Inhoud blog
  • Michel Onfray
  • "Naaste familie " Elsebeth Egholm hfst 22 pag.124
  • Mark Twain
  • Vergewist u van alles
  • hoe werkt indoctrinatie?
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 20/06-26/06 2016
  • 14/04-20/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 02/12-08/12 2013
  • 26/11-02/12 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 10/01-16/01 2011
  • 22/11-28/11 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 16/11-22/11 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 11/05-17/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 16/02-22/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
    Inhoud blog
  • Michel Onfray
  • "Naaste familie " Elsebeth Egholm hfst 22 pag.124
  • Mark Twain
  • Vergewist u van alles
  • hoe werkt indoctrinatie?
  • Getuigen beweerden onlangs dat ze geen connecties hadden met de V.N.
  • Godsdienstvrijheid
  • Een verondersteld klein interview
  • De Eed van Hippocrates
  • Bij de W.T.B.S mocht men vroeger bloed tot zich nemen...
  • RELIGIE is verantwoordelijk voor veel kwaad, maar...
  • Als één persoon lijdt aan waanvoorstellingen, dan heet dat “krankzinnigheid”.
  • Een nadenkertje...
  • een heel interessante site
  • Van huis tot huis, niet van deur tot deur. Een verschil
    seniorennet.be/eleuthera
    oogkleppen weg!!!
    14-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe sommige getuigen van Jehovah hebben gereageerd op de gebeurtenissen van 9/11.

    Hoe hebben de getuigen van Jehovah gereageerd na de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten ?

     

     

     

     

     

    Engelssprekende getuigen van Jehovah hebben meerdere Internetdiscussiegroepen.

    Achteraf bekeken is het eens interessant om te zien hoe sommige leden van deze"menslievende"organisatie hebben gereageerd op deze tragedie en welk soort van medeleven velen onder hen hebben tentoongespreid ten opzichte van deze niet-getuigen.

    Hieronder zult u enkele overdenkingen kunnen zien op hun fora :

    Noot: We kunnen niet genoeg herhalen dat deze site niet als doel heeft om de aanhangers aan te vallen, maar eerder om de manier van handelen aan de kaak te stellen van een organisatie die verschillende kunstgrepen gebruikt om hen te manipuleren.

    De reacties van sommige getuigen van Jehovah zijn het directe gevolg van zo’n manipulatie ! Laten we dat niet vergeten.

     

    Een bewijs van het einde

    Veel getuigen van Jehovah hebben deze gebeurtenissen in verband gebracht met een teken van het einde, Armageddon.

    Zoals "Poroto" het zegt :

    "Hoo hooo…Dit doet me denken aan een terroristische daad verricht door moslims. Denkt u dat er een antwoord zal komen van de V.S. ? Misschien is dit het begin van het einde van Babylon de Grote ? Mmm".

    Ze hebben zich geen zorgen gemaakt over de duizenden die hun leven hebben verloren, maar eerder wat er gebeurd is met de getuigen van Jehovah uit de nabijheid.

    "LilyoftheValley" schrijft, bijvoorbeeld :

    "Alstublieft, Dang, vertel ons als het goed met je gaat ? We moeten zeker onze broeders in Bethel gedenken in onze gebeden. Ik geloof dat ze zich juist aan de overkant van de oever bevinden ?

    Ik hoop dat iemand uit New York (Annie ?? ) ons weldra zal contacteren en ons zal vertellen hoe het met hen gaat."

     

     

     

    "Artificialsweetner" vertelde :

    "Wij bidden voor onze broeders en zusters uit New York".

     

    Geen woord voor de anderen, wat karakteristiek is voor de acht pagina’s die dit discussieforum bevat(op het moment dat deze zinnen werden geschreven) Zinnen als ‘Ik bid voor al mijn broeders’ zijn gangbaar wanneer ze het probleem aansnijden over wat er is gebeurd in deze sector.

    De reden waarom ze zich weinig druk maken over hun evennaaste is omdat ze ongeduldig wachten op de slachting van 99,9% van de wereldbevolking. Ze verwachten het einde, en denken dat het "daar is".

    Zoals "Flexx" opmerkte :

    "De boekstudie van deze week komt volledig overeen met wat er

    vandaag in de wereld gaande is."

     

    Sommigen gaan er toe over om nog een beetje te overdrijven :

    Zoals deze persoon die zich "……………." laat noemen (Om niet verwarren met "Salsadiva", een dame die dansonderricht geeft, en die natuurlijk niets te maken heeft met de getuigen van Jehovah, schrijven we haar bijnaam "salsadiva" eerder met streepjes) :

    "Laten we het eens hebben over ‘het mat worden van vrees’. De mensen hier op het werk, doen niks anders dan daarover spreken. We waren juist aanwezig op een werkvergadering, waardoor deze vergadering ineens stopte. Men klikte de T.V. aan en we hebben allemaal gekeken. Mensen konden zich nog moeilijk concentreren op zo’n vergadering nadat ze op de hoogte werden gebracht van deze verschrikkelijke situatie. Vervolgens, terwijl we in de lift zaten die me naar mijn bestemming moest brengen, sprak een hoofdverpleegster, haar ontroering uit over die gebeurtenis. Ik heb haar toen gezegd dat dit iets was waar we in onze religie, waar ik al vele jaren bij hoorde,van wisten dat zo iets kon gebeuren. De mensen vragen zich af waarom we van deur tot deur gaan, wel dit was één van de antwoorden. Zo’n gebeurtenissen choqueren ons niet meer, omdat we ervoor worden verwittigd.

    Ze heeft zich tevreden gesteld door me te bekijken en "ja"te knikken met haar hoofd. Ik zou er iets van krijgen dat mensen zo’n drukte kunnen maken over het feit dat we van huis tot huis gaan en dat we hen zinloos ‘vermoeien’.

    Wel, nu zien ze waarom !!! Ik ben er zeker van dat onze vrienden uit New York en elders een speciale gelegenheid zullen hebben om vandaag getuigenis af te leggen. Is het niet zoiets als het woord van Jehovah in vervulling zien gaan ????"

    Al wat "------------" hier doet, is aantonen aan de mensen wie de getuigen van Jehovah in werkelijkheid zijn, en welke soort van "liefde" en "empathie" zij aan de dag leggen ten opzichte van anderen. Ze doet niets anders dan weerspiegelen wat de officiële zienswijze is van het Wachttorengenootschap, en het is interessant op te merken dat deze laatste op de lijst van de UNO staat als een organisatie, gekend wegens hun onderlinge hulpvaardigheid.

    Het is namelijk een feit dat de Getuigen van Jehovah door deze tragische gebeurtenis een "mogelijkheid" hebben gezien om getuigenis te geven.

    Zo heeft "Sprout" verklaard :

    "Tragedies zoals deze zijn mogelijkheden om onze christelijk neutraliteit te tonen in onze commentaren en discussies."

    ’t Is om er ziek van te worden, maar het is waar. Aldus, toont "-------------" aan op welk punt ze gemanipuleerd worden, zoals we hieronder zelf kunnen opmaken uit zijn eigen woorden :

     

    "Afschrikwekkend maar spannend ?

    Ja, dat is het precies ! Ik kan me niet beter uitdrukken, maar dit is het wat ik voelde. En wanneer ze allen zenuwachtig waren op de vergadering deze morgen, was ik, terwijl ik neerzat, hen zo aan het bekijken, en ik gaf glorie aan Jehovah God in mijn hart !!!"

    "Glorie geven aan Jehovah" voor wat daar gebeurd was terwijl er duizenden mensen omgekomen waren. Heel de tragedie aanvoelen als "spannend" ! Het is om er misselijk van te worden. Al degenen die denken dat deze mensen zich alleen maar zorgen maken over zichzelf zouden er beter aan doen om de kwestie eens te herzien.

    "LilyoftheValley" is ook ongerust, maar niet om wat er was gebeurd met de duizenden families. Ze maakte zich zorgen over de getuigen van Jehovah die getuigenis aan het geven waren in de straten aan de voet van de WTC towers!

    "Ik ben verontrust over de broeders en zusters die mogelijk getuigenis aan het geven waren aan het World Trade Center. Ik hoop dat ze gezond en wel zullen zijn."

     

    Het is kenmerkend voor de getuigen van Jehovah om "glorie aan Jehovah"te geven bij zo’n gebeurtenissen.

    "Dropsofjupiter" zei :

    "Het is in werkelijkheid tragisch. De radio, hier, geeft steeds maar nieuws sedert dat het begonnen is. Zoals "…………".heeft gezegd, geef ik glorie aan Jehovah vanuit mijn hart. En dit met verheven stem !

    Ik was me ervan bewust dat we in de laatste dagen leven en dat de grote verdrukking weldra zal beginnen, maar ik heb nooit gedacht dat dit nog zou gebeuren terwijl ik nog leef. Ik had niet meer gedacht zo’n evenement te mogen meemaken. Ik geloof dat dit maar aantoont hoe noodzakelijk het is om Jehovah te dienen elke dag met geheel je leven en met geheel je ziel. En ook hoe belangrijk het is om dicht bijeen te blijven met je broeders en zuster van over de hele wereld."

    En ze verwachten nog ergere dingen, zoals "Cricket" het weergeeft :

    "Dit is waarschijnlijk nog maar het begin. We moeten naar het nieuws blijven luisteren en bidden voor onze broeders."

    Zou je niet zeggen dat ze wachten totdat er nog meer terroristen hen nog meer de mogelijkheid geven om ‘glorie aan hun God’ te geven?

    "Cricket" gaat verder als volgt :

    "Er zal een oorlog komen over de wereld. Ik ben verheugd neutraal te kunnen zijn, maar we zullen ernstig op de proef worden gesteld door de anderen, die zouden willen dat we reageren."

    Deze man maakt zich alleen zorgen omdat hij verwacht dat anderen aan de JG zullen vertellen dat ze iets zullen moeten doen wat ze eigenlijk niet willen. Daar wachten ze al lang op, daarvoor bidden ze.

    De volgende boodschap komt van "Marcheta" :

     

    "Hallo, mijn kostbare vrienden,

    Deze dag heeft alle Getuigen van Jehovah over de hele wereld zeker wakker geschud. Ik wil jullie laten weten dat ik echt heel erg van jullie hou; alstublieft, bidt voor elkaar en denk heel veel aan elkaar bij zo’n dag. Jehovah houdt alles onder controle.!!! Zijn we niet gezegend dat we de waarheden van Jehovah zijn gaan liefhebben ? Mijn handen beven terwijl ik jullie deze boodschap typ. Hebr. 13: 5,6"

    "Moonhues" zegt :

    "Ik ben akkoord met Salsadiva. Het is het moment om te praten over het Koninkrijk van God ! De zuster van mijn bovenbuur werkt in de nabijheid van het Pentagon, en hij is erg angstig en maakt zich werkelijk zorgen om zijn familie. Wij hebben met hem gesproken over de Koninkrijks hoop en de bijbelse profetieën. ’t Is ‘t moment om erop uit te trekken en te gaan prediken. En tevens, zonder te schipperen inzake christelijke neutraliteit, en te gaan praten met zoveel mogelijk mensen over de christelijke liefde !"

    ‘Christelijke liefde’ ? Ik zeg dat het gaat om een vorm van perversiteit.

     

    "Dang" maakt zich alleen maar zorgen over de hoofdzetel van de Watch Tower Society en de gemeente :

    "Ik heb juist gesproken met een broeder uit Bethel. Alhoewel de gebouwen veel rook en stof op zich hebben gekregen van de eerste ontploffing, is er verder niets ergs gebeurd. Met de tweede explosie was de wind gedraaid naar het Zuiden en Bethel heeft er niets van ondervonden. Niemand in onze gemeente is geraakt geweest. Verschillende personen uit onze gemeente en ook de naburige, die werkten bij en in de WTC waren niet op hun werk om verschillende redenen.

    Wetend dat er zo’n groot aantal slachtoffers zijn, heb ik schrik dat er onder hen enkele broeders en zusters zouden zijn die werkelijk hun leven hebben verloren. Ik zal verdere inlichtingen verschaffen vanaf het moment dat ik iets meer weet."

    De reden waarom JG zich verheugen over datgene wat gebeurd is, om de woorden van "Cricket" te gebruiken, is "dat het belangrijk is zich te herinneren dat Jehovah zijn volk beschermt".

    De mensen in het World Trade Center en het Pentagon waren niet het "volk van Jehovah", dus waarom zich daarover zorgen maken !

    De wil van de God van de JG.

    Zoals verteld door "Rachelpy" :

     

    "Werkelijk, dat is het teken van de laatste dagen dat me persoonlijk het meest heeft gechoqueerd. Dat is misschien het startsignaal van de vervulling van de profetie. Misschien het versterken van de macht van de UNO met het oog op de aanval op Babylon de Grote ? We kunnen het nog niet weten, maar we mogen zeker zijn dat de woorden van Jehovah zullen uitkomen en geen enkel zal onvervuld worden. Ook ik bid voor al mijn beste broeders en zusters die eventueel zouden lijden onder deze verschrikkelijke tragedie. Wij weten maar al te goed, dat ze, net zoals elk van ons, in de machtige handen van Jehovah zijn en er is geen betere en zekerder plaats."

    Je moet afwachten !

    De JG "vol van liefde" kunnen maar niet wachten zodat God een eind maakt aan het werk van de terroristen.

     

    "Benadem" geeft het volgende commentaar :

     

    "Gisteren nog, was er één van mijn bijbelstudies die op 2 Timotheus 3: 3 commentaar gaf waar men zegt dat de mensen, in deze kritieke tijden, ‘niet ontvankelijk zouden zijn voor enige overeenkomst’ en hij paste het toe op de wereldsituatie van vandaag. Het is zeker en vast een uitleg over deze terroristen, of het nu op ecologisch, religieus vlak, tegen de regering of iets anders is. Gewelddadige mensen zijn ‘niet ontvankelijk voor enige overeenkomst’ wat het oplossen van de wereldproblemen betreft. En de onschuldigen zijn daar dikwijls het slachtoffer van. Iedereen en alle naties zijn kwetsbaar voor de listen van Satan, en het is ironisch genoeg te moeten constateren dat deze natie zelfs niet in staat was om zijn militair complex te beschermen: Het Pentagon is slechts een immens gebouw met bureaus ; ik heb er gewerkt gedurende de jaren ’70. Al diegenen die vertrouwen stellen in mensen zijn vanzelfsprekend erg ontgoocheld.

    Maar ik heb me zelf moeten afvragen : Indien de mensen geschokt zijn door deze situatie, hoe zal het dan zijn met hun angst wanneer Armageddon komt ? Het is slechts onder de bescherming van Jehovah dat elk zijn hachje zal redden !"

    De volgende keuze krijgen we : Ofwel getuige van Jehovah zijn, of gedood worden door Jehovah, die de aangekondigde terroristen gebruikt, zoals voorspeld in 2 Timotheus.

    Je moet je er niet aan verwachten dat de organisatie van Jehovah’s getuigen zich zorgen zal maken over je indien je geen deel bent van hen. !

    Het wordt stilletjes aan tijd dat de mensheid gaat begrijpen welk soort organisatie zij in werkelijkheid zijn !

     

     

    Wat de Getuigen van Jehovah verteld hebben na deze tragedie

    Enkele opmerkingen geschreven door "Bridgette"

    "Akkoord, ik weet (of ik wil het geloven) dat alle getuigen niet zo ongevoelig zijn. Tenminste, dat hoop ik toch. Sommigen zijn goed en meelevend, maar hier zullen we enkele houdingen zien die een diep contrast vormen en die me er van bewust maakt hoe gelukkig ik ben niet te moeten behoren bij een groep mensen, die in zijn geheel beschouwd, een groot gebrek aan liefde ten toon spreidt. Indien de Christus gelijk had en men zijn ware discipelen kon herkennen aan hun vruchten, dan…"

     

    Een katholieke priester zei het volgende over deze tragedie :

    "Moge God erbarmen hebben met ons en met al diegenen die betrokken zijn in deze tragedie. Laten we bidden voor al diegenen die door deze beproeving moeten gaan."

     

    Een Getuige van Jehovah zei :

    "Onze broeders over de gehele wereld worden elke dag geconfronteerd met dit soort problemen !" (Een Bethel vertegenwoordiger)

     

    Dat is zeker waar, maar wat een gebrek aan medegevoel en liefde ! Natuurlijk, mensen over de gehele wereld worden elke dag daarmee geconfronteerd en niet alleen de JG.

     Vandaag zei een lid van het Bahaï geloof:

    "Ik bid voor allen die daardoor geraakt zijn. En ik maak me zeker zorgen over de hulpverleners (deze dame heeft ook haar bezorgdheid geuit over de mensen die afkomstig zijn uit het Nabije Oosten en die bijgevolg onrechtvaardige vervolging zouden kunnen ondergaan ) .

    Een JG vertelde :

    "We zullen er onze schik in hebben wanneer de terroristen zullen geïdentificeerd worden en wanneer de Verenigde Staten hen zullen beginnen te zoeken, zonder nog te spreken van de gevolgen op de globale markt. Yeah, zoals ik zeg, mensen : ‘Welkom bij de G[rote] V[erdrukking] met het grote H[armageddon] als hoogtepunt."

    ("Chipster", op een discussieforum van de JG, verdedigster van het geloof van de JG en speculerend op een economische crash als leuk gevolg van deze tragedie).

     

    Een atheïst is nu aan het woord :

    Ik ween voor al die verloren zielen vandaag en voor al diegenen die lijden onder religieus fanatisme. ("Silver Leaf",een atheïst die zich aangemeld heeft op de forum van de JG).

    Een JG zei :

    "Dat zal werkelijk interessant worden wanneer de markt zal open gaan (indien ze open gaat) ; sta er eens bij stil dat we nog niet in de voor mij speciale maand, oktober zijn. (Een lid van het discussieforum JG, verdediger van het geloof van de JG en zijn of haar vertrouwen uitend (alsook zijn vreugde) dat deze tragische gebeurtenis zou kunnen dienen in het door hemzelf gekende voornemen).

    Een katholieke non vertelde me :

    "Is dat niet verschrikkelijk ? Hebt u familie hier ? Dat de Heer met u moge zijn".


    Uiteindelijk, stonden er onnoemelijk veel mensen in de rij, soms gedurende 4 uur, om hun bloed te geven voor zo’n tragedie die honderden km van hen plaats vond. Velen hebben geld gegeven en in tal van landen hebben de kerken hun deuren geopend om mensen op te vangen die op de luchthavens geblokkeerd waren. Al die mensen waarmee ik in contact ben getreden hebben hun diep verdriet geuit, hun wanhoop, hun medeleven.

    Een ouderling bij de JG zei :

    "We houden ons daar niet mee bezig, we weten dat het einde zal komen."

    Waar is de liefde ?

    Spijtig genoeg waren er tezelfdertijd heel veel uitspraken die van de WOL kwamen (een discussieforum voor "ware"getuigen van Jehovah) waarbij men uitdrukkingen gebruikte zoals "laten we Jehovah loven" of " Ik verheug me in Jehovah".

    Alstublieft, vertel me dat er toch ook onder hen personen zijn die niet zo onmenselijk denken over zo iets, of die er gewoon toe kunnen komen om eens voor zichzelf te denken. Nog eens, het is goed om zich te herinneren dat ik werkelijk het juiste besluit heb genomen om deze organisatie te verlaten. En zelfs indien ze gelijk zouden hebben (wat ik absoluut niet geloof), dan zou ik nooit eeuwig in zo’n "paradijs" kunnen leven met zo’n egocentrische, ongevoelige, harteloze individuen.

     

     

    Een boodschap die kwam van een lid van Bethel Brooklyn na de terroristische aanslagen in de V.S. :

    "Al een hele tijd bezoek ik jullie site en ik ben heel erg ingenomen met de informatie die jullie me geven. Men vindt er heel veel antwoorden op de vele vragen die ik me al gedurende jaren stel. Ik heb uw recent artikel gelezen over "de reacties van de JG na de terroristische aanslagen in de V.S"., en ik ben bereid om jullie zelfs enkele aanvullende informatie te verschaffen. Ik ben een Amerikaanse Betheliet en ik zie de zaken zoals ik ze van hier intern bekijk. Voel u vrij om mijn woorden te gebruiken (maar niet mijn naam) , als u het begrijpt wat ik bedoel?

     

    Dezelfde morgen van de aanslag, werd de drukkerij van Brooklyn en de bovenste verdiepingen van Sands 90 geëvacueerd uit voorzorg. Toen het tijd was voor het middagmaal heeft Gerrit Lösh een communicatie voorgelezen opgemaakt door het Amerikaanse filiaal waarbij hij vermelde dat de mensen nu meer open zouden staan voor onze boodschap. Het filiaalcomité maakte zich natuurlijk zorgen over de Bethelveiligheid, aangezien de politiemacht nu geconcentreerd was op de plaats van de catastrofe. Vergrotende veiligheidsmaatregelen moesten getroffen worden en men vroeg ons om niet aanwezig te zijn op de vergaderingen die normaal zouden plaats hebben in de avond zelfs in onze respectievelijke gemeenten. Na het middagmaal, werden de gebouwen van Furman 360 afgesloten wegens de mogelijkheid van schade, door rook en afval.

    Tijdens de woensdagmorgen vergadering, heeft Gerrit Lösch ons tijdens de dagtekst bespreking aangemoedigd om ons te concentreren op de inlichtingen die van geestelijke orde waren in de tekst. Er was geen discussie over de tragedie van de dag voordien, met uitzondering van de mededeling dat we ons op de gewone manier naar ons werk zouden begeven die dag en een waarschuwing tegen patriottisme.

    Het dinsdag programma bestond uit een lezing van vijf minuten na het normale programma, uitgesproken door Robert Wallen. Hij moedigde ons aan om aandachtig te zijn en vol medeleven in de velddienst dit weekend, en hij toonde ons enkele publicaties die we zouden kunnen aanbieden, waaronder de recentste nummers van de Wachttoren en de Ontwaakt !, alsook een traktaat. De lezing drukte ons op het hart dat we de plaatsen waar veel mensen bijeenstonden moesten mijden (hier refereerde hij naar omdat er een beetje overal in New York aanwezige ‘waken’ werden gehouden) omdat het zou kunnen dat er daar dingen zouden geschieden waar we niet konden aan meedoen.

