
 | Als het waait en vriest in de oktobernacht, dan verwachten wij een januari zacht.
 | 
        
            |  |  | 
        
            | Een koude oktober, een zachte nieuwjaarsmaand. | Winterzon maakt dat de vorst kraakt. | 
        
            |  |  | 
        
            | Als ik januari was, deed ik de ketel boven het vuur bevriezen.
 |  |