De lente komt van ver, ik hoor hem komen
De lente komt van ver, ik hoor hem komen
en de bomen horen, de hoge trilbomen,
en de hoge luchten, de hemelluchten,
de tintellichtluchten, de blauwenwitluchten,
trilluchten.
O ik hoor haar komen,
o ik voel haar komen,
en ik ben zo bang
want dit is het siddrend verlang
wat nu gaat breken -
o de lente komt, ik hoor hem komen,
hoor de luchtgolven breken
rondom rondom mijn hoofd,
ik heb het wel altijd geloofd,
nu is hij gekomen.
Goud is het in de lucht als goude heiligen,
in labberlichtkleden, de zeilige
die nu de aarde bevaren, bezeilen,
over de luchte meren
met het zachtgladde kleed scheren
en blijven wijlen
en komen keren,
het zachte hoog luchtkleed tillende zeilen
ze hene en weer wiegelende
en blikken zich spiegelend
in de blauw verwarmde waterevlakken.
O hoor je haar komen
met je zachte warme vingeren
hoog trillende in de bloeme-
luchten die rondom klingelen?
met je vlottend hare
met het licht gebaren
van je blauwe vervlietende ogen
in het allerhooghoge
het hoogheilige luchtige goudluchtere licht?
hoor je 'm komen tederstil licht?
Laten we nu lachen
lachen lachen lachen
in zijn gezicht dat daar dagen
dagen doet in den dag,
laten we tranen wenen
wenen wenen wenen,
hij weent ook over ons henen
in zijn sneeuwglinsterdag.
Lentelicht is nu gekomen,
eindelijk is het gekomen,
o laten we toch lachen
lachen zo licht als dagen,
want hij is er, hij is
en gij onz' droefenis
val toch in tintellichttranen
als bleke vallende manen
stil in de lichternis.
Wij voelen als twee
hoge, op stengel verhoogde lenterood-bloemen
midden in de lichtzee -
de lente is gekomen.
Verzen (1890)
Schrijver: Herman Gorter