    Er waren tijdens verschillende diensten van Bethel, vergaderingen waarbij de ouderlingen ons aanmoedigden om het te mijden te veel aandacht te schenken aan televisiereportages over de tragedie en eerder de Bijbel te lezen. De leden van de familie werden aangemoedigd om elkaar te troosten. Sommige van die vergaderingen duurden minder dan15 minuten, en was slechts een voorwoord op de vergaderingen die over andere onderwerpen ging. Voor zover ik weet, en tenminste tijdens de belangrijkste diensten, bestonden de lezingen uit een of twee toespraken.

    Alhoewel ik denk dat het merendeel van de bethelieten diep geroerd zullen geweest zijn vanwege zo’n tragedie, maakten sommigen van de gelegenheid gebruik om leerstellige punten aan te kaarten. Sommigen vertelden zelfs dat de slachtoffers van geluk mochten spreken, want nu zouden ze een opstanding kunnen krijgen. Volgens de leerstellingen van de getuigen, zouden die mensen die met Armageddon zouden vernietigd worden, geen hoop meer hebben. Ik denk hierbij aan de geestelijken afkomstig uit New York die mooie geestelijke waarheden hebben geuit, maar er waren heel wat bethelieten die kritiek hadden op hun toespraken.

    Het besturend lichaam had kennelijk besloten dat het beter was niets te doen. Geen troostende woorden voor de Bethelfamilie, geen persverklaring en geen enkele hulpbijstand zou georganiseerd worden.

    De JG die Bethel bezochten konden onderdak krijgen in de kamers gereserveerd voor de bezoekers en maaltijden werden uitgedeeld aan de Getuigen die werkten beneden Manhattan en die naar Bethel Brooklyn kwamen nadat de Twin Towers waren vernietigd. De kringopzieners werden erop uitgezonden om na te gaan bij de locale broeders of er slachtoffers onder hen waren. Ik heb iets vernomen dat me niet aanstond over het onderwerp van hulp verschaffing in het verleden bij de JG. De hulpfondsen die gewoonlijk van het Genootschap afkomstig waren, komen van giften geschonken door de JG aan een speciaal fonds, en ze doen soms een dringend beroep hiervoor op de leden van de Bethelfamilie. Ze weigeren hun eigen fondsen te gebruiken, wat heel erg is, wetend dat het bezit van het Genootschap toeneemt aan een snel ritme.

    De meesten van de Bethelieten van Brooklyn, Patterson en Wallkill bereiden zich voor op een heel actief weekend in de velddienst. De inspanningen die tentoongespreid zullen worden om hun buren te troosten zullen misschien echt zijn, alhoewel ondoeltreffend, maar ik heb hierbij een onaangenaam gevoel dat er een grote hoeveelheid publicaties zullen verspreid worden. Heel die massa literatuur zal het publiek niet tot veel nut zijn, want voordat die tragedie plaats vond op dinsdagmorgen, waren ze al heel lang voordien gedrukt. In de mate waarin die verspreiding van publicaties een middel is om voordeel te trekken uit deze tragedie, vind ik het machiavellistisch en uitdagend.

     

     

     

     

     

    Het huidige document is gebaseerd op een dossier van Kent Steinhaug - Ik dank C.D. voor zijn medewerking.

     

     

     

     

     

    zie ook eleuthera.aggelia.be of de site waaruit vertaald: www.aggelia.be

    14-09-2009 om 16:30 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De doopvragen door de jaren heen.

    Doopvragen


    Ziehier de doopvragen, zoals ze werden gesteld aan de kandidaten in de jaren 60:

    1) Hebt u voor God erkend dat u een zondaar bent die redding nodig heeft, en hebt u tegenover hem beleden dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus, tot u komt ?

    2) Hebt u zich op grond van dit geloof in God en in zijn voorziening voor redding, onvoorwaardelijk aan God opgedragen om voortaan zijn wil te doen, zoals hij deze door bemiddeling van Jezus Christus en door middel van de bijbel, onder de verlichtende kracht van de heilige geest, aan u openbaart ?

    Ziet de Wachttoren van 1 november 1966, blz. 657, §16.


    Laten we nu deze vertaling vergelijken met de Engelse tekst die werd gepubliceerd in de Wachttoren van
    1 augustus 1966, pagina 465 :

    1) Have you recognized yourself before Jehovah God as a sinner who needs salvation, and have you acknowledged to him that this salvation proceeds from him, the Father, through his Son Jesus Christ ?

    2) On the basis of this faith in God and in his provision for salvation, have you dedicated yourself unreservedly to God to do his will henceforth as he reveals it to you through Jesus Christ and through the Bible under the enlightening power of the holy spirit ?

    De Nederlandse versie komt overeen met de originele tekst.
    Gelieve evenwel op te merken dat men in de eerste vraag “God” schrijft in plaats van “Jehovah God”.


    In
    1970, wordt dezelfde formulering gebruikt in de Wachttoren van 15 augustus, op pagina 501, paragraaf 20, zonder een woord te veranderen.
    Maar eigenaardig genoeg, negeert ze de “verbeteringen” aangebracht in de Engelse tekst zoals die werden uitgegeven in hetzelfde jaar, namelijk in de Wachttoren van
    15 mei. (de tekst van het tijdschrift is vertaald in het Nederlands, maar de nieuwe vragen niet).

    1) Have you recognized yourself as a sinner and needing salvation from Jehovah God ? And have you acknowledged that this salvation proceeds from him through his ransomer, Christ Jesus ?

    2) On the basis of this faith in God and in his provision for redemption have you dedicated yourself unreservedly to Jehovah God, to do his will henceforth as that will is revealed to you through Christ Jesus and through God's Word as his holy spirit makes it plain ?

    Men zou het aldus kunnen vertalen :

        1) Hebt u erkend dat u een zondaar bent die redding van Jehovah God nodig heeft ? En hebt u beleden dat deze redding van hem uitgaat en door bemiddeling van zijn loskoper, Christus Jezus, tot u komt ?

        2) Hebt u zich op grond van dit geloof in God en zijn voorziening voor verlossing onvoorwaardelijk aan Jehovah opgedragen om voortaan zijn wil te doen zoals die wil door bemiddeling van Christus Jezus en door middel van Gods Woord, dat door zijn heilige geest duidelijk wordt gemaakt, aan u wordt geopenbaard ?


    Ziehier de nieuwe vragen sedert
    1973 :

    1) Hebt u berouw gehad van uw zonden en u omgekeerd en hebt u voor het aangezicht van Jehovah God erkend dat u een veroordeelde zondaar bent die redding nodig heeft, en hebt u tegenover hem beleden dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus ?

    2) Hebt u zich op grond van dit geloof in God en zijn voorziening voor redding, onvoorwaardelijk aan God opgedragen om voortaan zijn wil te doen, zoals hij deze door bemiddeling van Jezus Christus en door middel van de Bijbel, onder de verlichtende kracht van de heilige geest, aan u openbaart ? (Zie de Wachttoren van 1 augustus 1973, pagina 472, §25).

    Vergelijk deze vertaling met de Engelse tekst die gepubliceerd werd in de Wachttoren van 1 mei 1973, pag. 280 :

    1) Have you repented of your sins and turned around, recognizing yourself before Jehovah God as a condemned sinner who needs salvation, and have you acknowledged to him that this salvation proceeds from him, the Father, through his Son Jesus Christ ?

    2) On the basis of this faith in God and in his provision for salvation, have you dedicated yourself unreservedly to God to do his will henceforth as he reveals through Jesus Christ and through the Bible under the enlightening of the holy spirit ?

    De Nederlandse versie komt tamelijk overeen met de originele tekst.

    Vanaf
    1985  hebben de vragen een heel andere wending.
    Men kan opmerken dat de veranderingen aangebracht sedert
    1970 (in het Engels) en 1973 miniem zijn en dat er aan de verplichtingen die met de doop gepaard gaan, niets verandert.
    Maar het wordt helemaal anders in
    1985. Weinig Getuigen hebben die veranderingen opgemerkt welke niet alleen heel belangrijk zijn, maar die ook zekere gevolgen met zich meebrengen.

    1) Heb je op grond van het slachtoffer van Jezus Christus berouw van je zonden en heb je je aan Jehovah opgedragen om zijn wil te doen ?

    2) Begrijp je dat je opdracht en doop je identificeren als een van Jehovah’s getuigen, verbonden met Gods door de geest geleide organisatie ? ***

    Wachttoren van 1 juni 1985, pagina 30, 2de kolom
    Vergelijk deze versie met de tekst in het Engels in de Wachttoren met dezelfde datum :

    1) On the basis of the sacrifice of Jesus Christ, have you repented of your sins and dedicated yourself to Jehovah to do his will ?

    2) Do you understand that your dedication and baptism identify you as one of Jehovah's Witnesses in association with God's spirit-directed organization ?


    *** Nota voor de tweede vraag

    Dit is letterlijk vertaald uit het Frans :

    2) Begrijp je dat je door je op te dragen aan God en door je te laten dopen je je identificeert als een Getuige van Jehovah en je je aldus verenigt met de goddelijke organisatie, die geleid wordt door de heilige geest ?

    Hier merken we een vreemde vertaalfout op.
    In plaats van te zeggen “…verbonden met Gods door de geest geleide organisatie”, staat er “…verenigt met de goddelijke organisatie.”

    Zie "Questions pour le baptême"

    Wat merken we op bij deze herziening uit
    1985 ?

    a ) De tekst is veel korter.

    b ) Met de tweede vraag wordt er niet meer verwezen naar de Bijbel of Gods woord.

    c ) Nog altijd met dezelfde vraag wordt de uitdrukking “de wil van God doen, zoals door Jezus Christus wordt geopenbaard”, weggelaten.

    d ) Door zich te laten onderdompelen, identificeert men zich nu met een Getuige van Jehovah (niet met een getuige, maar een Getuige met een hoofdletter G). Dit etiket ‘behorende bij’ werd vroeger nooit aangehaald in de vorige versies.

    e ) Door zich op te dragen aan God, en zich te laten dopen, verenig je je met de organisatie (goddelijke).
    Aldus, door die formulering, schept het Genootschap een heel nauwe band tussen de opdracht en de organisatie. Of, om eventjes de zin om te keren : indien je niet verenigd bent met de organisatie, is het onmogelijk om je op te dragen aan God. Je zou het zo kunnen zeggen - en dit blijkt uit de gesluierde term die het Genootschap gebruikt – dat met de nieuwe formulering bij de doop, men zich opdraagt aan de organisatie.

    f ) Ongeacht de vragen die de vorige jaren werden gesteld, is het niet de Bijbel die verlicht wordt of geleid door de geest van God, maar het is nog eens de organisatie. Aldus kunnen degenen die zich verbinden met haar in geen geval kritiek uiten, aangezien zo’n kritiek uiten hetzelfde zou zijn als tegen de positie ingaan van de geest die haar leidt.


    Waarom heeft het Genootschap de doopvragen veranderd ?
    Het antwoord is simpel. Elke waarnemer zal het daar unaniem mee eens zijn : ze moest zich wettelijk kunnen beschermen.

    Om dit te staven, zijn er veel brieven geschreven door personen die wilden proberen om op een wettelijke wijze te reageren tegen de acties van het Genootschap, speciaal op het moment van hun uitsluiting, wat dikwijls een pijnlijke beproeving was. Deze personen geloofden, ten onrechte, dat ze zich hadden opgedragen aan Jehovah en niet aan een organisatie.

    Ziehier een van de antwoorden van de Watch Tower : “ Vanaf het moment van je doop en je toetreden tot de organisatie van de Getuigen van Jehovah, heb je het christelijke geloof beleden. Je hebt de leerstellingen van de Getuigen van Jehovah aangehangen. Je hebt aanvaard om je te onderwerpen aan de regels en de procedures van het Besturend Lichaam van de Getuigen van Jehovah.


    Stel u nu zelf de vraag ? In welk jaar heb ik mij laten dopen ?
    Dan zul je van nu af weten onder welke leefregel je je hebt geplaatst.

    Indien het vóór 1985 is, besef dan wel dat vanwege de formulering van de doopvragen, je verbintenis t.o.v. de organisatie niet dezelfde is als diegenen die zich na jou hebben laten dopen.

    zie ook eleuthera.aggelia.be of het origineel in het Frans: www.aggelia.be 

     

    20-08-2009 om 17:17 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OOST WEST,THUIS BEST

    Oost West, Thuis Best,

     

     

    In sommige landen hebben getuigen van Jehovah een vereniging opgericht, “Jah-Jireh” met als missie om bejaarde of gehandicapte aanhangers te verwelkomen in rusthuizen die ze zelf hebben opgericht.

    Tegen een betaling per week of per maand (wat het logement, het voedsel en de verzorging dekt), zijn deze getuigen niet meer eenzaam en worden ze verzorgd.

    Inrichtingen van dezelfde aard bestaan al sedert 25 jaar in Engeland en sedert 2001 in Canada.

    De verwezenlijking en de ontwerpen zijn in ontwikkeling in andere streken van de aarde.

     

    Zie http://www.jah-jireh.org/

    “Jah-Jireh” verklaart geen enkele band te hebben met de Watch Tower Bible and Tract Society.

     

     

    Doordat men tot de vaststelling kwam dat deze laatste absoluut niets deed op dit gebied (ze benadrukken het verder in dit artikel, want haar doel is slechts de prediking), wilden de getuigen van Jehovah uit Nederland kennelijk, iets opstarten met dezelfde structuur.

    Maar een brief van de Watchtower heeft een rem gezet op hun geestdrift en enthousiasme.

     

    Ziehier een overgeschreven deel van het document gedateerd 14april 2008 en gestuurd vanuit Bethel te Emmen (Nederland) naar de ouderlingen van de locale gemeenten. (Indien u de scan wilt zien, ga dan naar Eleuthera.aggelia.be)

     

    Postbank 183765

                                                                                                                              ING Bank 66.4324.533

    WACHTTOREN

    BIJBEL- EN TRAKTAATGENOOTSCHAP

    Noordbargerstraat 77 7812 AA  EMMEN   Nederland

    Telefoon  (0591) 68 35 55

    SCA: SCC 14 april  2008

     

    AAN ALLE LICHAMEN VAN OUDERLINGEN

     

    Geliefde broeders,

     

    Als christenen bekommeren wij ons graag om anderen, zeker als zij extra hulp nodig hebben.

    (zie od 167,168).  Gezins- en familieleden, individuele verkondigers en ook gemeenten nemen, waar dat nodig is, passende initiatieven om ook praktische hulp te geven.

     

    Met het oog op behoeften die zij menen waar te nemen hebben sommigen wel eens het plan geopperd om op een wat formelere manier hulp te bieden, bijvoorbeeld door een stichting of een onderneming op te zetten om een soort bejaardentehuis voor Getuigen van Jehovah op te zetten. Hoe dienen wij zulke initiatieven te beschouwen?  Of in hoeverre zouden aangestelde broeders daarbij betrokken moeten zijn?

     

    Als christelijke gemeente zijn wij georganiseerd om het goede nieuws van Gods Koninkrijk te prediken (Matth.28:19,20).  De publicaties van de “getrouwe en beleidvolle slaaf” – klasse benadrukken de Schriftuurlijke verantwoordelijkheid die met name gezins- en familieleden hebben om in de behoeften te voorzien van ouderen of gehandicapten.

    Terwijl de christelijke gemeente belangstelling toont voor de ouderen en ook in praktische zin hulp biedt, exploiteren of ondersteunen wij als gemeente geen bejaarden- of verzorgingstehuizen, net zomin als dat wij scholen of ziekenhuizen hebben.  Er is geen aanduiding dat christenen in de eerste eeuw dat deden.  Als gewetensvolle aanbidders van Jehovah betalen wij onze belastingen en op basis daarvan verkiezen velen het om voordeel te trekken van de diensten die de overheden ter beschikking stellen.  Tijdens onze prediking worden dergelijke vragen of argumenten ook wel eens opgeworpen, maar dan laten we aan de hand van de Schrift zien welke leiding wij als christenen krijgen om onze tijd en energie te gebruiken voor het doen van Gods wil.-- Zie Redeneren-boek, blz. 224.

     

    Hoe dient het bezien te worden als een broeder die voorrechten in de gemeente behartigt zich inlaat of betrokken is bij seculiere ondernemingen zoals hierboven genoemd? Theocratische bijeenkomsten zijn uiteraard niet de plaats voor het promoten van producten of diensten en we dienen medechristenen niet te benaderen als specifieke doelgroep.  Doet iemand dat toch dan dient hij liefdevolle, maar krachtige Schriftuurlijke raad te krijgen van rijpe ouderlingen(Gal. 6:1;od 141,142; km 7/00 1; w97 15/3 17-22; km 9/87 4). Zou een aangestelde broeder niet gunstig reageren op zulke liefdevolle raad en zou hij in verband met het punt waarover hij raad gekregen heeft moeilijkheden blijven veroorzaken, dan zal beschouwd moeten worden of hij nog aan de vereisten voor zijn aanstelling voldoet.

    Wij vinden het fijn om met jullie samen te mogen werken in het behartigen van de Koninkrijksbelangen en het prediken en onderwijzen van het goede nieuws.  Ontvang alsjeblieft onze hartelijke groeten,

     

                                                                                   jullie broeders

                                                                     Wachttoren B&T.Genootschap

     

    c.Reizende opzieners

    (ik benadruk door het in het rood te zetten) 

     

    Wat is uw reactie ?

     

    Hoe is het mogelijk dat een organisatie die zich christelijk noemt, die beweert zijn naaste lief te hebben, sancties wil treffen ten aanzien van zijn leden die bejaardentehuizen wensen op te richten om de ouderen te verwelkomen ?

     

    Heeft men schrik dat het geld van deze personen uit hun handen zou glippen ?

    Daar men heel goed op de hoogte is dat men een jaarlijkse oproep doet in de Wachttoren (zie namelijk  de rubriek “onroerende goederen” en “testamenten”), zou het ons daarom helemaal niet verwonderen !

     

    Bovendien zijn de argumenten die naar voor worden gebracht door het Genootschap eerder belachelijk. We geven u hierbij twee voorbeelden :

     

    -Ze schrijven : “De publicaties van de “getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse benadrukken de Schriftuurlijke verantwoordelijkheid die met name gezins-en familieleden hebben om in de behoeften te voorzien van ouderen of gehandicapten.”

     

    Vraag : Hebben de families automatisch de nodige materiële bronnen om hun bejaarde of gehandicapte leden te helpen ? Bij het zien van de huidige context, zou het stoutmoedig zijn om affirmatief te antwoorden.

     

    -Ze schrijven ook nog : “wij exploiteren of ondersteunen als gemeente geen bejaarden- of verzorgingstehuizen, net zomin als dat wij scholen of ziekenhuizen hebben. Er is geen aanduiding dat christenen dat in de eerste eeuw deden.”

    Vergeet de Wachttoren (of wil ze het vergeten) dat de eerste christenen leefden in een context van solidariteit waar alle gelovigen hun bezittingen in gemeenschap hadden ?

     

    Uiteindelijk wordt het alleen maar duidelijk dat er meer en meer onenigheid is in het hart van de Wachttoren.

    Zou de befaamde “eenheid” van taal en geest slechts een utopie zijn ?

     

    Voor inlichtingen,ziehier de jaarlijkse oproep in de Wachttoren van 15.11.2008, pag. 6

     

     

    MANIEREN WAAROP SOMMIGEN HET WERK WILLEN ONDERSTEUNEN

     

    Bijdragen voor het wereldomvattende werk : Velen zetten een bedrag opzij dat ze deponeren in de bijdragebussen met het opschrift: “Wereldomvattend werk”.  Elke maand maken de gemeenten deze bijdragen over naar het plaatselijke bijkantoor. Vrijwillige bijdragen kunnen ook rechtsreeks overgemaakt worden naar het plaatselijke bijkantoor.

    Renteloze lening: Geld kan in bewaring worden gegeven met de bepaling dat het aan de gever wordt geretourneerd als hij erom vraagt.

    Aandelen en obligaties: Aandelen en obligaties kunnen als gift aan het Wachttorengenootschap worden overgedragen.

    Testamenten: Bezittingen en geldmiddelen kunnen aan het Wachttorengenootschap worden vermaakt door middel van een rechtsgeldig testament.

    Periodieke giften met een notariële akte: Voor deze giften gelden geen beperkingen aan het via de belastingaangifte in aftrek te brengen bedrag, zoals wel het geval is bij de andere giften.

    Verzekering: Het Wachttorengenootschap kan worden genoemd als begunstigde van een levensverzekeringspolis of van een pensioenregeling. (W.T. 1/11/2004)

     

    Schrijf voor nadere inlichtingen betreffende deze kwesties naar het plaatselijke bijkantoor van Jehovah’s getuigen.

     

     

     

     

    Zie het origineel in het Frans: www.aggelia.be           of vertaald         eleuthera.aggelia.be

    18-07-2009 om 19:40 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ongelofelijke lezing van Samuel Herd, lid van het besturende lichaam

    De ongelofelijke lezing van Samuel Herd

     

    Lid van het Besturend Lichaam.

     

     

    Bent u er klaar voor om de eindstreep te halen ?

     

     

    De ervaren en vastbesloten renner traint intens om de eindstreep te halen.  Elke zenuw, elke spier, elke gewrichtsband moet getraind worden.  Zijn longen moeten in “conditie” zijn indien hij wil winnen.

    Hij beseft dat het ergste wat hem overkomen kan, is, dat hij zou starten en lopen als een wervelwind om daarna te moeten ervaren dat zijn benen hem parten spelen, zijn longen hem verraden, terwijl hij zo dicht bij het doel is.

    Wat doet hij dus ?

    Lang vóór de wedstrijd, traint hij hard.  Hij gaat ervoor om kracht te verwerven, om te volharden, een goede techniek aan te leren, om te leren gehoorzamen aan de regels, want het is alleen maar op die manier dat hij kans maakt om te slagen.

    De bedachtzame renner loopt, en beseft dat er op zijn pad herkenningstekens staan aangegeven die hem zullen vertellen waar hij zich bevindt in de wedloop.  Deze herkenningstekens helpen hem om zijn energie te beheersen, wijzen hem erop dat hij al dicht zijn doel is genaderd of indien het nodig is zijn tempo krachtiger en langer moet maken en indien hij zich vol energie in de koers moet smijten of indien hij meer de manier van lopen moet berekenen.

     

    Zo is het ook met ons, christenen.  Naarmate we dichter het einde van dit samenstel van dingen, - dus de eindstreep - naderen, zijn er ook overal op ons pad herkenningstekens te zien die ons zullen vertellen waar we staan en wat we verstandelijk kunnen doen.

     

    Ik zou graag hebben dat jullie samen met mij jullie bijbel openslaan bij Mattheus hoofdstuk 24.  Deze avond zal het voornaamste van wat er gezegd wordt, over deze passage gaan.  We zullen ons dus concentreren op Mattheus 24, zelfs indien we er andere teksten bijhalen. We zullen ons concentreren op de beweringen van Jezus, in Mattheus 24.

     

    In dit hoofdstuk zegt Jezus iets dat zeker en vast onze aandacht zal opeisen aangezien het hier gaat over één van de herkenningstekens.  Hij vertelt ons waar we staan en wat we redelijkerwijze aan het doen zijn.

    In Mattheus 24 : 21,22 zegt Jezus : “Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, neen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.”

    Jezus plaatst een kilometer herkenningsteken.  Eerst zegt hij, naarmate je het einde nadert, dan zal je iets zien wat genoemd wordt, ‘de grote verdrukking’.  Hij zegt dat dit ‘iets’ afgrijselijk zal zijn.  En indien het niet zou ingekort worden, zou niemand het overleven want het zou nu eenmaal verschrikkelijk zijn.

    Juist nadien, in het vers 29 zegt hij : “Onmiddellijk na de verdrukking van die dagen zal de zon worden verduisterd, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt.”  Ha, nu hebben we een ander herkenningsteken.

     

    Snel komen we weer bij een ander herkenningsteken, in de verzen 30 en 31 : “En dan zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid.  En hij zal zijn engelen uitzenden met een luid trompetgeschal, en zij zullen zijn uitverkorenen bijeenvergaderen van de vier windstreken, van het ene uiteinde der hemelen tot het andere uiteinde daarvan.”

     

    Daarna is dat wat Jezus aan ons beschrijft de op zich uiteindelijke finale.  De herkenningstekens zullen naarmate we vooruitgaan naar het einde van dit samenstel van dingen beetje bij beetje duidelijker worden.

     

    De reden waarom we bij dit punt zullen stilstaan, is dat, eenmaal het eerste teken gepasseerd, de rest er onverbiddelijk snel zal uit voortvloeien zoals wanneer men iets vanaf een heuvel naar een doel laat rollen. We zullen niet meer de tijd hebben om onze stappen aan te passen, of om onze positie te heroverdenken.  De tijd zal heel snel gaan.  Er zal dit en dat gebeuren, en dan opnieuw weer iets anders, enzovoort…totdat het afgelopen zal zijn.  Wat je niet zult gedaan hebben, zul je niet meer kunnen doen op dat moment.  Als je je dan al niet in orde hebt gebracht, zul je het niet meer kunnen doen.  Op dat moment zul je geen nieuwe veronderstelde kracht vinden.  Je zult lopen zoals je altijd gelopen hebt.  Heb je meegelopen met de wereld ?

    Het zou zijn alsof men zou vragen aan een renner die zich al jaren traint op een bepaalde manier, om plots van stijl te veranderen, op de dag van de wedstrijd.  Het is daar nu te laat voor !

    Zelfs indien hij zou veranderen van techniek, hij zou bijgevolg toch verliezen, want hij zou te verward zijn.

     

    Het eerste herkenningsteken presenteert zich met de vernietiging van Babylon de Grote.  Dit is wanneer alles verslechtert.  Op het moment van de vernietiging van Babylon de Grote, juist op dit moment, zullen jij en ik in de strijd van ons leven zijn.

     

    Open nu jullie bijbel bij Openbaring, dan zul je zich een idee kunnen vormen van wat er zal gebeuren wanneer de grote verdrukking zal beginnen.  Neem Openbaring 17 en je zult de meeslepende dingen zien gebeuren.  Op het eind van het vers 1, en dan het vers 2 staat er : „Kom, ik zal u het oordeel tonen over de grote hoer, die op vele wateren zit, met wie de koningen der aarde hoererij hebben bedreven, terwijl zij die de aarde bewonen, dronken werden gemaakt van de wijn van haar hoererij.”

     

    Goed.  Laat je blik nu eens vallen op de verzen 10 en 11 : “En er zijn zeven koningen : vijf zijn gevallen, één is er, de andere is nog niet gekomen, maar als hij gekomen is, moet hij een korte tijd blijven.   En het wilde beest dat was maar niet is, is ook zelf een achtste [koning], maar spruit voort uit de zeven, en het gaat de vernietiging tegemoet.  En in het vers 13 : “Dezen hebben één gedachte, en daarom geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest.”

    En wat doen ze met die nieuwe macht, met die ene gedachte ?  Vers 16 : “En de tien hoorns die gij gezien hebt, en het wilde beest, die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en ze zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden.”   Vers 17 : “Want God heeft [het] hun in het hart gegeven zijn gedachte uit te voeren, ja, [hun] ene gedachte uit te voeren door hun koninkrijk aan het wilde beest te geven.”

    Met andere woorden, Jehovah God zal in de nabije toekomst een soort van waanzin scheppen, een soort van dolleman waanzin die zich meester zal maken van de wereldlijke machten en zij zullen Babylon de Grote aanvallen en haar verscheuren omdat ze krijgt wat ze verdient.

    Indien je heel goed aandacht schenkt, dan zijn de dingen al bezig met zich te ordenen om aldus te geschieden. Ze zijn nu al in een nukkige stemming.  Ze sluiten nu al geestelijken op in de gevangenis.  Ze hebben geen enkel beetje respect noch enig gevoel van sentiment voor de geestelijken, ze beroven en vallen hen zo maar aan in de straten van New York.  De dieven breken binnen in de kloosters en stelen wat ze kunnen krijgen, de nonnen worden verkracht.  Ze plunderen zelfs de kerken leeg, en de predikers op de straten.  Zo zien we dat de neiging om Babylon de Grote aan te vallen er al is.  Jehovah alleen zal maken dat ze hun mond wijd zullen openen zodat ze haar in stukken zullen scheuren en zullen verbranden wat er van overblijft.

     

    Wanneer deze herkenningstekens er zullen zijn, zal het het ergste tijdperk zijn, broeders.  Zelfs de wereld zal onthutst zijn wanneer ze zullen zien wat er allemaal in de kerken zal gebeuren.  Kijk met mij mee in Openbaring 18 : 9,10 : “En de koningen der aarde die hoererij met haar hebben bedreven en in schaamteloze weelde hebben geleefd, zullen over haar wenen en zich in droefheid om haar slaan, wanneer zij naar de rook kijken die van haar verbranding afkomt, terwijl zij uit vrees voor haar pijniging op een afstand staan en zeggen: ’Wat jammer, wat jammer, gij grote stad, Ba̱bylon, gij sterke stad, want in één uur we zullen geen Kerstmis meer hebben, geen Pasen, en we zullen geen politieke verkiezingen meer kunnen hebben in uw kerken !

     

     

    (De audio opname begint hier)   zie hiervoor www.aggelia.be

     

     

    …En Babylon zal vernietigd worden.  Het zal voor ons ook niet grappig zijn, want wanneer de politieke leiders zullen zien hoe het met  de geestelijken is afgelopen, dan zullen ze weten dat het nu hun beurt is.

    Ze blijven op de achtergrond omdat ze zien dat het de hand Gods is die ingrijpt.  Ze zullen beseffen dat er iets heel anders aan het gebeuren is wanneer ze hun religieuze groepen en anderen zien vernietigd worden

    Dan wordt het heel belangrijk, want wanneer dit uur is geslagen, wat zal jij en ik nodig hebben ? Wat zullen we nog nodig hebben wanneer we het samenstel ten einde zien lopen ?

     

    Een nieuwe auto ?

    Een nieuw huis ?

    Een nieuw paar schoenen ?

    Een nieuwe mantel ?

    Een nieuw parfum ?

    Modieuze kleren ?

    Geld voor de studies van je kinderen ?

     

     

    Wanneer dat alles staat te geschieden, zul je geen geld meer nodig hebben. Het kostbaarste bezit wat je dan zult hebben zal je geloof in God zijn.  Wanneer het uur is geslagen, dan zal het erg zijn, en niemand zal het overleven tenzij door goddelijk ingrijpen.  De vraag is dan ook : “ Ben je daarop getraind ? Zul je de moed hebben om naar buiten te komen en om het even wat te verkondigen, met gelijk welke boodschap die God je zal opdragen te doen ?

    Als we nu al beven en het moeilijk vinden om het Goede Nieuws te gaan prediken, en als onze training in dat opzicht maar ‘zo en zo’ is, dan moet je niet gaan denken dat je plots een miraculeuze moed zult krijgen om op te staan terwijl men terzelfder tijd bezig is Babylon de Grote in stukjes te kappen en ook iedereen die maar iets over een religieus onderwerp te zeggen zal hebben.

    Denk maar niet een speciale miraculeuze kracht te hebben om de waarheid te vertellen wanneer je het nu nog niet kunt.

     

    Juist na de vernietiging van Babylon, bijna zonder uitstel, kijk met mij in

    Mattheus 24 :29 wat er staat vermeld : “zal de zon worden verduisterd, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt”.

    In welke zin zal de zon worden verduisterd en de maan haar licht niet meer geven, en de sterren uit de hemel zullen vallen, en de hemelen zullen worden geschokt ?

     

    Zonder twijfel zullen er in de eerste fase van deze grote verdrukking, verschillende lichtgevers zijn, de graag geziene geestelijken van de wereld, de politieke en economische lichten, diegenen waarvan men weet dat ze een uitkomst zouden bieden, de geestelijkheid die op een verstandige manier met God zou onderhandelen zodat je gered kon worden ; de economische voorspellers die je zeggen hoe je geld kunt verdienen en je verrijken ; misschien de politieke goeroes die je zullen uitleggen hoe ze de wereld uit de problemen zullen halen…

     

     

    Wanneer dit uur geslagen is, zal de Bijbel onthullen dat ze niets of niemand zijn en dat ze niemand zullen kunnen redden.  Het zal zijn alsof alle sterren uit de hemel hun licht zullen doven en de krachten van de hemelen geschud zullen worden.  Kun je je voorstellen welke verwarring er dan zal heersen onder diegenen die al hun daden en hun geloof in de geestelijken stelden om alleen maar te zien hoe ze vernietigd zullen worden vanaf het begin van de grote verdrukking ?

    Kun je je een beetje voorstellen hoe de mensen de straten zullen doorkruisen op zoek naar een priester die het overleefd heeft ?

    Op zoek naar hen, ja ! “ Wij komen u zoeken want u wist dat we een gratis bijbelstudie konden krijgen, gedurende zo’n 19 weken.  En u hebt ons gezegd dat we ons niet moesten inlaten met de getuigen van Jehovah.  U hebt ons gezegd alleen maar naar hier te komen, ons neer te zetten, naar u te luisteren en dat we dan gered zouden worden.  Maar nu bestaat de kerk niet meer, ze is volledig verbrand ! … Nu hebben we geen gebeden meer, geen kans meer.  Jullie hebben ons bedrogen !”

    En dan zullen ze een eind maken aan degenen die het nog overleefd hebben.

     

    Dan zullen ze de universiteitsprofessoren opzoeken : “U hebt ons gezegd dat terwijl we naar u luisterden, wij van de goede dingen van de aarde zouden kunnen profiteren.  Maar nu is de beurs in elkaar gestort, het geld heeft geen waarde meer.  U hebt ons gezegd dat we door zo’n onderwijs te ontvangen, we een rustig leventje zouden leiden en ziedaar, we hebben bij God geen enkele schat verzameld …Tegenwoordig staan we voor dat groot ding, Armageddon genaamd, die gebeurtenis waarvan de getuigen van Jehovah steeds melding maakten.”

     

                En dan zullen ze ook komaf maken met deze laatste.

     

    Broeders, er zal geen licht meer zijn wanneer dit alles staat te gebeuren.  Zul je gereed zijn ? Zul je iets te zeggen hebben ? Iets wat nog de moeite waard is ? Zou je het bewijs kunnen geven dat je op de juiste wijze aan het rennen bent ?  Waarom is dat zo belangrijk ? Mattheus 24 : 29,30 : Omdat de Bijbel vertelt dat “onmiddellijk nadat de zon, de maan, de sterren zullen verduisterd zijn”, dan zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel zal verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan…(…)”

     

    Maar wat betekent dat verschijnen van de Zoon des mensen in de hemel ?  Het gaat over dezelfde gebeurtenis als deze uit Mattheus 25 : 31-32 : “Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen.  En alle natiën zullen vóór hem vergaderd worden, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt.”

    Waarom is dat zo ?  Wel, Mattheus 24 toont het bewijs dat mensen van de wereld zullen weten en begrijpen dat ze bezig zijn te leven in de finale oordeelsperiode ; ze zullen het bewijs zien ; ze zullen iets onderscheiden dat hen zal overtuigen dat het inderdaad wel zo is !  Ze zullen schreeuwen en wenen want op dat moment zullen ze geen veranderingen meer kunnen aanbrengen, of een studie krijgen uit de Bijbel, of een nabezoek hebben, of op verzachtende omstandigheden kunnen rekenen.

     

    Bent u er klaar voor, broeders ?  Begrijpen jullie zelf wel wat dit in werkelijkheid betekent ?  Wanneer dit teken van de Zoon des mensen in de hemel zal verschijnen, wanneer Jezus op zijn glorierijke troon zal komen, dan zal hij ons oordelen.  Hij zal jou en mij oordelen en op dat moment van de geschiedenis zullen we aangekomen zijn op het punt waar we ofwel een schaap ofwel een bok zullen zijn.  Jij en ik zullen op dit precieze moment het verdict niet kunnen aanpassen, veranderen of in der minne schikken.

     

    Je zult tegen Jezus niet kunnen verklaren : “Oh, Jezus, wacht nog een momentje, ik ben uitgesloten, geef me eerst de tijd om te worden hersteld.”  Oh, neen, neen, neen !  Alle bewijzen zullen klaar en duidelijk bloot liggen die zullen aantonen welk soort van persoon je in werkelijkheid bent.  En wanneer hij zich zal neerzetten, zul je niets meer aan je strafblad kunnen veranderen, geen jota !

    Je zult niet kunnen zeggen, “’t Is te zeggen, Jezus…, ik was onregelmatig, geef mij nog wat tijd, laat me nog…”. NEEN !  “Ik bedoel veranderen van…”.  NEEN !  Want dan, wanneer dat staat te gebeuren, dan zal al wat je geweest zijt in die audiëntiezaal bloot liggen en Jezus zal op dat moment oordelen, punt andere lijn.

     

    Jij noch ik zullen er iets aan kunnen veranderen.  Geen jota !  Het zal afgelopen zijn !  De uitspraak zal gegeven zijn, het zal klaar en duidelijk zijn;  Ge zult ofwel een schaap ofwel een bok zijn. 

    Je zult aan het oordeel niets kunnen veranderen.  Dat is een erge zaak !

     

    Ben je er klaar voor ?  Wat voor iemand zul je zijn op dit moment ?  Welk soort van persoon ben je nu ?  Probeer je je zoveel mogelijk bij de wereld te scharen ?

     

    Om haar look na te bootsen

    Haar manier van kleden

    Haar gedrag,

    Haar dansstijl,

    Haar manier van spreken?

     

    Eens dat Jezus op de oordeelstroon zal hebben plaats genomen, zult je niet meer kunnen zeggen : “Oh, laat mij me ontdoen van dit ‘ding’”, Njet, njet ; Je had het tot zover aan, wel je zult het behouden.  Het is voor wat je geweest bent, dat je geoordeeld zult worden.

    Het getuigenis dat je hebt gegeven tussen vandaag en het moment waarop Jezus op zijn troon gaat zitten zal het getuigenis zijn dat zal onthouden worden, het zal de beslissende factor zijn om te bepalen of je een schaap of een bok zult zijn.  Begrijpt dat, broeders, begrijpt dat.

     

    Laat mij dat eens op een andere manier illustreren : Je hebt zeker en vast al die reclame gezien van die gespierde mannen.  Ze geven je een beeld en vertellen je : “je lichaam kan hierop gaan lijken”. Ze doen je geloven dat door enkele halters te hanteren en een specifiek voedseldieet te volgen, je ook zo’n ferme spieren en ook zo’n voorkomen zult krijgen.  Zeg dat het niet waar is, dat je dat gelooft !

    Er zijn jaren oefenen mee gemoeid en een uitgestippelde manier van eten .  Denk niet dat je in enkele dagen of weken door dit dieet te volgen, je zo’n voorkomen kunt bereiken.  Jaren, vele jaren zijn er voor nodig !  Wanneer dan de Grote Verdrukking zal komen, vergeet niet dat het zo zal aflopen : Klap ! Klap ! Klap !  Uitzonderlijk vlug, je zult niet de tijd hebben om je dan een geestesgezindheid op te bouwen, als je het nog niet hebt bereikt.  Denkt daaraan !

     

    Hoeveel tijd vergt het voor iemand om in de waarheid te komen, tegenwoordig ?  Is het niet een strikt minimum van 19 weken (ongeveer 6 maanden) ?  Vervolgens moet je gaan prediken.  Dus, denk niet dat je als bij toverslag, Babylon de Grote zult zien vallen en je dan heel je verleden zult kunnen achter je leggen, met al je verlangens !  NEEN !  Je zult dan rennen zoals je je steeds hebt getraind.

     

    Over het algemeen, in crisis - of kritieke tijden, verschuilen mensen zich achter een houding die ze gewoon zijn.  Ze zullen geen vernieuwingen invoeren.  Ze houden zich aan datgene wat ze weten.

    Wel, als je tot nu toe onregelmatig bent geweest, rebels, op de rand van je principes hebt geleefd, als je in de wereld leefde, dan zul je niet plotseling, in een oogwenk, de waarheid beleven !  Je zult je verschuilen in je gewone manier van doen.

     

    Ben je klaar om de finale te halen ?  Maak je een afstand tussen jezelf en de wereld ? Beweer je Jehovah te dienen en toch dichter bij de wereld van Satan te komen ?

    Laat mij je iets interessants tonen uit de Bijbel.

    Lezen we maar eens Efeziërs 4 :20.  Sprekend over Jezus, wordt er gezegd : “Maar GIJ hebt de Christus zo niet leren kennen.”

    Toen ik in de kringdienst stond kon ik duidelijk waarnemen dat velen van ons zich niet trainen zoals het zou moeten door te geloven zoals wij, dat Armageddon binnenkort komt.  Sommigen onder ons staan te dicht bij de wereld.  Velen onder ons lopen niet met de geestdrift die ze zouden moeten hebben.  Herinner je wat je hebt geleerd in de Koninkrijkszaal, wat je hebt bestudeerd in de boeken, al wat je hebt geleerd door de Bijbel, je hebt niet geleerd dat Christus zo is -zoals de wereld -. Christus schaarde zich in geen enkel opzicht dicht bij de wereld.

    Indien Jezus vandaag hier zou zijn, denk je dat hij hier zou rondwandelen met een wapperende broek en een ringetje in zijn oor ? Je zult nergens in de Bijbel een tekst vinden die je maar een idee geeft dat Jezus zo’n look zou hebben gehad.

    Indien hij hier bij ons zou zijn, denk je dat hij zich zo zou kleden en de indruk zou wekken om te behoren bij enkele radicale bewegingen van deze wereld ? Hij zou nooit zo iets gedaan hebben !

     

    De wereld is gewoon om te zeggen : “Kijk naar mij !”.

     

    Om je eens een gedacht te geven,- ik was op een dag in de supermarkt-, ik zie die vrouw, betaald aan ik weet niet hoeveel per uur (en je weet wel dat de wereld groot belang hecht aan efficiëntie.  Ze willen dat de mensen efficiënt zijn)… en wat doet die vrouw ?  Ze probeert me te bedienen, maar ze kan haar handen niet gebruiken door haar nagels !

     

    Wel, indien Jezus hier zou zijn, zou hij de zusters of de broeders er doen aan denken om naar uitersten te streven ?  Heb je ooit ergens in de Bijbel gelezen dat er sprake van zou zijn dat Jezus zoiets zou goedkeuren ?

    Dit is een punt om te overwegen, broeders, want Armageddon zal zo iets groots zijn dat jij en ik nog nooit hebben beleefd.  Hoe meer we ons oefenen om Jehovah innig te dienen, hoe beter we zullen toegerust zijn wanneer het uur is geslagen.  Maar geloof me, wanneer dit moment gekomen zal zijn, dan zul je je niet kunnen omkeren en een manier te pakken krijgen als je niet hebt getraind.  Denk daar eens ernstig over na.

     

    Je hart, je geestelijke longen, je heupen zouden zich moeten oefenen om zo dicht mogelijk tot Jezus te naderen en dat soort mens te worden waarvoor hij zich heeft uitgegeven.  Het is inderdaad de enige manier om die race te winnen.

     

    Juist nadat Jezus dit scheidingswerk tussen de schapen en de bokken zal geklaard hebben, zal er een interessante gebeurtenis plaats hebben…Hij zal bijeenbrengen… Laten we eventjes Mattheus 24: 31 lezen, want de gebeurtenissen zullen heel vlug geschieden, zoniet zou, zoals Jezus heeft gezegd, ‘geen vlees worden gered.’

    GEEN vlees zou gered worden indien deze gebeurtenissen zich niet vlug zouden afspelen.

    Mattheus 24 : 31 : “En hij zal zijn engelen uitzenden met een luid trompetgeschal, en zij zullen zijn uitverkorenen bijeenvergaderen van de vier windstreken, van het ene uiteinde der hemelen tot het andere uiteinde daarvan.”

    Op dit moment zal men zich niet afvragen wie de gezalfden zijn.  Wie de echte gezalfden zullen zijn ?  Soms zien we mensen die amper in de waarheid zijn en ze nemen van de symbolen.  We moeten hen niet oordelen, dat zijn onze zaken niet, maar wij zullen weten wie ze zijn, daar ze eens zullen verzegeld worden.  Er zal geen enkele twijfel over bestaan, dat ze zullen vergaderd worden op dat moment.  Je zal met grote zekerheid weten wie de echte gezalfden zijn en wie de valse.

     

    Wanneer ik me verplaatste van hier naar daar - ik oordeel absoluut niet – zag ik soms bij diegenen die beweerden gezalfden te zijn, geen enkel teken dat ik anders wel zie bij gezalfden.  Soms zijn ze de grootste onruststokers in de gemeenten.  Soms zorgen ze voor  strijd, een strijd in de ware zin van het woord.  Ik ben eens getuige geweest, om het zo te zeggen, van de moeilijkheden en de herrie die ze veroorzaakten in de gemeente.  Ik heb eens een bijbelstudie meegemaakt waar de leerling niet gedoopt was, maar zie, hij zat zich daar af te vragen of hij gezalfd was of niet.

     

    Kortom, Jezus zal zijn gezalfden vergaderen, en dat zou nog een grotere beproeving kunnen zijn dan je zou denken, wist je dat ?  Als jij en ik vandaag niet de gewoonte hebben om te gehoorzamen, wel, wanneer de meeste van de gezalfden de aarde zullen verlaten hebben en er zogezegd alleen maar leden van de Grote Schare zullen overblijven, zullen we hen dan gehoorzamen op dat moment ?

    Zul je zeggen : “Ja, maar, gij zijt toch niet gezalfd met de geest !  Ze zijn allen naar de hemel.  Wie ben jij om mij te zeggen wat ik moet doen en laten ?  Ik gaf al geen rapport van activiteit in wanneer ze nog op aarde waren, en denk je dat ik het dan aan jou zal geven ?”

     

    Zie je, broeders, deze belachelijke geestestoestand of dit gebrek aan samenwerking kan grote vervelende situaties scheppen en een slechte geest doen ontstaan binnen in jezelf.  Jezus heeft gezegd : “wie getrouw is in kleine dingen zal getrouw zijn in de grote”.  Dit alles maakt deel uit van onze training.

     

    Een andere gebeurtenis zal ook nog plaats vinden : je moet je niet voorstellen dat Satan de Duivel, wanneer hij ziet hoe de valse religies zijn verwoest, het economische stelsel dat hij heeft opgericht in ruïnes ziet vallen, als hij ziet hoe de politieke wereld die hij heeft gemaakt en gemanipuleerd, volledig op zijn kop zal staan, denk dan niet dat hij niet naar jou op zoek zal gaan !  Denk dan maar niet dat hij niet zal proberen om Jehovah in zekere zin in de schaduw te stellen, dat hij niet zal proberen om ruzie te stoken zelfs onder Jezus (zijn gemeente).  Denk niet dat hij zal toekijken zonder iets te proberen.  Dat hij zomaar zal weggaan, het strijdperk verlaten en toegeven dat hij is verloren.  Alhoewel hij zal weten dat hij verloren is, denk maar niet dat hij zo vlug zal opgeven, want dat zal hij niet doen.

     

    Vervolgens zal er de aanval zijn van Gog van Magog.  De enige manier waarop Satan Jezus en Jehovah zal proberen te raken, zal zijn door JULLIE te raken.  Wie zijn jullie ?  Wat zijt

    gij ?  Indien je iets hebt kunnen verbergen tot dan toe, dan zul je dat niet meer kunnen doen op dat moment.  Want alleen diegenen die een volstrekt geloof in Jehovah hebben en die absoluut hun vertrouwen in Hem hebben gesteld zullen zich niet afvragen of Jehovah hen zal beschermen.  Indien je de minste twijfel hebt, dan zul je er heel eenvoudig weg niet geraken.  Indien je de minste twijfel zult hebben, zal Satan je opslokken.  Je zult willen vluchten uit schrik, je zult geïsoleerd raken of gevangen worden zoals een kleintje in de grote poten van een leeuw.  De verborgen zonden, het gebrek aan geloof, de slechte beweegredenen, de spijt, , de onzekerheden, wanneer Gog van Magog zal toeslaan, en je dan niet de absolute zekerheid zult hebben je best te hebben gedaan…Wel !…

     

    Zoals je ziet, het zal op zo’n moment zijn dat men een definitief antwoord zal geven op de vraag of we, ja of neen Jehovah hebben gediend met onze hele ziel.  Het zal niet het predikingrapportje of een ouderling zijn die het antwoord zal verschaffen.  Het antwoord zal op dat moment daar verschijnen.  De vraag is dus, ben je er klaar voor ?  Want wanneer Satan zijn aanval zal beginnen, dan zal Jehovah in zijn volle woede toeslaan en het zal eindelijk Armageddon zijn.  Het zal het laatste van de hoera’s zijn.  Wanneer Gog Gods volk zal aanvallen, dan zal Armageddon beginnen.  Het zal als de eindstreep zijn.

     

    Oh, wat zal dat een prachtig moment zijn, broeders !  Indien jij en ik hard hebben gewerkt, indien we ons hebben geoefend, indien we hebben samengewerkt, dan zullen we onder elkaar kunnen zeggen : “Weet je, ik ben verrukt dat ik al mijn geld heb gebruikt voor de Koninkrijkszaal en dat ik me daar heb kunnen neerzetten om onderwezen te worden.  Ik zat daar in de Koninkrijkszaal tijdens de overlevingsles voor Armageddon.  Er waren lessen op dinsdag, donderdag en zondag.  Ik was daar aanwezig totdat de laatste onder hen wegging.  Nu ben ik er klaar voor om Armageddon te overleven, want ik ben er zeker van dat ik op een correcte manier ben onderwezen.  Ik heb me geoefend voor de wedloop en ik ben klaar voor Armageddon want ik heb alles gebruikt waarover ik beschikte om de zaak van het Koninkrijk te ondersteunen.  Ik heb mijn fondsen gebruikt, ik heb niet geprobeerd iets achter te houden, wetend dat geld van geen enkel nut meer zal zijn.”

    Ah ! Je kunt er eens goed mee lachen omdat je weet dat je financiële mogelijkheden gebruikt zijn geweest om Jehovah te eren en te loven. Terwijl al die anderen dat van hen hebben behouden, zullen ze zien hoe de beurs in elkaar stort, ze zullen waarschijnlijk de dollars zien vliegen in de straten zoals gemene vodjes papier ! Het jouwe echter zal gediend hebben om Jehovah gestaag te hebben geëerd.

     

    Oh ! Wat een heerlijk moment zal dat zijn ! En dààr, en dààr, wanneer de Grote Verdrukking is begonnen, de zon en de maan en de sterren gevallen zullen zijn, het teken van de Mensenzoon zichtbaar in de hemel zal komen, eens de gezalfden zullen afgescheiden zijn, eens de aanval van Gog is begonnen, eens de strijd van Armageddon voorbij, en dààr…is dan de NIEUWE WERELD !

    En u zult dan neerkomen aan de andere kant van de lijn, de kant van de Nieuwe Wereld !  Oh, zal dat niet heerlijk zijn ?

     

    Maar, ben je er klaar voor ?

    Dan, op dat gegeven moment is het niet de tijd om te oefenen, want alles zal te snel gaan.  Het is NU de tijd om je te trainen, broeders. We moeten ons inspannen om tegenwoordig te zijn op de vergaderingen, want elke vergadering is een trainingsles voor Armageddon.  Zoals bij het opdrukken van je lichaam.  Het is niet omdat je je één keer opdrukt of pompt dat je spierstelsel gevormd wordt, zo gaat dat nooit.  Slechts één keer pompen zul je niet doen.  Het komt door je aanhoudende inspanning en de regelmaat dat de geestelijke borstspieren worden gevormd, je nek, de armen, de benen, dat je zo een mooi gestel krijgt. Met slechts die ene keer is het niet voldoende, het is de regelmaat die je bekwaamheid om te lopen ontwikkelt, de manier hoe je moet lopen.  Dat brengt dan sterke benen voort, een robuust hart, alsook sterke longen.  Dat ontwikkelt het geloof, geen angst hebben en vastberadenheid kweken.  Je kunt dat niet beginnen te doen wanneer het al begonnen is.  Je moet het NU doen.

     

     

    Zo, ben je er klaar voor om de eindstreep te halen ? Oefen je je nu ? Wanneer de verdrukking morgen komt, ben je er zeker van dat je het soort van persoon bent die Christus zal goedkeuren ?  Heb je de zekerheid dat je zonder voorwaarden en onherroepelijk bewezen hebt dat je je hebt opgedragen aan Jehovah met heel je ziel ?

    Bent je niet tevreden dat we nog enkele minuten respijt hebben voor het einde ?  En misschien daar waar je stijl nog iets te wensen overlaat, je je nog kunt aanpassen, je harmoniseren met je manier van lopen, en te leren gehoorzaam zijn?  Gehoorzaamheid is iets wonderbaarlijks…

     

     

    Sta me toe om jullie nog een anekdote te vertellen vooraleer ik zal eindigen. Deze ervaring is onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift en ik zal het nooit vergeten.  Ze heeft me een les bijgebracht.  Ik kan me nog herinneren dat ik letterlijk deelgenomen heb aan een wedloop.  Dat was toen ik nog op school zat.  Er waren daar enkele jongens opgesteld klaar om te starten.  In mijn geest kon ik ze wel tien keer verslaan.  Ik wist dat ik ze kon verslaan.  Toen de leraar het startsein gaf, was ik vertrokken.  En natuurlijk, ik had ze verslaan !

    Maar ondanks de overwinning had de leraar mij toen gezegd dat ik een nul kreeg.  Ik was er ondersteboven van, en ik zei tegen mezelf : “Wat ?  Niet gewonnen ?” … Ik had dan niet alleen gewonnen, maar nog een nul erbij gekregen.  Ik zat aan de grond.

     

    Zie je, in een wedren zijn er zo van die zaken die men banen noemt, waar men moet gehoorzamen aan de regels, en de regel is zo dat, als je moet lopen dan loop je in jouw baan, niet die van je buur.  Wel, ik was bezig met de banen te overschrijden en wanneer de wedren ten einde liep, had ik in die banen gelopen waar ik niet mocht zijn, en ik had verloren.

     

    Misschien zult je daar mee lachen, maar ziehier de les : Jezus vraagt niet alleen om op een goede manier de wedren te lopen, maar ook zo te lopen dat je de regels respecteert. Je mag dan zo snel lopen als je wilt en kunt, maar als je op het moment dat Jezus zijn troon heeft bestegen, zult aankomen, en hij ziet dat je nogal zigzaggend liep, en door de linies zijt gebroken, dan zou het goed kunnen zijn tot je grote verwondering dat hij je eerder als een bok zal beschouwen dan een schaap,.  Dit, broeders, wensen we jullie niet toe !

     

    Leer te lopen met volharding.  Leer te lopen in gehoorzaamheid.  Leer hard te lopen.  Leer al trainend, want als je het herkenningsteken van de Grote Verdrukking zult voorbijgelopen zijn, dan zul je niet iemand zijn die je nu niet meer bent.  Ik hoop dat we elkaar goed verstaan !

     

    Het is NU het moment waarop je je moet voorbereiden op Armageddon, het is slechts door  intensieve training dat je zult openbaren of je een winnaar bent en dat je de eindstreep van eeuwig leven zult bereiken, tot glorie van Jehovah. 

                           ------------------------------------------------------

     

    En zeggen dat deze lezing

    niet is vervalst !                                               Originele lezing in het Engels

     

                                                                           

     

    “De koningen wenen”

     

     

    complete Engelse tekst in PDF formaat

                                                                              

     zie hiervoor naar www.aggelia.be kijk bij onderwerp T.V./ audio /video  

     onder de titel "l'incroyable discours de Samuel Herd"                                                          

     

     

    26-06-2009 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.David Splane, lid van het besturend lichaam bij de getuigen van Jehovah


    Wat in het rood is gezet, is echt bij het haar gegrepen.  Indien u er nog meer in zou ontdekken, mag u me altijd bereiken op eleuthera.koilospous@laposte.net


    Zou jij Sauls wapenrusting aan doen?

     

    Saul, de zoon van Kis, de Koning van Israël was een zeer groot man. De bijbel vertelt dat hij vanaf zijn schouders groter was dan gelijk welke man in het huis van Israël. Eliab, de zoon van Isaï en een broer van David was ook een indrukwekkende persoon (1 Sam 16:6,7 en 17). Toen de Filistijnse reus Goliath uit Gath de legers van de Almachtige God hoonde, zou je gedacht hebben dat Saul of Eliab de uitdaging zouden hebben aangegaan. Er was geen twijfel over dat Goliath een vrees inboezemende man was. De bijbel vertelt dat hij ongeveer 3 meter groot was, een wapenrusting droeg van ongeveer 60 kg. De zwaarste wapenrusting thans bedraagt ongeveer 40 kg. En Goliath ging heen en weer voor de legers van Israël. Hij deed dat zo gedurende een periode van 40 dagen. Hij zei tot de Israëlieten:“Kies voor jezelf een man die met mij een gevecht aan kan”.  Als gij mij verslaat worden wij uw dienaren, maar als ik hem aankan en hem neersla worden jullie mijn dienaren. Dit duurde zo een hele tijd.  1 Sam.17: 8,9  David was een jonge schaapherder. Toen was hij waarschijnlijk nog een tiener. Je moest minstens 20 jaar oud zijn om in het leger ingelijfd te worden. Indien hij 20 jaar was dan zou hij zonder twijfel in het leger ingelijfd zijn geweest. Maar David hoorde wat Goliath tegen de Israëlieten zei. Hij zei: “wie is deze onbesneden man dat hij de dienstknechten van de Almachtige zou honen?”1 Sam 17;26. Maar de Israëlieten antwoordden:“Sshhhhhtttt!!! Hij kan je horen.” Maar David liet zich niet ontmoedigen. Hij was gekrenkt dat deze man de legers van de Israëlieten hoonde En hij antwoordde:“ik zal de uitdaging aangaan”. Saul was niet ingenomen met wat David voorstelde. Hij antwoordde David:“Je bent niet in staat om het tegen hem op te nemen. Want jij bent maar een jongen en hij is sinds zijn jeugd een soldaat”. Maar David.drong aan en niemand anders bood zich aan als vrijwilliger en uiteindelijk aanvaardde Saul het voorstel. In 1 Sam. 17:38 merken we op dat Saul David wou helpen want hij dacht dat David ermee geholpen zou zijn.

     

    Heb je dit opgemerkt? Saul trok hem zijn kleren aan. Hij zette een koperen helm op Davids hoofd. Saul, de zoon van Kis, koning van Israël, die van zijn schouders af groter was dan iedere man van Israël, plaatste zijn helm op Davids hoofd. Die moet ongetwijfeld tot op zijn schouders zijn gezakt. Maar nadien probeerde hij ook nog om zijn maliënkolder aan te trekken. Heb je dit opgemerkt? Maar David was maar een jongen en Saul was meer dan 40 jaar. Je kon twee Davids in de wapenrusting steken. Niet te verwonderen wat we lezen in vers 39.

     

    David kon de wapenrusting niet dragen. Maar dat wil niet zeggen dat hij niet in staat was om de confrontatie aan te gaan met de reus. Zie het vers 40 Het verslag zegt dat hij 5 gladde stenen uitkoos. En hij nam een slinger in zijn hand, en hij trad op de Filistijn toe. Dat lijkt wel heel onpraktisch om te doen en heel gewoontjes. Niet modern en onrealistisch, absoluut niet gesofisticeerd. Wie gaat nu een gevecht aan met een reus met alleen maar een slinger? Maar was dat het enige wat hij tot zijn beschikking had? Alleen 5 gladde stenen en een slinger? O neen, David had een geheim wapen. Dit was iets waar Saul en Eliab nog nooit over hadden gehoord. Toen hij in het gericht ging met Goliath onthulde hij wat dat geheim wapen was. Hij zei “ Gij komt tot mij met een zwaard en een speer en met een werpspies, maar ik kom tot u in de naam van Jehovah der legerscharen.” Ja, Jehovah was Davids geheime wapen.

    Waarom bespreken wij dit verslag over David en Goliath? Omdat wij allemaal met reuzen worden geconfronteerd. Met problemen die we moeten overwinnen. Sommige kunnen overkomen als een reus en zijn te vergelijken als met een confrontatie die we moeten aangaan met zo’n reus als Goliath  De vraag is: hoe zullen we onze problemen proberen op te lossen? De wereld biedt wel oplossingen aan.Ze zien er realistisch uit, ze lijken praktisch, goed en haalbaar.

    Zo een beetje te vergelijken met het aandoen van een wapenrusting als je een reus moet bekampen. Maar ook Jehovah reikt oplossingen voor onze problemen aan. Het kan zijn dat als we die oplossingen die Jehovah aanreikt bekijken dat we denken: “dat zal niet werken, dat is niet realistisch”. Een beetje te vergelijken met een reus bekampen met enkel 5 gladde stenen en een slinger. De uitdaging waarmee we dus geconfronteerd worden als we met problemen te maken hebben, wiens raad zullen we opvolgen? Die van Saul of die van David? Zullen we de wapenrusting van Saul aantrekken? Wat bedoelen we eigenlijk met deze wapenrusting van Saul? Voor het doel van deze toespraak?

    Sauls wapenrusting is hier te vergelijken met de manier van denken die de wereld aanreikt om problemen op te lossen. Die oplossingen kunnen erg realistisch en praktisch lijken. Terwijl de oplossingen die Jehovah ons aanreikt geestelijk moeten bekeken worden. Met welk soort van reuzen worden wij geconfronteerd?

    Economisch stelsel

    Wat valt er te zeggen over het economisch stelsel van deze wereld? Wat zou Saul hierover te zeggen hebben? Hij zou zeggen: “het is moeilijk om aan de kost te komen vandaag. Als je een zoon of een dochter hebt, dan moet je ze goed voorbereiden om hen te helpen aan de kost te komen in deze wereld.” Saul voegt misschien toe: “Begrijp me niet verkeerd, ik heb niets tegen pionieren. Maar met pionieren zul je echter de rekeningen niet betalen. Je hebt geld nodig in dit samenstel van dingen om te leven. Als je afstudeert van het middelbaar onderwijs, kun je beter maar naar de universiteit gaan.” Maar een jongere zou vragen: “Maar Saul, en de volle tijdsdienst dan?” Saul antwoordt misschien: “dit is helemaal niet praktisch”. Hij zou kunnen zeggen: “veronderstel dat je na je middelbaar onderwijs met pionieren begint en dat doe je gedurende 5, 10 of 15 jaar. Je trouwt ondertussen. En daarbij verwacht je vrouw een kindje. Nu moet je een voltijdse betrekking gaan zoeken. Wie zal je in dienst nemen? Het is onmogelijk om thans een job te vinden zonder universitaire opleiding. En daar sta je dan, niet in staat je gezin te onderhouden?”

    Sauls raad lijkt misschien wel praktisch. Maar zou dit een kwestie zijn om de vijand tegemoet te treden met Sauls wapenrusting?.Tegenwoordig in de V.S. gaan velen naar de universiteit en sommigen studeren 4, 5 of 6 jaar . Een man die van de universiteit kwam en werk zocht zei: “waar zijn al die goede betrekkingen? Ze hebben me gezegd dat als ik van de universiteit kom ik een goede job zou krijgen”. Ha! Maar ze vertelden dat ook aan iedereen dat ze ook een goede betrekking zouden krijgen. Iedereen volgde dezelfde opleiding. En nu schuiven wel 50 à 100 mensen aan om dezelfde job te kunnen krijgen. Sommigen in de V.S. hebben hun aanbevelingsbrieven weggedaan. Omdat sommige werkgevers vinden dat je geen werk kunt krijgen met zo’n hoge diploma’s. Sommigen die een universitaire opleiding hebben gehad, werken thans als kelner in een restaurant en vragen aan de klanten nu of ze ‘biefstuk friet’ willen hebben. Zo, hoe waardevol was die raad in werkelijkheid? Wat valt er te zeggen over Sauls zienswijze? Stel je voor dat je 5,10 of 15 jaar pioniert! En dan moet je plots werk vinden. Wel, zal Jehovah niet in staat zijn om voor me een betrekking te helpen vinden? Denk hier eens over na. Wat zegt de bijbel hierover? “God is niet onrechtvaardig dat hij vergeet wat je voor hem hebt getoond. Dat betekent dat het vanuit Jehovah’s zienswijze onrechtvaardig zou zijn om één van zijn dienstknechten te vergeten. Jehovah gelijkt niet op de wereldse werkgevers. Sommige werkgevers proberen in te krimpen. Misschien kiezen ze iemand uit die al 15,18 of 20 jaar voor de firma heeft gewerkt. En ze ontslaan hem en nemen iemand nieuw aan met minder ervaring. Die moet je ook minder betalen. Er zijn zelfs boeken geschreven over‘hoe je mensen moet ontslaan. Bijvoorbeeld: één van die aanbevelingen is: “nodig hem uit in jouw bureau. Als ze in jouw bureau komen, kom je er niet van af.”

    Na zoveel jaren getrouw te hebben gewerkt, krijgen ze soms één uur de tijd om alles op te ruimen en twee veiligheidsmensen begeleiden hem naar de uitgang. Dat is het ‘dank u wel’ voor 20 jaar dienst. Vergelijk dat nu eens met het dienen van Jehovah. Als ik Jehovah 20 jaar getrouw dien, dan zullen er  geen veiligheidsmensen naar me toe komen die ingehuurd zijn om me buiten te zetten. Jehovah. zal jouw werk niet vergeten. Dat is wat de bijbel belooft. Saul antwoordt misschien: “Dat klinkt mooi.  Maar eerst zou je naar de universiteit kunnen gaan en dan volle tijddienst doen.” Is dat altijd praktisch? Je hebt er bijvoorbeeld computer technologie gestudeerd en dan ga je pionieren en misschien ga je naar Bethel. Daar word je echter toegewezen om in de keuken te werken. En dat heeft niets met computers te maken. Veronderstel dat ik daar 5, 10 of 15 jaar werk? Dan verlaat ik Bethel. Nu moet je in je eigen levensonderhoud voorzien. Wat zal je met al je computer technologie dan nog uithalen?

    Misschien ben je dan in staat om les te geven in de oude geschiedenis van de computertechniek. Die techniek verandert zo snel, als je niet up to date blijft, je achterop geraakt.

    Ik sprak vorig jaar met een broeder die 18 jaar op Bethel had gediend. Na zijn middelbare school was hij direct naar Bethel gegaan. Gedurende die 18 jaar dat hij daar was, huwde hij. Waarom verliet hij Bethel? Omdat zijn vrouw zwanger was. Daar stond hij nu alleen maar met een opleiding van middelbaar onderwijs. Hij moest nu in de wereld een volle tijd betrekking vinden. Hij zei tegen me: “Ik heb er een gevonden”. “Weet je waar ik werk? Bij een firma die alleen universitair afgestudeerden in dienst neemt?” Ik vroeg: “hoe is dat mogelijk? Jij enkel met je middelbaar onderwijs?” “Ze hebben voor mij een uitzondering gemaakt. Er waren twee vereisten waar je moest aan voldoen om het werk te krijgen. Je moest goed kunnen praten en weten hoe je met anderen moet omgaan. Wel op de Theocratische Bediening School heb ik geleerd hoe te spreken. En ik heb omgegaan met mensen terwijl ik op Bethel diende. De organisatie heeft me de opleiding gegeven voor de hoedanigheden die ik nodig had voor deze betrekking” .Hij zei “ Wil je weten wat ik op mijn werk doe? Weet je wat ik moet doen? Ik ben op een plaats om de universitair afgestudeerden aan te nemen of te ontslaan.” Hield Jehovah zijn belofte jegens deze broeder?

    Nadat hij Jehovah 18 jaar had gediend, vergat Jehovah hem? Neen, helemaal niet. En alhoewel het onmogelijk was een betrekking te vinden in dat bedrijf zonder universitair diploma, was Jehovah in staat om onmogelijke dingen mogelijk te maken. Jij zegt aan Jehovah wat onmogelijk is en hij zal jou tonen wat mogelijk is. Jehovah houdt van het woord ‘onmogelijk’. Bij God zijn alle dingen mogelijk! Je hoeft je helemaal niet bezorgd te maken. Vanuit werelds standpunt kan het dan wel lijken dat we helemaal niet goed uitgerust zijn om de economische reus het hoofd te bieden. Wie treedt in het gericht met het economische systeem met een wereldse opleiding? Wij beschikken over een geheim wapen.

    Een wapen waar de Sauls en de Eliabs van vandaag helemaal niets over hebben gehoord. Als Jehovah de hemelen en de aarde kan scheppen, kan hij ongetwijfeld in staat zijn een betrekking te vinden voor je als je er een nodig hebt. Als je de koninkrijksbelangen de eerste plaats in je leven stelt, zal Jehovah in de noodzakelijke behoeften van het leven voorzien. Hier is soms een uitdaging. Op welk niveau? Met andere woorden, Jehovah weet wel dat er bepaalde dingen zijn die ik nodig heb om te kunnen leven. Het punt is dat Jehovah’s zienswijze met betrekking tot wat de noodzakelijke levensbehoeften zijn én onze zienswijze, heel verschillend kunnen zijn. Het kan zijn dat we denken dat we niet in staat zijn om te pionieren. Omdat we uitgaan van het standpunt dat er te veel dingen zijn die we nodig hebben om te kunnen leven. Heel veel jonge echtparen zijn echt in het rood gegaan met hun kredietkaart. Ze zijn soms 20.000 of 30.000 euro schuldig aan de bank, terwijl ze nog niet eens 25 jaar oud zijn. Hoeveel van die dingen hebben we echt nodig? Hoeveel hebben we nodig om gelukkig te zijn? Is het waar dat hoe meer we bezitten hoe gelukkiger we zijn? Het is echt interessant Jehovah’s zienswijze te krijgen m.b.t. wat we echt nodig hebben. Lees eens met mij: “Deuteronomium 2:7 Want Jehovah, uw God, heeft u gezegend in al het werk van uw hand. Uw trekken door deze grote wildernis is hem heel goed bekend. Deze veertig jaar is Jehovah, uw God, met u geweest. Het heeft u aan niets ontbroken Deze woorden wil ik benadrukken: “Jehovah uw God heeft u gezegend”, “hij is met u geweest”, “het heeft u aan niets ontbroken”. Wat aten de Israëlieten gedurende 40 jaar in de wildernis? Als ontbijt, manna, voor lunch, manna, voor ‘t avondmaal nog eens manna. En als ze nog een kleinigheid wilden voordat ze naar bed gingen, weer manna. Ze aten gedurende 40 jaar altijd hetzelfde. En toch zei Mozes: “Jehovah uw God heeft u gezegend.” Misschien is uw lievelingsmaaltijd‘biefstuk friet’ en je moet het gedurende een maand lang eten. s’Morgens, ‘s middags en ‘s avonds. Maar zou je het gedurende 40 jaar willen eten? En als je vrouw dan deze maaltijd bereidt, zou je dan zeggen “Jehovah God heeft me gezegend?” Wat we nodig hebben is heel eenvoudig. In 1 Tim 6:8 zegt Paulus daar: “Wanneer we daarom voedsel,kleding en onderdak hebben, zullen we daarmee tevreden zijn.”

    De sleutel is derhalve tevreden te zijn met wat we hebben en niet telkens meer en meer en meer te willen. Dat brengt immers geen tevredenheid met zich. Laten we een tweede vijand bekijken, een reus waar jonge mensen mee worden geconfronteerd

    Groepsdruk

    Jonge mensen zijn heel gevoelig. Als ze tieners zijn, voelen ze zich niet altijd gemakkelijk in hun lichaam. Een beetje verlegen. Ze willen niet graag uitspringen als anders zijnd en zeker willen ze niet worden uitgelachen Maar wij zijn Jehovah’s volk. Mensen zullen zien dat we verschillend zijn. Hoe zullen we deze reus tegemoet treden?

    Wat zou Saul hierover te zeggen hebben: “Je moet anderen helemaal niet vertellen dat je een getuige van Jehovah bent. Je kunt je kleden zoals iedereen, spreken als zij. En veel van de dingen die de andere jongeren doen ook doen Misschien zal niemand weten dat je een getuige bent. Misschien kun je wel je hele schoolperiode doorlopen zonder dat iemand weet dat je een getuige bent?”

    Dat is wat Saul zou zeggen. Wat zou David zeggen? David zou zeggen: “jij bang van hen?” “Maar zij honen Jehovah’s volk. Ze weten helemaal niet waarover ze spreken! Waarom zou jij benauwd zijn voor deze jongeren?” Wiens raad zou je te harte nemen?.David zou zeggen: “raap al je moed bij elkaar. Confronteer jezelf met de reus.”

    Een jongere, Jason genaamd besloot dat te doen. Op een zaterdagmorgen werkte hij van deur tot deur. Hij belde ergens aan, had een Ontwaakt en Wachttoren in zijn hand. Wie opende deur? Monica, het populairste meisje van de klas maar ook het meest praatzieke. Monica zag wat hij in zijn handen had. Ze zag zijn tijdschriften. Hij wist dat op maandag iedereen op school zou weten wat hij had gedaan gedurende het weekend. Hij stond stil bij de verschillende.mogelijkheden die hij had. Hij kon gebaren dat hij een week lang ziek was. Een week thuis blijven van ‘t school. Hopend dat na een week de andere studenten het vergeten waren. Of hij zou een snor kunnen laten staan en naar Brazilië gaan en uitgaan van het standpunt dat niemand hem zou herkennen. Of hij zou de reus tegemoet kunnen treden en standvastig blijven. Dit besloot hij te doen. Gedurende het weekend dacht hij na over de vraag: “wat zullen de klasgenoten allemaal zeggen op maandag?” Dan bereidde hij zijn antwoord voort. En ja, een klasgenoot kwam naar hem toe. En zei: “Wel,(spottend) Jason, Monica zei dat je zaterdag bij haar aan de deur stond met de Wachttoren?” En bliksemsnel zei Jason wat hij had overdacht in het weekend. Hij zei: “Dat is inderdaad zo, maar weet je, ik waardeer niet de toon waarop je dat zegt. Hij zei: “volgende zaterdag om 10 uur zal ik bij jou aan de deur staan. Ik zal de Wachttoren mee hebben en je kunt zorgen dat je thuis bent.” Ik ben er zeker dat die jongen de volgende zaterdag zo bevreesd was dat hij zorgde dat de deuren gesloten waren en de ramen geblindeerd waren, ingeval Jason zou langskomen.

    David had gelijk. “Je noemt dat een reus? Kijk eens hoe hij omvalt eenmaal dat je hem tegemoet treedt?”

    Jongeren, dit is wat jullie dienen te beseffen Jonge mensen op school kunnen wreed zijn. Als zij denken dat je je op je ongemak zult voelen, dan zullen ze je namen geven Ze zullen je uitlachen en alles uitproberen om het je maar ongemakkelijk te maken, omdat ze lafaards zijn. Als je opstaat en hen tegemoet treedt en als je hen een goed antwoord weet te geven zullen ze angstig weglopen. Sta ze dus niet toe in het voordeel ten opzichte van jou te zijn. Je moet in feite trots zijn op het feit dat je één van Jehovah’s .getuigen bent Zij maken immers de gevechtslinie van de Almachtige God belachelijk. Eigenlijk brengen zij zichzelf in een zeer zeer moeilijke positie

     

    Een jong zusje van ons, Lesley die 12 jaar oud was, besloot om op school niet langer een slachtoffer te zijn. Ze was altijd een beetje onzeker van zichzelf, en telkens ze met het nieuwe schooljaar naar een nieuwe klas ging had ze een beetje schrik om te zien wanneer de klasgenootjes zouden uitvinden dat ze een getuige van Jehovah was. Een keer, op de eerste dag van school besloot Lesley daar een eind aan te maken. Ze besloot zelf naar de leerkracht toe te stappen en te zeggen dat ze een getuige van Jehovah was vooraleer de leerkracht er zelf achter zou komen. Onmiddellijk na de les ging ze naar Doris, haar lerares en vroeg haar: “heeft iemand u al gezegd dat ik een getuige van Jehovah ben?” “Ja, inderdaad” zei ze. “Oh maar dat is goed en hebt u soms vragen?” “Ja” zei Doris. “Ik heb vragen. Je kunt naar mij thuis toe komen en mijn vragen beantwoorden. Echter op één voorwaarde: je moet alleen komen, geen volwassenen meenemen”.

    Dit is precies wat Wesley deed. Een heel jaar lang studeerde ze alleen met haar lerares, Doris. Een tijdje geleden sprak ik met Doris. In feite zie ik haar geregeld. Ze is geen lerares meer, maar een lid van de Brooklyn Bethelfamilie Ik vroeg Doris: “heeft deze ervaring nog een vervolg?” “Ja,” zei ze: “Lesley en haar broers waren zo enthousiast wanneer ik gedoopt werd, dat ze besloten met elke volwassene in de school over het goede nieuws te praten. En het  resultaat is dat in die school drie leraars en twee secretarissen de waarheid aanvaardden.” Dit allemaal als gevolg van een 12-jarig meisje dat de moed had om te vragen: “hebt u vragen over Jehovah’s  getuigen?”

    Jason en Lesley zijn eigenlijk heel erg gewoon. Wat heeft hen in staat gesteld om dit te kunnen volbrengen? Goede opleiding thuis. Zo, we zouden de ouders kunnen vragen: “hoe staat het met de opleiding die je aan je kinderen geeft?” Als je zoon 12, 13 of 14 jaar oud is en nog geen niet- gedoopte verkondiger is, kan je zeggen dat je hem echt goed opleidt  Wel, je zou misschien kunnen zeggen: “hij vergezelt ons toch in de dienst?”  Ja, maar als hij nog geen niet-gedoopte verkondiger is, dan is hij zelf nog niet in het beeld gekomen Hij zou twee of drie zaterdagen achtereen niet in de dienst kunnen gaan en het zou geen verschil maken want er is nog geen verkondigerskaart op zijn naam. De vraag is derhalve: als de kinderen de tienerleeftijd naderen en ze zijn nog geen niet-gedoopte verkondiger waar is dan de opleiding die je hen heeft? En als je zoon 14, 15 of 16 jaar oud is, is hij dan al gedoopt, en zo niet, waarom niet?  Waar is de opleiding?

    Sommigen zeggen: “hij is te jong Het is beter dat je wacht totdat je je middelbaar onderwijs hebt voltooid Dan kun je aan de doop denken.” Dat is erg erg onverstandig Maar denk daar eens over na. In vele gemeenten bestaat er een behoefte aan dienaren in de bediening. Als je een 18 jarige hebt maar hij is nog niet gedoopt, dan komt hij niet in aanmerking voor deze dienstvoorrechten Is het niet? Gedurende heel zijn tienerleeftijd heeft hij nooit geleerd om te streven naar voorrechten. Hier is een ander probleem Die 18-jarige van u kan denken dat hij te jong is om gedoopt te worden, maar hij zal heus nooit denken dat hij te jong is om afspraakjes te maken. Daar heb je dan een 18 jarige ongedoopte jongere die verkering wil hebben. Met wie zal hij verkering willen? Een werelds meisje op school? Of een ander ongedoopt meisje? Want als zij gedoopt is, is ze misschien geestelijk zwak, want als zij gedoopt is, dan zal zij geen verkering moeten beginnen met deze niet-gedoopte verkondiger. Zie je de problemen die kunnen komen? En veronderstel dat je zoon dan verliefd wordt op een werelds meisje? Hoe zul je je dan voelen als hij met haar wil trouwen?

    Zo broeders, het heeft echt nut je jonge mensen vroeg op te leiden in Jehovah’s dienst. Sommige ouders zeggen: “ik wil ze helemaal niet dwingen om in de dienst te gaan of naar de vergaderingen als ze dat zelf niet willen.” Als ze op zaterdagmorgen bijv.vermoeid zijn en ze raken niet uit bed, dan wil ik ze niet dwingen om mee te gaan in de velddienst. Of als ze huiswerk hebben wanneer er boekstudie- avond of de Theocratische School is, dan is het beter eerst hun huiswerk te doen i.p.v. naar de vergaderingen te gaan. School is immers belangrijk. En eenmaal afgestudeerd hebben ze alle tijd om erover na te denken om Jehovah te dienen. En daarbij, als ik ze dwing om in dienst te gaan, wel daar houdt Jehovah niet van. Hij wil alleen dat het met een vrije wil gebeurd en niet onder dwang.”

    Ouders, indien je die instelling hebt, waarom denk je dat je zoon of dochter nog in de waarheid geïnteresseerd zal zijn? Wat valt er over te zeggen dat Jehovah alleen gewillige dienst wilt of dat we niet moeten aandringen om naar de vergadering te gaan?

     

    Twee voorbeelden, waarvan één een bijbels Je kent het verhaal van Jona. Tegen Jona zei Jehovah: “ga naar Nivevé!” Jona wilde niet naar Ninevé. De Ninevieten hadden de slechte gewoonte, als ze iemand niet waardeerden, dan sneden ze zijn oren af. Hij hechte heel veel waarde aan zijn oren. Hij wou ze niet kwijt Hij draaide zich om en ging de andere kant op. Je kent het verhaal. Er was een grote storm en hij werd in de zee geworpen. En hij bracht 3 dagen door in de buik van de vis Wanneer hij uiteindelijk uitgebraakt werd wat zei Jehovah tegen hem? Zei Jehovah dan: “Ik geloof niet in dwingen om iets te doen waar je geen zin in hebt? Jona wil niet naar Ninevé, en daar is de profeet Amos. Ik ga eens kijken of Amos bereid is die toewijzing om naar Ninevé te aanvaarden? Misschien wil hij wel gaan?” Neen neen, hij zei: “Sta op en ga naar Ninevé!” De Ninevieten waren nog niet veranderd. Ze sneden nog altijd de oren af. Denk je echt dat Jona in zijn handen wreef en zei: “Wauw! Ik kan niet meer wachten om naar Ninevé te gaan?” De enige reden waarom hij nu naar Ninevé ging, was dat hij geen tweede keer meer in die vis wilde zijn! Maar zegende Jehovah.zijn bediening? Hij predikte 40 dagen in Ninevé en hij startte 120.000 bijbelstudies. In een periode van slechts40 dagen!! 120.000 Ninevieten kwamen tot berouw en vielen op hun knieën. Ze brachten Jehovah lof. Hoeveel studies zou hij gestart zijn indien hij in Israël zou gebleven zijn? In Israël kon je 40 jaar lang prediken en geen enkele studie oprichten. Omdat Jehovah wist wat nodig was en hij verwachtte van Jona dat hij zich zou schikken.

     

    Nu het tweede voorbeeld:

    De zomer nadert. Veronderstel dat je zoon gedurende de zomer gaat werken en je zoon Jan werkt bij de Mc Donalds. De eerste dag wanneer hij moet gaan werken, kom je in de kamer van je zoon en je zegt: “Jan, opstaan! Tijd om naar je werk te gaan!” En Jan opent een oog en zegt: “Oh mamma, ik ben te moe, ik ga niet vandaag.” Wat zou je dan doen? Zou je naar de beheerder van de Mc Donalds bellen en zeggen: “bij ons thuis is het de gewoonte dat we onze kinderen niet dwingen iets te doen waar ze geen zin in hebben. Nu, Jan heeft helemaal geen zin vandaag om hamburgers voor jou te maken.  Zo, zijn vader en ik zullen proberen zijn hart te bereiken en we zijn er zeker van dat tussen nu en het eind van de maand hij gemotiveerd zal zijn om te komen naar zijn werk.  Je zult toch zijn plaatsje vrijhouden, hé?  Denk je dat hij nog zijn werk zal behouden?

    Je zou eerder zeggen tegen je zoon zeggen: “Je moet eens goed luisteren:’er zijn nu eenmaal dingen in het leven die moeten gebeuren, zelfs als we het niet graag doen. Sta op en kleed je aan” zul je zeggen.  “Je gaat vandaag gaan werken.” Je zult waarschijnlijk tegen jezelf zeggen: “ik verdien een pluim. Ik ben een goede ouder.”Broeders, als je dit zou doen voor een Big Mac? Zou je het dan ook niet doen voor iets wat echt belangrijk is, voor Jehovah?

     

    Een tijdje geleden sprak ik met een broeder. Die had 8 kinderen De 20-jarige was een pionier, de 19 jarige eveneens, de 18 jarige keek er naar uit om te beginnen De 17 jarige eveneens. Maar ik keek naar die 16 jarige en hij had geen goede houding. Hij nam de waarheid niet “au serieux”. Ik maakte me zorgen om hem We waren in de reizende dienst op dat ogenblik en wij gingen weg uit de gemeente, maar na zes maanden kwamen we terug. Toen we terugkwamen was die jongen van16, ondertussen nu 17 geworden en hij maakte zich nuttig in de zaal en hij bediende nu de microfoon tijdens de vergadering en zijn koninkrijksdienst was onderlijnd en voorbereid. Ik was benieuwd. Ik vroeg hem mee te komen in de dienst op zaterdagochtend. Ik zei: “jij en ik, we weten beiden hoe je was zes maanden geleden. Wat heeft je vader gedaan?” Hij lachte en zei: “Ik had geen goede instelling, zes maanden geleden. Op een dag vroegen mijn ouders me eens rustig te gaan zitten en ze zeiden: ‘We merken op dat je de dingen niet doet zoals de andere kinderen.ze doen. Je beleeft de waarheid niet op dezelfde manier zoals de anderen het doen. Iets moet je weten: we houden te veel van jou om je toe te laten dat je de waarheid zou verlaten. Dit zal niet gebeuren.’ Ik werd me ervan bewust dat ik geen keus had. Ik schikte me naar de anderen.” Ik zag diezelfde jongen twee jaar later Hij is getrouwd nu. Staat met zijn vrouw samen in de pioniersdienst. Hij is heel echt dankbaar dat zijn ouders zo met hem gesproken hadden.

    We zullen het nu nog hebben over twee andere reuzen:

    Negatieve publiciteit

    Het gebeurt dat de media,T.V., radio, de kranten verschrikkelijke berichten doorgeven over ons. Er is  iets vreemds met deze berichten. Wereldse mensen lezen ze, maar vergeten ze heel snel, maar het is vaak Jehovah’s volk dat er het meest last van heeft. Het gebeurt wel eens dat sommigen naar Bethel bellen of schrijven en vragen: “Is dat écht waar wat in de krant staat? Het moet wel waar zijn, want het staat in de krant?”

    Soms zijn onze broeders meer van streek door die berichten dan mensen van de wereld. De duivel spreekt al 6000 jaar leugens We moeten dan ook niet verbaasd zijn dat er heel wat leugenachtige verslagen in staan. Hoe zullen we daar mee omgaan? Wat voor raad zou Saul geven?

    “Wel” zou hij zeggen:”iets begrijp ik niet” Hij antwoordt misschien: “Er is iets dat mensen niet begrijpen over Jehovah’s getuigen. De kwestie van ‘uitsluiting’”.

    Zo,misschien kunnen we dat onderwerp wat meer gaan uitdiepen. Is dat echt zo? Door die grondige studie merken we dat uitsluiting niet noodzakelijk is. En als we de regeling van uitsluiting zouden afschaffen zouden de mensen ons dan liever zien? Hoe lang hebben we deze regeling van uitsluiting al? Eigenlijk, pas sedert 1952. En wat valt er te zeggen over de tijd daarvoor? Tot op die tijd moeten de mensen toch wel van ons hebben gehouden? Niet? Wel neen, zie je, want er was nog een kleinigheid die ze toen niet goed begrepen? De kwestie van bloedtransfusie. Mensen begrijpen dat niet. Misschien kunnen we dat onderwerp ook beter bestuderen. En misschien merken we uiteindelijk wel dat we bloedtransfusies kunnen aanvaarden. Eenmaal dat we mensen niet meer uitsluiten en bloedtransfusies.aanvaarden, dan zullen ze misschien van ons houden? Hoe lang worden bloedtransfusies al gebruikt? Sinds 1945. En wat valt er te zeggen over de periode daarvoor? Toen hielden ze ook niet van ons. Want we gingen toen niet naar de oorlog. Als we nu een lichtflits zouden krijgen waardoor we zouden zien dat we ook naar het leger kunnen gaan? Dan zouden ze van ons houden. Wanneer werd de zienswijze met betrekking tot neutraliteit uitgelegd? In 1938. En voordien hield iedereen toen van ons? Neen, want met dat van deur- tot- deur- gaan, jullie vallen mensen lastig! Hoe lang gaan we al van deur tot deur? Sedert 1920. En wat over de tijd daarvoor? Heb je het vast? Het feit dat de wereld ons haat heeft niets met onze geloofsovertuiging te maken. De wereld haat ons omdat de god van deze wereld ons haat. En dat gevoel is wederzijds. Dat zal ook nooit veranderen. De grote kloof die er tussen ons en de wereld is, is door God ingesteld. Het is Jehovah die zegt dat er “vijandschap zou zijn tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad.” Zo, er is niets wat wij kunnen doen aan dat geschil. Dus, je zou kunnen zeggen: “mensen vervolgen ons omdat ze ons niet verstaan.” En dat kan soms inderdaad zo zijn, maar de duivel begrijpt ons absoluut niet verkeerd. En de duivel moeten we tegemoet treden. De duivel komt heel erg overeen met de klasgenoten. De bijbel zegt: “Neem een krachtig standpunt jegens hem in.”1 Petrus 5:9 Met andere woorden, we moeten een krachtig standpunt innemen voor wat juist is. De duivel moet begrijpen dat hij niets kan doen om ons weg te trekken van Jehovah God.

     

    Nog een vijand. Onze ergste vijand! Nog een reus. Wie denk je dat het is? Het meest indrukwekkende?

    Wijzelf

    Soms hebben we spijt van de manier waarop we opgegroeid zijn of van de dingen die gebeurd zijn in onze jeugd. Misschien hadden we een broer en een zus die liever gezien werden dan wijzelf? De ouders zullen dit ontkennen. Moeder zal zeggen: “neen, neen, neen, je hebt helemaal geen gelijk, ik hield van jou evenveel!” Jij weet dat je broertje het lievelingetje was. Dat kan er toe leiden dat je het gevoel hebt dat je je niet bemind voelt, dat je niets goeds kunt doen. Misschien hebben je ouders op een of andere manier daartoe bijgedragen? Ze lieten je misschien in de steek? Je dacht hen te behagen door de garage helemaal te kuisen en toen ze thuis kwamen wilde je hen trots de garage tonen? Maar de reactie was “waarom ook niet het huis geschilderd?” Met andere woorden, ze zijn nooit tevreden. Je kon nooit genoeg doen. Soms gebeurt het dat je opgroeit en ze een tekort aan zelfrespect hebben en als het slecht gaat, dan zeggen ze: “ik deug niet.” “Ik zal nooit iets tot stand brengen. Ik zal toch in Armageddon vernietigd worden. Jehovah wil me niet in zijn nieuwe wereld! Waarom moet ik het dan proberen?”

    In de eerste plaats, wat is er verkeerd met deze redenatie? We bekritiseren onszelf, we beschuldigen onszelf. We zeggen tegen onszelf dat we niet deugen. Maar wij zijn de schepping van Jehovah en Jehovah heeft ons naar zijn organisatie getrokken. Hij trekt geen waardeloze mensen naar zich toe. De bijbel zegt dat Satan de beschuldiger is van onze broeders. Hij beschuldigt ze dag en nacht voor onze God.En ook voor Gods troon. Als jij jezelf beschuldigt, dan doe je het werk van de duivel door zo te redeneren. Sommige bijbelse figuren hadden een verschrikkelijke jeugd. Koning Achaz was

    11 jaar oud toen hem een kind,Hizkia werd geboren. Welke goede opleiding kun je aan je zoon dan geven op zo’n leeftijd? Koning Achaz offerde een van zijn zonen op door hem levend in het vuur aan Molech te schenken. Wat zou jij ervan vinden indien je vader je oudere broer zou offeren aan een valse god in het vuur?

    Hizkia had zeker en vast geen erg mooie jeugd. Maar hij koos wel erg bewust om de dingen niet te doen zoals zijn vader. Ook jij kunt besluiten niet zoals je ouders te zijn indien zij niet het goede voorbeeld hebben gegeven. Hoe? Hoe is dat mogelijk? Jij hebt een geheim wapen ter beschikking. De Sauls en Eliabs van deze wereld weten het niet. Jehovah der legerscharen is in staat je met je problemen te helpen. In Filip 4 : 4 geeft Paulus heel erg goede raad. Hij schreef naar christenen “Verheugt u altijd in de Heer. Nogmaals zal ik zeggen: Verheugt u!” Ze werden met problemen geconfronteerd. Hoe kun je je dan verheugen? Ze konden zich in de Heer verheugen In de kennis van Jehovah verheugen. Dat is een probleem waar niemand van ons nog mee wordt geconfronteerd. Wij moeten niet meer zoeken naar de waarheid, niet meer naar Jehovah. We hebben hem gevonden. Vers 5 “Laat uw redelijkheid aan alle mensen bekend worden. De Heer is nabij.” Paulus zegt dus dat we redelijk moeten omgaan met onze problemen.

    Is het niet zo dat we met moeilijkheden worden geconfronteerd omdat we niet redelijk te werk gaan? Sommigen zijn perfectionisten. Als we iets niet perfect kunnen doen, dan doen we liever niets. Als we niet kunnen hulppionieren, dan liever helemaal geen dienst. Maar, is het redelijk volmaaktheid te verwachten van een erg onvolmaakt lichaam? Of zal het 1000 jaar vragen om de volmaaktheid te bereiken? Schenk aandacht aan het laatste deel van  vers 5.  “de Heer is nabij.” Als je een probleem hebt, waarom je bezorgd maken? Als “de Heer nabij is”, dan moet hij het toch zien en je daarbij helpen? Hoe?

    Vers 6,7  “Weest over niets bezorgd, maar laat in alles door gebed en smeking te samen met dankzegging uw smeekbeden bij God bekend worden; en de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat, zal uw hart en uw geestelijke vermogens behoeden door bemiddeling van Christus Jezus.” Jehovah zal je probleem niet altijd oplossen maar wel de vrede van God schenken. En als je je niet echt bezorgd maakt over je problemen en ze in zijn handen laat, dan is het beste wat we kunnen doen, volgende oplossing: Vers 6  Paulus zegt: “Bidden en smeekbeden tezamen met dankzegging”. Dat is een duidelijke opmerking.

    Paulus zegt: “Vergeet niet je zegeningen te tellen. Ik weet dat je problemen hebt. Maar tel ook je zegeningen.” Ik werd op een heel erg gevoelige manier benaderd op een één dags vergadering door broeders en zusters en onder hen was er een zuster in een rolstoel. Ze kon noch haar armen noch haar benen gebruiken. Ze zei: “ik weet dat ik ben gezegend door Jehovah.” “Hoe?” zo vroeg ik. “Wel, ik heb een klein pensioen van de regering en zo kan ik daarmee een studio huren en eten kopen. Als ik wil eten, dan moet ik iemand vragen om eten te brengen. Ik ken mensen in dezelfde situatie en die hebben geen toelage, geen geld om voedsel te kopen. Dus? Ik voel dat ik door Jehovah gezegend word.” Ik voelde me nederig toen ik met deze zuster had gepraat.

    Nu, u kent het probleem alcoholisme. Een alcoholist drinkt een glas en het leidt tot een tweede glas. En van het tweede glas komt er een derde en van een derde, een vierde….Wanneer hij totaal dronken op de grond ligt, welk glas was het verkeerde voor hem? Het eerste of het laatste? Natuurlijk, het was het eerste glas. Want het is dat eerste glas dat ertoe leidde dat hij dronken op de grond terecht kwam. Negatieve gedachten komen daar heel erg goed mee overeen. Soms denken we iets negatiefs. “Ben weer niet geslaagd”. Het leidt tot een tweede gedachte: “ik ben niet goed. Ik kan niets goed doen.” Een derde,“ik zou niet inzien dat God nog van me houdt” en het één leidt tot het andere. Totdat je helemaal depressief bent. Want wat was de gedachte die moest vermeden worden? Niet de laatste gedachte, maar de eerste.

     

    Vers 8 :”Ten slotte, broeders, al wat waar is, al wat rechtvaardig is, al wat eerbaar is, al wat lieflijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken, welke deugd er ook is en al wat lof verdient, blijft deze dingen bedenken.”

    Bekijk eens dat lijstje  Hoeveel negatieve zaken staan er op dat lijstje ? Geen enkele. Paulus zegt ons als het ware: “als we gelukkig willen zijn moeten we ons focussen op positieve gedachten.” De wereld en haar wijsheid ziet dat niet zo. De wereld kan ons aanmoedigen om uitgebreid stil te staan bij de negatieve dingen uit onze jeugd. Maar is dat de manier die leidt tot de vrede van God? Er zijn misschien dingen tussen nu en Armageddon waar we beter niet bij stil staan? Het kan even slecht zijn als kijken naar pornografie. Wie, die over gezond verstand beschikt zou, Jehovah willen behagen en naar pornografie kijken? Wie zal zeggen:“ik ben sterk genoeg, ik kan daar naar kijken?” We zijn niet sterk genoeg om naar porno te kijken. En we zijn ook niet sterk genoeg om opnieuw en opnieuw stil te staan bij negatieve gedachten. Dus, komt dat eens op, dan kun je bidden tot Jehovah en vragen: “ je weet hoe ik ben en ik blijf denken aan negatieve dingen. Help me a.u.b. om positief te denken.” En bid en blijf bidden totdat deze negatieve gedachten verdwijnen.

    Vandaag staan wij oog in oog met een reus groter dan Goliath. Heel het systeem van de wereld van de duivel is tegen ons in het gareel gebracht.  Maar we moeten de confrontatie aangaan. We moeten sterk staan tegenover de duivel en zijn organisatie. De wapens van onze oorlogvoering zijn misschien niet zo kunstig verzonnen. Mensen mogen dan lachen met onze 5 stenen en een slinger. Maar vergeet nooit dat is niet het enige wat we hebben tot onze beschikking. Wij bezitten een geheim wapen. Waar de Eliabs en de Sauls niets van af weten. Wij gaan de confrontatie aan met Jehovah der legerscharen.  In zijn naam zal de wereld overwonnen worden. Dus, we moeten niet de methoden van de wereld en hun middelen gebruiken om te slagen. Doe veeleer de gehele wapenrusting van God aan en blijf het aanhouden. En probeer nooit Sauls wapenrusting aan te doen.

     

     

                                        --------------------------------------------------------------------

     

     

    14-06-2009 om 12:25 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Hoofdstuk 3 Het besturende lichaam
     

    GEWETENSCONFLICT

    Door Raymond Franz

    Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen

    Hoofdstuk 3:

    HET BESTURENDE LICHAAM

     

     

    "Niet dat wij de meesters over uw geloof zijn, maar wij zijn medewerkers tot uw vreugde, want gij staat door [uw] geloof."
    - 2 Korintiërs 1:24.

     

     D

    E bovenstaande uitspraak van Paulus kwam herhaaldelijk in mij op in de periode van negen jaar waarin ik deel uitmaakte van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen. Ik zou willen dat alle Jehovah's Getuigen eens zouden kunnen ervaren wat het betekent hiervan deel uit te maken. Misschien dat zij dan in staat zijn te begrijpen wat met woorden alleen niet over te brengen is.

    Om duidelijk te maken wat het Besturende Lichaam is: Jehovah's Getuigen geloven dat Christus Jezus zijn gemeente voedt en bestuurt door middel van een "getrouwe en beleidvolle slaaf"-klasse. Deze klasse is samengesteld uit een "overblijfsel" van de 144.000 personen die gezalfd zijn als erfgenamen van zijn hemelse koninkrijk.1

    Van deze klasse treedt echter een zeer klein aantal personen op als Besturend Lichaam, dat de bestuurlijke aangelegenheden vervult voor de circa 9.986 hedendaagse "gezalfden" (2008)waaruit het is genomen, maar ook voor de circa vijf miljoen andere personen die zich bij de gezalfden hebben aangesloten en niet als "hemelse erfgenamen" worden gezien.

    Toen ik in 1971 lid werd van het uit elf leden bestaande Besturende Lichaam2 (dit aantal groeide in 1977 uit tot achttien en ligt heden ten dage op tien), leek dit mij een enorme verantwoordelijkheid. De vergaderingen vonden wekelijks plaats, en nadat ik er een paar had bijgewoond bleek dat het er heel anders toeging dan ik had verwacht.3

    Kort tevoren was een regeling ingegaan waarbij het voorzitterschap rouleerde. Vice-president Fred Franz was dat jaar voorzitter. De president van de corporatie, Nathan Knorr, bepaalde echter wat raadzaam was om met het Lichaam te bespreken. Over het algemeen was het pas staande de vergadering dat wij kennis namen van de zaken die besproken moesten worden. Een aantal weken lang behelsden deze bijeenkomsten niets anders dan het doornemen van lijsten waarin reizende vertegenwoordigers in de verschillende landen werden voorgedragen. Hierbij werden naam, leeftijd, doopdatum, of de persoon wel of niet tot de "gezalfden" behoorde en het aantal jaren volle-tijddienst voorgelezen. In bijna alle gevallen waren het slechts namen voor ons; zelden kenden wij de mensen om wie het ging persoonlijk. Nadat wij geluisterd hadden naar het oplezen van dergelijke lijsten afkomstig uit Suriname of Zambia of Sri Lanka, was het dus de bedoeling dat wij over de aanstelling van deze mensen stemden. Ik herinner mij dat Thomas Sullivan (gewoonlijk "Bud" genoemd) destijds ruim tachtig was. Hij was bijna blind en had een zwakke gezondheid. Regelmatig viel hij tijdens de vergadering in slaap en wij vonden het een beetje gênant om hem wakker te maken en hem te vragen zijn stem uit te brengen over zaken die aan hem voorbijgegaan waren. Soms duurde de hele vergadering maar kort. Van één ervan kan ik me nog herinneren dat deze, inclusief het openingsgebed, slechts zeven minuten duurde.

    Van tijd tot tijd bracht president Knorr wat "probleemcorrespondentie" mee waarin het ging om het gedrag van individuele Getuigen. Het Lichaam moest dan beslissen welk standpunt er ten opzichte van deze personen moest worden ingenomen. Betrof het gedrag dat om uitsluiting vroeg, mildere maatregelen, of moest er niets ondernomen worden? In die tijd (en dat was zo tot 1975) moesten alle beslissingen unaniem genomen worden. Na discussie werd er een motie opgesteld en als men het over de formulering ervan eens was vroeg de voorzitter ons de handen op te steken. Wanneer de stemming niet unaniem was doordat zo nu en dan sommigen een motie niet steunden, werd er doorgaans naar een compromis gezocht dat wél unaniem aangenomen kon worden. Onder dergelijke omstandigheden spreekt het vanzelf dat men een zekere druk voelt om zich naar de meerderheid te richten om niet uit de toon te vallen. Er waren stemmingen waarbij ik mijn hand niet opstak, maar in de regel sloot ik me bij de meerderheid aan. In de weinige gevallen waarin mijn tegenstem ertoe leidde dat iemand een compromisvoorstel deed, stemde ik gewoonlijk dáármee in en koos ik de zijde van de meerderheid, zelfs als het voorstel mij ook niet geheel juist leek. Het leek noodzakelijk om zich bij de meerderheid aan te sluiten wanneer een zaak beslist móést worden en het de bedoeling was knopen door te hakken in plaats van op een patstelling uit te komen. Er begonnen echter kwesties aan de orde te komen die dit steeds moeilijker voor mij maakten.

    Naarmate de weken voorbijgingen werden er discussies gevoerd over onderwerpen als de vraag of een vader ouderling kan zijn als hij toestaat dat zijn zoon of dochter al op achttienjarige leeftijd trouwt, of iemand geschikt is om ouderling te zijn als hij goedkeurt dat zijn zoon of dochter een hogere opleiding volgt 4, of iemand geschikt is om ouderling te zijn als hij onregelmatige diensten heeft en soms gemeentevergaderingen mist, of ouderlingen indirecte bewijzen van overspel dan wel de bewering van een vrouw dat haar man overspel aan haar bekend heeft, kunnen accepteren, en of op grond hiervan voldoende schriftuurlijke basis aanwezig is om te scheiden en te hertrouwen, of een scheiding schriftuurlijk aanvaardbaar is in een situatie waar weliswaar van overspel sprake is, maar waar de schuldige in plaats van de onschuldige partij om echtscheiding vraagt5 , of een scheiding die op andere gronden dan overspel is aangegaan, geldig is wanneer er, nadat de scheiding is uitgesproken, bewijzen aan het licht komen van overspel dat voor de scheiding is gepleegd (en wat als na een dergelijke scheiding overspel wordt gepleegd?), of een onschuldige huwelijkspartner die seksuele betrekkingen heeft met zijn of haar overspelige partner (nadat deze daarvan bekentenis heeft gedaan), daarmee het recht verliest te scheiden en vervolgens te hertrouwen, of het voor een Getuige gepast is een geldboete te betalen als deze boete is opgelegd vanwege een overtreding van een wet in verband met het predikingswerk of vanwege het standpunt dat wordt ingenomen om aan het geloof van de Getuigen vast te houden6, of het juist is via het Rode Kruis voedsel te sturen of andere vormen van humanitaire hulp te verlenen (waar het om ging is dat het kruis een religieus symbool is, waardoor het Rode Kruis een bepaald religieus karakter zou hebben; er ontstond hierover een langdurige discussie die in een volgende vergadering moest worden voortgezet), of het wel juist is als het Genootschap via dubieuze kanalen geld in bepaalde landen binnensluist (zoals bijvoorbeeld in Indonesi gebeurde) waardoor de Amerikaanse dollar meer opbrengt en wetend dat de wetten in het desbetreffende land dit niet toestaan en ook of men bepaalde apparatuur in een land kan invoeren zonder de hoge invoerrechten te betalen die door de wet worden opgelegd, of Getuigen die bij een vakbond zijn aangesloten mogen deelnemen aan een verplichte staking en of zij als alternatief voor een opdracht als stakers te gaan posten, een vakbondsopdracht om schoonmaakwerk te doen in de gebouwen of op de terreinen van de bond mogen accepteren, of Getuigen gehoor mogen geven aan een oproep voor militaire dienst die niets anders inhoudt dan het werken op de katoenvelden (dit gebeurde in Bolivia).

    Dit is slechts een kleine greep uit de onderwerpen die gedurende de eerste twee jaren waarin ik lid was van het Besturende Lichaam, werden besproken. Het effect van onze beslissingen op het leven van anderen was dramatisch. In kwesties van bijvoorbeeld echtscheiding fungeerden gemeente-ouderlingen als een soort religieuze rechtbank. Als zij niet van de geldigheid van een echtscheiding overtuigd waren, werd iemand die de scheiding toch doorzette en later hertrouwde, uitgesloten.

    Een kwestie die hiervoor niet is genoemd, maar die tot uitgebreide discussies aanleiding gaf, betrof een echtpaar uit Californi. In hun slaapkamer waren lectuur en foto's over ongebruikelijke seksuele praktijken aangetroffen. (Ik herinner mij niet dat ons werd verteld hoe degene die dit had gemeld eigenlijk toegang had gehad tot de slaapkamer van het echtpaar.) Onderzoek en ondervraging door de plaatselijke ouderlingen bevestigden dat het echtpaar er andere manieren van seksuele omgang op nahield dan alleen genitale gemeenschap7 De ouderlingen richtten zich schriftelijk tot Brooklyn en het Besturende Lichaam moest beslissen of er actie tegen het echtpaar moest worden ondernomen, en zo ja, welke.

    Tot op het moment dat de brief die ochtend aan ons werd voorgelezen, had niemand van ons, behalve de president, gelegenheid gehad om over de kwestie na te denken. Toch werd binnen een paar uur het besluit genomen dat het echtpaar moest worden uitgesloten. Daarna werd dit als een officiële gedragsregel gepubliceerd die van toepassing was op iedereen die zich tóch aan dergelijke praktijken overgaf.8 Het gepubliceerde materiaal werd op een dusdanige wijze begrepen en toegepast, dat huwelijkspartners zich in het algemeen verplicht voelden de ouderlingen in te lichten als dergelijke praktijken in hun huwelijk plaatsvonden of zich aan het ontwikkelen waren, hetzij met wederzijdse instemming, hetzij op initiatief van een van beiden. (In deze laatste situatie werd er verwacht dat, indien degene die het initiatief nam niet zelf de ouderlingen wilde inlichten, de ander dat moest doen.) Het nalaten om met zo'n kwestie voor de dag te komen wordt over het algemeen gezien als een teken van een weinig berouwvolle houding en kan een argument zijn om iemand uit te sluiten. Het geloof dat men door uitsluiting afgesneden wordt van de enige organisatie waar redding gevonden kan worden, maar ook van familieleden en vrienden, oefent op iemand grote druk uit te conformeren, ongeacht hoe moeilijk het bekennen (of het melden) aan de ouderlingen ook is.

    Het besluit van het Besturende Lichaam in 1972 resulteerde in een groot aantal "rechterlijke verhoren" door meldingen en bekentenissen van dergelijke seksuele praktijken. Vrouwen kwamen hierbij in pijnlijke verlegenheid als zij antwoord moesten geven op vragen van ouderlingen over de intieme zaken van hun huwelijksleven. Veel huwelijken waarin een van de partners geen Getuige was, maakten een moeilijke periode door. In zo'n situatie protesteerde de partner die geen Getuige was vaak krachtig tegen wat hij of zij beschouwde als een onwettige inbreuk op de slaapkamerprivacy. Een aantal huwelijken werd ontwricht en eindigde in echtscheiding.9

    Gedurende een periode van vijf jaar kwam er een ongekende hoeveelheid brieven binnen. In de meeste werd de vraag gesteld of de leden van het Besturende Lichaam wel schriftuurlijke gronden hadden om zich in dergelijke mate in het privé-leven van anderen te mengen. Men gaf te kennen dat men moeilijk kon inzien dat de argumenten die in de publicaties ter ondersteuning van het ingenomen standpunt naar voren werden gebracht, steekhoudend waren. (Het belangrijkste schriftgedeelte waarop men zich verliet was Romeinen hoofdstuk één, de verzen 24-27, waar over homoseksualiteit wordt gesproken. Degenen die naar het Genootschap schreven, wezen erop dat zij niet goed begrepen dat dit ook van toepassing was op heteroseksuele betrekkingen tussen getrouwde paren.) Andere brieven, meestal geschreven door vrouwen, lieten verwarring en angst zien, omdat deze vrouwen onzeker waren of hun "seksuele voorspel" wel geoorloofd was.

    Eén vrouw zei dat zij hierover met een ouderling had gesproken en dat hij haar de raad had gegeven het Besturende Lichaam te schrijven "om zeker te zijn". Dus schreef zij dat zij en haar man intens van elkaar hielden. Zij beschreef vervolgens een "bepaald type voorspel" dat zij gewoonlijk bedreven, zeggend: "Ik geloof dat het een kwestie van het geweten is, maar ik schrijf jullie om zeker te zijn." Ze besloot met:

    "Ik ben vreselijk bang en verdrietig en maak me nu nog meer zorgen over [mijn mans] gevoelens ten aanzien van de waarheid. Ik weet dat jullie me zullen vertellen wat ik moet doen."

    In een andere typerende brief schreef een ouderling dat hij een probleem had dat hij voor zichzelf opgelost wilde zien. Daarom leek het hem "het beste contact op te nemen met de 'moeder' voor raad.10 Het betrof een seksueel aspect van zijn huwelijk. Hij schreef dat hij en zijn vrouw niet goed wisten "waar de lijn te trekken tussen het voorspel en de werkelijke seksuele daad". Hij en zijn vrouw zouden "elk advies naar de letter opvolgen", zo verzekerde hij het Genootschap.

    Deze brieven illustreren dat deze mensen zóver waren gekomen dat zij een blind vertrouwen in het Besturende Lichaam hadden. Zij geloofden dat de mannen in dat Lichaam hun konden vertellen waar de "grens te trekken", zelfs in de intieme aangelegenheden van hun persoonlijke leven. Zij wilden deze grens nauwgezet "naar de letter" in acht nemen.

    Het Genootschap beantwoordde vele brieven. Als het erom ging welk seksueel voorspel verboden was en welk niet, werd dikwijls gepoogd beperkte opheldering te geven (niet precies zeggen waar het op stond).

    In een memo van juni 1976, geschreven door een lid van de dienstafdeling van het Genootschap, werd verslag gedaan van een telefoongesprek met een docent van een school voor ouderlingen. De docent had gebeld naar aanleiding van de problemen van een ouderling die de school had bijgewoond en die had bekend dat er in zijn huwelijk bepaalde veroordeelde seksuele praktijken plaatsvonden. Het memo vermeldt:

    "Broeder [hier wordt de naam van de docent genoemd] besprak de kwestie uitvoerig met hem om te bepalen of het werkelijk om orale gemeenschap ging.... [De docent] zei hem dat hij, gezien de omstandigheden, naar de andere leden van het comité behoorde te gaan. Toevallig zaten de twee andere leden van het comité ook in de klas, en dus ging hij naar hen toe en sprak met hen. [De docent] vroeg zich nu af wat hij verder moest doen.... Hij kreeg het advies om een volledig verslag naar het Genootschap te sturen, zodat hij in de toekomst in dergelijke omstandigheden instructies had om de zaken af te handelen zonder dat hij hoefde te bellen."

    Dit illustreert de mate waarin ondervragingen in intieme aangelegenheden plaatsvonden en de mate waarin het hoofdbureau de supervisie had op de hele situatie.

    De een na de andere brief toont aan dat de betrokken personen zich tegenover God verantwoordelijk voelden om iedere afwijking van de door het Besturende Lichaam vastgestelde norm aan de ouderlingen te rapporteren. Een man in een staat in het middenwesten van Amerika, die bekend had dat hij de beslissing van het Besturende Lichaam ten aanzien van zijn huwelijkse betrekkingen met zijn vrouw had geschonden, kreeg van de ouderlingen te horen dat zij hierover een brief naar het Genootschap aan het schrijven waren. Hij schreef eveneens een brief. Acht weken gingen voorbij en uiteindelijk schreef hij naar Brooklyn: "Het wachten, de angst en de spanning zijn bijna teveel om te dragen." Hij schreef dat alle toewijzingen die hem in de gemeente waren gegeven, nu waren ingetrokken, met inbegrip van het uitspreken van een gebed in de gemeente, en verder schreef hij: "Bijna iedere week raak ik wel weer iets kwijt waar ik zo'n dertig jaar voor heb gewerkt en gebeden." Hij drong als volgt aan op een antwoord:

    "Ik moet zo snel mogelijk van de onzekerheid af hoe ik er bij Jehovah's organisatie voorsta."

    Sommige ouderlingen streefden naar een wat gematigder benadering van de kwestie. Hiermee riskeerden zij een officile berisping van het hoofdbureau in Brooklyn. Neem bijvoorbeeld de volgende brief:

     

    SCE:SSE4 4 augustus 1976

    Het lichaam van ouderlingen van

    de gemeente W.........

    van Jehovah's Getuigen, M.........

    p/a .....................

    W......... M ...............

     

     Geliefde broeders,

      Wij hebben een kopie ontvangen van de brief van het comité van de gemeente S............ in Californië, gedateerd 21 juli, waarin zij schrijven over kwesties betreffende J............

      Wij willen graag weten of sommige ouderlingen in de gemeente onjuiste raad hebben gegeven over kwesties die met orale seks te maken hebben. Als een ouderling in de gemeente tegen getrouwde personen heeft gezegd dat het niet verkeerd is wanneer zij orale seks hebben, op welke gronden werd deze raad dan gegeven? Als er verkeerde raad is gegeven, laat ons dan weten of er stappen zijn genomen om elk verkeerd begrip bij de personen die verkeerde raad hebben gekregen, recht te zetten en laat ons weten of de erbij betrokken ouderlingen nu instemmen met wat in de publicaties van het Genootschap met betrekking tot orale seks staat vermeld.

    Broeders, als iemand van jullie als ouderling aan individuele personen raad heeft gegeven dat orale seks is toegestaan als voorspel vóór de eigenlijke seksuele omgang, dan was dergelijke raad niet juist.

      Bedankt voor jullie aandacht ten aanzien van de bovenstaande kwestie. Moge Jehovah's rijke zegen met jullie zijn, er voortdurend naar strevend op voorbeeldige wijze voor jullie verantwoordelijkheden als ouderlingen zorg te dragen.

    Jullie broeders,

     

    cc: Rechterlijk comité van de

    gemeente S...............

    van Jehovah's Getuigen, Ca

     

    Het bovenstaande is [vertaald naar] een fotokopie van de brief die door de dienstafdeling naar een lichaam van ouderlingen werd gezonden (namen en specifieke plaatsen zijn onherkenbaar gemaakt).11

    Het is interessant dat sommige ouderlingen van mening waren dat het standpunt van het Besturende Lichaam in feite nog toegeeflijk en voorzichtig genoemd kon worden. In een brief geschreven door een ouderling in de Verenigde Staten wordt gezegd:

      "Sommigen van de oudere broeders vonden dat het Besturende Lichaam wel verder had kunnen gaan bij het veroordelen van onnatuurlijke praktijken onder getrouwde paren, door ook bepaalde houdingen bij de seksuele gemeenschap te veroordelen..."

    Later drukte de ouderling zijn eigen gevoelens als volgt uit:

    "Gezien het feit dat Jehovah in dit hoofdstuk [18] van Leviticus, alsook in andere hoofdstukken, heel gedetailleerd inging op seksueel gedrag, kan men zich afvragen waarom er geen uitspraak is gedaan betreffende aanvaardbare en niet aanvaardbare wijzen van gemeenschap binnen het huwelijk? Zou dat niet voor de hand hebben gelegen, indien Jehovah had gewild dat dit terrein van de persoonlijke en intieme aangelegenheden der geslachtelijke vereniging bij gehuwden toegankelijk zou zijn voor kritisch onderzoek of de uitspraken van de 'rechters' of 'oudere mannen' van Isral, waardoor gepaste actie kon worden ondernomen tegen personen die zondigen?"

      Onder degenen die de gevolgen van de regels van de organisatie ondervonden waren ook personen van wie de normale seksuele functies ernstig waren verstoord door een operatie of een ongeluk. Enkelen van hen gaven hun misnoegen te kennen over de positie waarin zij door het besluit van het Besturende Lichaam waren terechtgekomen.

    Iemand die op zo'n manier impotent was geraakt, was toch nog in staat geweest om zijn huwelijk op een van de manieren die nu door de organisatie was veroordeeld, seksuele invulling te geven. Hij zei dat, voordat de regels van het Besturende Lichaam gepubliceerd werden, hij zich ondanks zijn opgelopen handicap toch volledig man was blijven voelen, omdat hij zijn vrouw nog steeds kon bevredigen. Nu, zo schreef hij, voelde zijn vrouw zich verplicht te gehoorzamen. Omdat hij van haar hield, stemde hij toe, ofschoon hij het schriftuurlijke bewijs voor het standpunt in het tijdschrift De Wachttoren niet kon onderschrijven. Hij zei dat hij wist dat hij dezelfde was gebleven als voorheen, maar toch emotioneel aan het afbrokkelen was omdat hij vreesde dat zijn huwelijk ernstig aangetast zou worden. Hij smeekte om hem te vertellen of er niet ergens een "achterdeurtje" in Gods wil was dat hem zou toestaan de voldoening te hebben zijn vrouw te bevredigen.

    Al deze situaties oefenden geweldige druk uit op het geweten van ouderlingen op wie een beroep werd gedaan zich met de overtreders van de beslissing van het Besturende Lichaam in te laten. Aan het slot van de eerder aangehaalde brief van een ouderling zegt deze:

    "Ik vind dat ik alleen bijbelse wetten en beginselen kan toepassen waarvan ik oprecht overtuigd ben dat zij van Jehovah en Jezus Christus afkomstig zijn. Als ik wetten en beginselen ten uitvoer breng omdat dit tot mijn verantwoordelijkheid als ouderling in de gemeente behoort, dan wil ik dat niet doen omdat ik voetstoots aanneem dat ik met Jehovah's organisatie te maken heb, en ik, ongeacht wat zij zegt, de organisatie volg, maar omdat ik werkelijk van mening ben dat deze dingen schriftuurlijk bewezen en correct zijn. Ik wil werkelijk geloof blijven stellen in Paulus' vermaning aan de Thessalonicenzen in het tweede hoofdstuk [van de eerste brief - vert.], vers 13, om het woord van God aan te nemen, niet als dat van mensen, maar als dat wat het in werkelijkheid is, als het woord van God."

    Ofschoon de seksuele praktijken waarom het hier gaat absoluut tegen mijn persoonlijke maatstaven indruisen, kan ik in eerlijkheid zeggen dat ik het niet eens was met de beslissing van het Lichaam om tot uitsluiting over te gaan. Maar dat is dan ook alles wat ik ervan kan zeggen. Want toen er werd gestemd, richtte ik mij naar de meerderheid. Ik voelde mij totaal ontmoedigd toen het Lichaam mij aanwees om een artikel te schrijven om die beslissing af te kondigen. Toch accepteerde ik de opdracht en schreef wat het Lichaam verlangde in overeenstemming met de genomen beslissing. Ik kan dus niet zeggen dat ik handelde met dezelfde zuivere kijk op de zaak als die van de zojuist geciteerde ouderling. Ik handelde op dat moment vanuit mijn geloof dat de organisatie Gods enige werktuig op aarde is, en ik deed dat zonder al te veel gewetenswroeging.

    De meeste correspondentie over dit onderwerp is nooit bij het Besturende Lichaam terechtgekomen, omdat deze werd afgehandeld door de medewerkers van correspondentie-afdelingen of door de leden van de dienstafdeling. Ik ben er echter zeker van dat de afzonderlijke leden van het Besturende Lichaam (waarschijnlijk door persoonlijke contacten en gesprekken) geïnformeerd waren over het feit dat velen van mening waren dat het Besturende Lichaam ten onrechte in het privé-leven van anderen was binnengedrongen. Toen tenslotte na zo'n vijf jaar de kwestie weer op de agenda kwam, werd het uitsluitingsbeleid herzien. Het kwam erop neer dat het Besturende Lichaam zich nu terugtrok van dat intieme terrein van het leven van anderen. Opnieuw wees het Lichaam mij aan om een publicatie voor te bereiden, dit keer om de verandering kenbaar te maken. Het schonk mij persoonlijk voldoening te kunnen erkennen dat de organisatie in deze een verkeerde koers had gevolgd, hoewel ik dit niet in zulke directe bewoordingen kon zeggen.

    Het materiaal verscheen in De Wachttoren van 15 mei 1978, de bladzijden 30 tot en met 32, en bevatte onder andere het volgende:

    "...dat, aangezien er geen duidelijke schriftuurlijke instructies over zijn gegeven, dit kwesties zijn waarvoor het echtpaar zelf de verantwoordelijkheid voor het aangezicht van God moet dragen en dat deze huwelijksintimiteiten niet tot de invloedssfeer van de gemeentelijke ouderlingen behoren, zodat zij zouden kunnen trachten hier toezicht op uit te oefenen of, met zulke kwesties als enige basis, tot uitsluiting zouden kunnen overgaan.... Het duidt alleen maar op een scherp besef van de verantwoordelijkheid de Schrift te laten beslissen en zich ervan te weerhouden een dogmatisch standpunt in te nemen, wanneer de bewijzen hier geen voldoende basis voor schijnen te verschaffen."

      Eigenlijk dacht ik over een groot aantal andere zaken die ons voorgelegd werden, precies zo, en vond dat er met betrekking tot de meeste kwesties in feite geen schriftuurlijke grond bestond om een dogmatisch standpunt in te nemen. Toen ik dit in het onderhavige geval naar voren bracht werd het door het Lichaam aanvaard. Toen ik dit later keer op keer opnieuw naar voren bracht, werd het nog maar zelden aanvaard.

    Als ik al de brieven bekijk die ik nu voor mij heb en waarvan er hier enkele zijn afgedrukt, moet ik zeggen dat de voldoening die ik bij het schrijven van het materiaal ter herziening van het ingenomen standpunt voelde, mij nu tamelijk mager voorkomt. Want ik weet dat alle beschadigingen nooit en te nimmer met woorden gecompenseerd of hersteld kunnen worden. Ik denk daarbij aan het in verlegenheid brengen van mensen, hun geestelijke verwarring, de emotionele pijn, de schuldgevoelens en de verbroken huwelijken die het resultaat van de eerdere beslissing waren - een beslissing in een paar uur genomen door mannen van wie de meesten de kwestie "koud op hun bord kregen", zonder van tevoren ingelicht te zijn, zonder erover nagedacht te hebben, zonder meditatie, zonder gebed erover, zonder onderzoek in de Schrift, maar wier beslissing vijf jaar lang wereldwijd van kracht was en vele mensen voor hun leven lang beschadigde. Dit alles was niet nodig geweest.

    Een andere kwestie die zich aandiende en die enigszins met de voorgaande verband houdt, betrof een (vrouwelijke) Getuige in Zuid-Amerika. Haar man had bekend seksuele betrekkingen met een andere vrouw te hebben gehad. Het probleem was echter, dat het volgens zijn zeggen om anale en niet om genitale copulatie ging.

    De beslissing van het Besturende Lichaam was, dat dit niet opgevat kon worden als overspel, dat bij overspel sprake moest zijn van strikte genitale copulatie 'met de mogelijkheid kinderen te verwekken'. Om die reden was de man niet "één vlees" geworden met de andere vrouw en dientengevolge luidde de beslissing, dat zijn vrouw geen schriftuurlijke grond voor echtscheiding en een eventueel nieuw huwelijk had.

    De bestaande regel was dat een beslissing unaniem genomen moest worden, en ik sloot me bij de meerderheid aan. Ik moest echter telkens aan deze vrouw denken en aan het feit dat zij te horen zou krijgen dat zij niet op schriftuurlijke grond kon verkiezen te scheiden van een man die zich aan zo'n daad had schuldig gemaakt. De beslissing betekende ook dat een vrouw niet op schriftuurlijke grond kon scheiden van een echtgenoot die zich aan homoseksuele handelingen met andere mannen overgaf, of zelfs omgang had met een beest, aangezien een man onmogelijk kinderen kan verwekken bij een andere man of bij een dier en in dit opzicht hiermee niet "één vlees" kan worden. In een aflevering van De Wachttoren was eerder dat jaar daarover een uitspraak gedaan.12

    Emotioneel daartoe aangezet, begon ik de oorspronkelijke (Griekse) uitdrukkingen uit Matthéüs hoofdstuk negentien, vers 9, te bestuderen. De Nieuwe-Wereldvertaling van het Genootschap geeft Jezus' woorden als volgt weer:

    "Ik zeg u dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt."

    Hier worden twee verschillende woorden gebruikt, "hoererij" en "overspel", en toch was in de Wachttorenpublicaties tientallen jaren lang het standpunt ingenomen dat beide in essentie op hetzelfde betrekking hadden, namelijk dat "hoererij" betekende dat een man overspelige betrekkingen heeft met een vrouw die niet de zijne is (of dat een vrouw zulke betrekkingen heeft met een man die niet de hare is). Indien met "hoererij" eigenlijk hetzelfde bedoeld werd als met "overspel", waarom dan, zo vroeg ik mij af, gebruikte Matthéüs bij het optekenen van Jezus' uitspraak twee verschillende woorden (porneia en moikheia).

    Al zoekend in de vele vertalingen, bijbelse woordenboeken, commentaren en andere woordenboeken in de bibliotheek van Bethel, werd de reden mij duidelijk. Praktisch ieder boek dat ik er op nasloeg liet zien dat de Griekse uitdrukking porneia (in de Nieuwe-Wereldvertaling weergegeven met "hoererij") een zeer brede betekenis had en van toepassing was op ALLE vormen van seksuele immoraliteit.13 Om die reden geven veel bijbelvertalingen de uitdrukking eenvoudigweg weer met "immoraliteit", "seksuele immoraliteit", "onkuisheid", "ontucht". Woordenboeken toonden duidelijk aan dat de uitdrukking ook van toepassing was op homoseksuele betrekkingen. Wat voor mij echter de doorslag gaf, was dat het woord porneia in de bijbel zélf, in Judas vers 7, wordt gebruikt om het beruchte homoseksuele gedrag van de mensen in Sodom en Gomorra aan te geven.

    Ik legde de resultaten van het onderzoek schriftelijk vast in een rapport van veertien bladzijden en maakte kopien voor alle leden van het Lichaam. Ik had echter sterke twijfels of het wel goed ontvangen zou worden. Daarom ging ik naar het kantoor van Fred Franz, en na uitgelegd te hebben wat ik had gedaan vertelde ik hem van mijn twijfels. Hij zei: "Ik denk dat het geen probleem zal zijn."

    Hoewel hij zich kort uitdrukte, lag er vertrouwen in zijn woorden. Toen ik informeerde of hij wilde zien wat mijn bevindingen waren, sloeg hij dit af en zei opnieuw dat hij dacht dat het "geen probleem" zou zijn. Mijn indruk was dat hij zich van een aantal punten die door mijn onderzoek naar boven waren gekomen reeds bewust was, ofschoon ik er geen idee van had hoe lang al. Aangezien hij de belangrijkste vertaler van de Nieuwe-Wereldvertaling van het Genootschap was geweest, leek het mij dat hij zeker op zijn minst een idee van de ware betekenis van het woord porneia ("hoererij") moest hebben gehad.14

    Toen de kwestie in een zitting van het Besturende Lichaam aan de orde kwam, werd het materiaal dat ik had voorgelegd, aanvaard nadat Fred Franz er zijn steun aan had gegeven. Ik kreeg vervolgens de taak artikelen ter publicatie in de Wachttoren voor te bereiden die het nieuw in te nemen standpunt zouden presenteren.15

    Ik herinner mij nog steeds dat er enige tijd nadat de artikelen waren verschenen, een brief van een Getuige binnenkwam die een paar jaar daarvoor had ontdekt dat haar man seksuele betrekkingen met een dier had gehad. Zij schreef: "Ik kon niet met zo'n man leven", en zij scheidde van hem. Later hertrouwde zij. De gemeente sloot haar vervolgens vanwege haar handelwijze uit, omdat zij niet "schriftuurlijk vrij" was. Nadat de Wachttoren-artikelen waren verschenen, schreef zij en vroeg of er, gezien het gewijzigde standpunt, iets gedaan kon worden om haar goede naam te zuiveren van de smet die deze had opgelopen als gevolg van de uitsluiting. Ik kon haar alleen maar schrijven dat de gepubliceerde artikelen zélf reeds een rechtvaardiging waren van de door haar gevolgde koers.

    Hoewel het mij opnieuw voldoening schonk artikelen te schrijven waarin verkeerde standpunten van de organisatie werden erkend en gecorrigeerd, bleef de ontnuchterende gedachte dat dit nooit alle schade kon wegnemen die het vorige standpunt gedurende tientallen jaren bij veel mensen had aangericht - God alleen weet bij hoeveel.

    Het Besturende Lichaam was in die tijd in feite zowel een rechterlijk college alsook een wetgevend lichaam - dit laatste omdat de besluiten en bepalingen ervan voor alle Jehovah's Getuigen kracht van wet hadden. Het was een "Besturend Lichaam" in de zin zoals dat ook, vanwege overeenkomstige functies, gezegd zou kunnen worden van het Sanhedrin uit bijbelse tijden. Precies zoals alle belangrijke vraagstukken die Jehovah's naamvolk uit die tijd betroffen, ter opheldering aan het Sanhedrin in Jeruzalem werden voorgelegd, zo gebeurde dat ook bij het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen in Brooklyn.

    Het was echter een lichaam dat in geen enkel opzicht een bestuurlijke functie uitoefende. De bestuurlijke autoriteit en verantwoordelijkheid lagen exclusief bij de president van de corporatie, Nathan H. Knorr. Ik had dit niet verwacht, aangezien in hetzelfde jaar van mijn aanstelling vice-president Franz een toespraak had gehouden, later opgenomen in De Wachttoren van 1 april 1972, waarin hij de rol van het Besturende Lichaam beschreef en deze plaatste tegenover die van de corporatie, de Watch Tower Bible and Tract Society. Door sommigen aangeduid als de "toespraak over de staart die met de hond kwispelt", was de taal daarin ongewoon krachtig en ondubbelzinnig. Steeds opnieuw werd erin gesteld dat de corporatie slechts een "werktuig" was, een "tijdelijk instrument", gebruikt door het Besturende Lichaam:

    "Deze wereldomvattende evangelisatie-organisatie is niet gevormd overeenkomstig de voorschriften van een hedendaagse wettelijke corporatie welke misschien vereist is onder de wetten van door mensen in het leven geroepen politieke regeringen die nu met de vernietiging in de 'oorlog van de grote dag van God de Almachtige' te Har-mágedon worden geconfronteerd (Openb. 16:14-16). Geen enkele wettelijke corporatie ter wereld regelt of bestuurt de evangelisatie-organisatie. Deze bestuurt veeleer dergelijke organisaties als louter tijdelijke instrumenten die nuttig zijn voor het werk van de grote Theocraat. Ze is derhalve volgens Zijn ontwerp gevormd. Het is een theocratische organisatie, die van God af naar beneden, en niet van de gemeenteleden[16] af naar boven, wordt bestuurd. De opgedragen, gedoopte leden ervan staan onder de Theocratie! Aardse wettelijke corporaties zullen verdwijnen als binnenkort de door mensen in het leven geroepen regeringen die de statuten ervan hebben geregistreerd, teniet gaan."

    "De stemgerechtigde leden van het Genootschap zien dus in dat dit besturende lichaam het meest rechtstreekse gebruik van dat 'administratieve werktuig' als instrument voor het werk van de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse zou kunnen maken als er leden van het besturende lichaam in de Bestuursraad van het Genootschap zitten. Zij beseffen dat het Genootschap niet het administratieve lichaam is, doch louter een uitvoerend orgaan.

    De stemgerechtigde leden van het Genootschap wensen daarom niet dat er ook maar enige grond voor conflicten en verdeeldheid is. Zij willen geen situatie doen ontstaan waarin het 'administratieve werktuig' de gebruiker van dat werktuig beheerst en bestuurt, welke gebruiker het besturende lichaam is, dat de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse vertegenwoordigt. Dit zou erop neerkomen dat de staart met de hond kwispelt, in plaats van de hond met de staart. Een wettelijk religieus instrument dat volgens Caesars wet tot bestaan is gebracht, dient niet te trachten de schepper ervan te besturen en te beheersen; veeleer dient de schepper van het wettelijke religieuze instrument dit instrument te beheersen en te besturen."

    Dat waren krachtige uitspraken. Het probleem was dat zij een beeld presenteerden dat geheel in strijd was met de feiten.

    Het Besturende Lichaam hield geen toezicht op de corporatie - niet op het moment dat de vice-president de hiervoor vermelde toespraak hield, noch op het moment dat het materiaal werd gepubliceerd, en zelfs niet gedurende een aantal jaren daarna.

    Het gepresenteerde beeld werd uiteindelijk realiteit, maar slechts na een zeer drastische aanpassing, die onaangenaam was beladen met verhitte gemoederen en die onder grote verdeeldheid tot stand kwam. Vreemd als het voor veel Getuigen van thans mag klinken, had het soort Besturende Lichaam waarover in de lezing werd gesproken nooit bestaan in de gehele geschiedenis van de organisatie. Het duurde meer dan negentig jaar voordat het het licht zag en het bestaat slechts sinds 1 januari 1976, ofwel gedurende slechts ongeveer eenvijfde deel van de geschiedenis van de organisatie. Ik zal uitleggen waarom ik dat beweer en waarom het op feiten berust.

     

    DRIE MONARCHEN

     

    "Jullie weten wat zij doen die de volken besturen: over ze heersen, en je weet wat de grote heren doen: macht over ze uitoefenen. Zo moet het bij jullie niet gaan." - Matthéüs 20:25, 26, Groot Nieuws Bijbel.

     

    De geschiedenis van Jehovah's Getuigen begon toen de eerste uitgave van het tijdschrift Zion's Watch Tower op 1 juli 1879 tot stand kwam. De corporatie, de Watch Tower Bible and Tract Society, werd in 1881 opgericht en kreeg in 1884 rechtspersoonlijkheid. Er kan naar waarheid worden gezegd dat in die tijd het Besturende Lichaam van diegenen die bij de Watch Tower waren aangesloten niet door de corporatie werd 'geregeld, beheerst of bestuurd' (om de woorden van de vice-president te gebruiken). Dit was niet het geval, en kón in feite niet het geval zijn om de eenvoudige reden dat er geen "besturend lichaam" bestond.

    Charles Taze Russell zelf begon Zion's Watch Tower uit te geven als zijn eigen tijdschrift en was de enige redacteur ervan. Gedurende zijn leven werd hij door al degenen die met de Watch Tower Society waren verbonden als hun enige ware "pastor" aanvaard. Het was natuurlijk zo dat het eenmaal gevormde Genootschap een Bestuursraad had (Russells vrouw Maria maakte hier aanvankelijk deel van uit). Maar die Bestuursraad werd niet gezien als een besturend lichaam, noch functioneerde deze als zodanig. Toch wordt in De Wachttoren van 1 april 1972 op bladzijde 216 deze uitspraak gedaan:

      "Volgens de beschikbare feiten was het besturende lichaam nauw verbonden met de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania. C.T. Russell behoorde destijds, in de laatste vijfentwintig jaar van de negentiende eeuw, duidelijk tot dat besturende lichaam."

    Wat laten de "beschikbare feiten" in werkelijkheid zien? In een speciale uitgave van Zion's Watch Tower van 25 april 1894, bladzijde 59, merkt Russell zelf over de Bestuursraad op:

      "Daar wij tot op 1 december 1893, van een totaal van drienzestighonderddrientachtig (6.383), zevenendertighonderdvijf (3.705) aandelen bezitten waaraan stemrecht is verbonden, kiezen zuster Russell en ikzelf natuurlijk, de functionarissen, en hebben daarmee de volledige zeggenschap over het Genootschap; en aldus werd het volledig van aanvang af door de bestuurders begrepen. Pas na ons overlijden, zo was duidelijk, zouden zij hun functie opnemen.17

      Dat Russell de bestuurders (of wie dan ook) duidelijk niet zag als besturend lichaam naast hem, is zonneklaar vanwege de koers die hij consequent volgde. In Zion's Watch Tower van 1 maart 1923 wordt op bladzijde 68 gezegd:

      "Wanneer anderen vroegen: Wie is deze getrouwe en beleidvolle slaaf? - antwoordde broeder Russell vaak: 'Sommigen zeggen dat ik dat ben, terwijl anderen zeggen dat die slaaf het Genootschap is.'"

      In het artikel wordt dan gesteld:

      "Beide uitspraken waren juist. Broeder Russell was in feite het Genootschap in de meest absolute zin van het woord, en wel daarom omdat hij het beleid en de koers van het Genootschap bepaalde, zonder aan welke persoon op aarde dan ook rekenschap af te leggen. Hij vroeg soms advies aan anderen die met het Genootschap verbonden waren en luisterde naar hun suggesties. Vervolgens deed hij naar zijn eigen oordeel, gelovend dat de Heer hem aldus liet doen."

      Als antwoord op een vraag van een aantal lezers van Zion's Watch Tower, schreef Russell in 1906:

      "Nee, de waarheden die ik, als Gods woordvoerder, voorleg, werden niet in visioenen of dromen, noch door Gods hoorbare stem geopenbaard, noch ook alle tegelijkertijd, maar geleidelijk, vooral sinds 1870, en in het bijzonder sinds 1880. Evenmin is deze duidelijke ontplooiing van de waarheid te danken aan enig menselijk vernuft of scherpzinnig inzicht, maar aan het eenvoudige feit dat Gods bestemde tijd is aangebroken; en als ik niet sprak, en er geen andere spreekbuis kon worden gevonden, zouden zelfs de stenen het uitroepen.18

      Omdat hij geloofde dat hij "Gods woordvoerder" was en zijn spreekbuis ter openbaring van waarheid, is het begrijpelijk dat hij niet het belang inzag van een besturend lichaam. Een jaar na deze uitspraak stelde Russell zijn "testament en uiterste wilsbeschikking" op, die in het tijdschrift Zion's Watch Tower van 1 december 1916, volgend op zijn overlijden dat jaar, werd gepubliceerd. De volledige tekst hiervan is in de Appendix afgedrukt omdat er geen duidelijker bewijs is van het absolute toezicht dat Charles Russell over het tijdschrift Zion's Watch Tower uitoefende. Hier kunnen wij volstaan met de weergave van de tweede paragraaf:19

      "Echter, gelet op het feit dat ik het blad ZION'S WATCH TOWER, de OLD THEOLOGY QUARTERLY en de auteursrechten van de boeken MILLENNIAL DAWN SCRIPTURE STUDIES en verscheidene andere brochures, zangbundels, etc., heb geschonken aan de WATCH TOWER BIBLE AND TRACT SOCIETY nadat expliciet duidelijk was dat ik gedurende mijn leven de volledige zeggenschap over al de belangen van deze publicaties diende te hebben en dat zij na mijn heengaan volgens mijn wensen dienden te worden bestuurd, zet ik hierbij mijn genoemde wensen - mijn desbetreffende wilsbeschikking - als volgt uiteen:..."

      Ofschoon hij het tijdschrift Zion's Watch Tower aan de corporatie schonk (bij het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid in 1884), beschouwde hij het duidelijk als zijn tijdschrift dat diende te worden gepubliceerd zoals hij dat wilde, zelfs na zijn dood. Hij bepaalde dat na zijn overlijden een redactiecomité van vijf mannen, die persoonlijk door hem waren aangewezen en bij naam waren genoemd, de volledige verantwoording voor het tijdschrift diende te verkrijgen.20 Tevens vermaakte hij bij zijn heengaan al zijn aandelen in de corporatie waarop stemrecht rustte aan vijf vrouwen die door hem als gevolmachtigden bij naam werden genoemd. Hij bepaalde dat, voor het geval een bepaald lid van het Redactiecomité zou moeten worden aangeklaagd en berecht, deze vrouwen, tezamen met de andere gevolmachtigden van de corporatie (duidelijk de bestuurders) en de andere leden van het Redactiecomité, zouden moeten optreden als gerechtsraad die zou beslissen in de zaak van het beschuldigde lid van het Redactiecomité.21

    Aangezien één persoon geen collectief lichaam kan vormen, laten de feiten zien dat er gedurende het leven van C.T. Russell, dat wil zeggen tot aan 1916, absoluut geen besturend lichaam bestond. Dat bleef zo gedurende het presidentschap van zijn opvolger, Joseph F. Rutherford. Men zou kunnen denken dat de leden van het Redactiecomité, tezamen met de Bestuursraad, zo'n besturend lichaam hebben gevormd. De feiten laten echter zien dat deze veronderstelling niet juist is.

      Tijdens de jaarvergadering van de corporatie in januari 1917 werd Rutherford tot president gekozen als opvolger van Russell. Rutherford was nog maar kort president, toen vier van de zeven bestuurders (een meerderheid) zich verzetten tegen wat zij als een eigenmachtige actie van de kant van de president zagen. Hij hield geen rekening met de Bestuursraad en werkte niet met hen als lichaam samen, maar handelde eenzijdig. Daarbij lichtte hij hen pas achteraf over zijn beslissingen in. Zij waren van mening dat dit op geen enkele wijze overeenstemde met de koers die pastor Russell, de "getrouwe en beleidvolle slaaf", had uitgezet. De bezwaren die zij hadden, leidden ertoe dat zij resoluut werden afgezet.22

    Rutherford ontdekte dat de benoeming van deze vier mannen als bestuurders nooit op de jaarvergadering van de corporatie was bekrachtigd, ofschoon zij door Russell persoonlijk als bestuurders voor het leven waren aangesteld. Volgens A.H. MacMillan, destijds een vooraanstaand medewerker van het hoofdbureau, pleegde Rutherford overleg met een externe advocaat die bevestigde dat het - althans juridisch bezien - mogelijk was de mannen om deze reden te ontslaan.23

    Rutherford kon dus kiezen. Hij kon aan de bezwaren van de meerderheid van de Bestuursraad tegemoet komen en zich in het vervolg anders opstellen. (Als hij deze mannen had gezien als de meerderheid van een "Besturend Lichaam", zoals bedoeld in De Wachttoren van 1972, zou hij moreel verplicht zijn geweest dit te doen.) Of hij kon het genoemde juridische aspect in zijn voordeel laten werken en zijn autoriteit als president gebruiken om de bestuurders die het niet met hem eens waren, te ontslaan.

    Hij koos voor het laatste en stelde, ter vervanging van hen, door hemzelf verkozen bestuurders aan.

    Wat gebeurde er met het Redactiecomité? The Watchtower van 15 juni 1938, bladzijde 185, laat zien dat in 1925 de meerderheid van dit comité "ernstige bezwaren" had tegen publicatie van een artikel getiteld "The Birth of The Nation" ("De geboorte van de natie", d.w.z.: "Het koninkrijk is in werking getreden [in 1914]".). The Watchtower vermeldt wat er met hen gebeurde:

      "...maar door de genade des Heren werd het [artikel] gepubliceerd en dat markeerde het begin van het einde van het Redactiecomité, waarmee werd aangegeven dat de Heer zelf zijn organisatie leidt."

      Het Redactiecomité was nu ontbonden. Rutherford had op effectieve wijze alle oppositie tegen zijn alleenzeggenschap weggenomen.

    Het is interessant op te merken dat gedurende deze hele periode niet alleen het boek The Finished Mystery (een belangrijke twistappel in 1917), maar ook het tijdschrift Zion's Watch Tower, duidelijk had onderwezen dat pastor Russell inderdaad de "getrouwe en beleidvolle slaaf" was naar wie in de Schrift was vooruitgewezen en die "door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld".24 De wijze waarop deze lering werd gebruikt om op ieders volledige onderwerping aan te dringen, wordt treffend geïllustreerd door de volgende uitspraken in Zion's Watch Tower van 1 mei 1922, bladzijde 132, onder de paragraaf getiteld "Trouw betekent loyaliteit":

      "Trouw te zijn betekent loyaal te zijn. Loyaal aan de Heer te zijn betekent gehoorzaam aan de Heer te zijn. Het gekozen instrument van de Heer los te laten of te verwerpen betekent de Heer zelf los te laten of te verwerpen, volgens het beginsel dat hij die de slaaf afwijst die door de meester is gezonden, daarmee de meester afwijst.

    Er is vandaag de dag niemand in de tegenwoordige waarheid die in eerlijkheid kan zeggen dat hij kennis van het goddelijk plan heeft ontvangen uit een andere bron dan door de dienst van broeder Russell, direct dan wel indirect. Door zijn profeet Ezechil voorzei Jehovah dat er een slaaf zou optreden. Hij beschreef deze als iemand die in linnen was gekleed, aan zijn zijde een schrijvers-inkthoorn droeg en was afgevaardigd om door de stad (de christenheid) te trekken om diegenen die zuchtten te vertroosten door hun geest te verlichten ten aanzien van Gods grootse plan. Opgemerkt moet worden dat deze gunst niet verleend werd door een mens, maar door de Heer zelf. Doch in overeenstemming met Gods regeling gebruikte hij een mens. De mens die dat ambt door de genade van de Heer vervulde, was broeder Russell."

      In een artikel getiteld: "Loyaliteit op de proef gesteld", gepubliceerd in Zion's Watch Tower van 1 maart 1923, bladzijden 68 en 71, werd conformeren aan Russells leringen en methoden wederom gelijkgesteld aan conformeren aan de wil van de Heer:

      "Wij geloven dat allen die zich thans in de tegenwoordige waarheid verheugen, zullen toegeven dat broeder Russell getrouw de taak vervulde van de bijzondere slaaf des Heren; en dat hij over alle bezittingen van de Heer werd aangesteld."

    "Iedere mede-slaaf heeft zijn bekwaamheid of vermogen getoond en heeft dit vermeerderd in de mate waarin hij zich vreugdevol aan de wil des Heren heeft onderworpen, door te werken op de oogstvelden des Heren in overeenstemming met de weg des Heren, waarbij de Heer broeder Russell gebruikte om die weg aan te geven, omdat broeder Russell het ambt bekleedde van de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'. Hij deed het werk des Heren overeenkomstig de weg des Heren. Indien broeder Russell dus het werk deed overeenkomstig de weg des Heren, is iedere andere weg om dit te doen tegengesteld aan de weg des Heren en zou dientengevolge niet het getrouw behartigen van de belangen van het koninkrijk des Heren kunnen zijn."

      Het was zeer duidelijk waar het om ging. Men kon zich óf loyaal opstellen met de leringen en methoden van degene die "door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld" [Russell] en zich eraan conformeren, óf men kon zich schuldig maken aan het verwerpen van Christus Jezus en dientengevolge een afvallige worden. Zelden werd er een krachtiger pleidooi gehouden ten gunste van menselijke autoriteit.

    Des te opmerkelijker is het dat Russells persoonlijke keuze van mannen in het ambt van opziener en de andere voorzieningen die hij tijdens zijn leven trof, binnen enkele jaren na zijn dood en gedurende juist die periode waarin de aanspraken werden gedaan dat Russell de "slaaf" was, door de nieuwe president opzij werden gezet. De uitspraken die Russell in zijn testament deed, werden als geen rechtskracht hebbend terzijde geschoven, en klaarblijkelijk werden zij ook op morele grond niet bindend geacht. In The Watchtower van 15 december 1931 staat hierover op bladzijde 376:

      "De algemeen bekende feiten die passen op de profetische woorden van Jezus, zijn de volgende: In 1914 plaatste Jehovah zijn Koning op zijn troon. De drieneenhalf jaar die daar onmiddellijk op volgden, verschaften de gelegenheid om diegenen die de oproep tot het koninkrijk beantwoord hadden, op hun zelfzuchtigheid of onzelfzuchtigheid te beproeven. In 1916 stierf de president van de Watch Tower Bible and Tract Society. Er werd een handgeschreven document gevonden dat hij had ondertekend en dat zijn 'testament en uiterste wilsbeschikking' werd genoemd, maar dat in feite geen wilsbeschikking was. Het bleek toen dat broeder Russell enige jaren voor zijn dood tot de conclusie was gekomen dat hij zo'n wilsbeschikking niet kon opstellen. Het werk van Gods organisatie is niet aan het toezicht van een mens onderworpen en dient niet bestuurd te worden door de wil van enig schepsel. Het was daarom niet mogelijk het werk van het Genootschap tot glorie en eer des Heren voort te zetten op de wijze aangegeven in dat handgeschreven document, geheten een 'wilsbeschikking'".

      Slechts acht jaar daarvoor had Zion's Watch Tower, het "kanaal des Heren", nadrukkelijk gesteld dat Russell "het werk des Heren overeenkomstig de weg des Heren" deed, en dat daarom "iedere andere weg om dit te doen tegengesteld aan de weg des Heren" was. Nu, acht jaar later, werden allen die bezwaar maakten tegen het feit dat Rutherford de aanwijzingen terzijde schoof die waren gegeven door degene van wie Zion's Watch Tower zo stellig had betoogd dat hij de "getrouwe en beleidvolle slaaf" was, afgeschilderd als personen die door kwaadwilligheid en wrok worden gedreven - als werkers der ongerechtigheid:

    "De uitgezifte of verworpen klasse weent en jammert echter en zij stelt zich tandenknarsend jegens de broeders op, want zij zeggen: 'Broeder Russells wilsbeschikking wordt genegeerd en The Watchtower wordt niet uitgegeven zoals hij aangegeven heeft', en zij heffen hun handen op in heilige ontzetting en vergieten krokodilletranen omdat des Heren organisatie op aarde niet in overeenstemming met de wilsbeschikking van een mens wordt gebruikt. Met andere woorden, zij gebruiken deze voorwendselen als grond voor hun wenen en gehuil en hun kommer. Zij jammeren, klagen en wenen, daar zij niet de leiding van het Genootschap in handen hebben. Zij stellen zich tandenknarsend op jegens degenen die in het werk des Heren betrokken zijn, en brengen alle soorten kwaadwilligheid, wrok en leugenachtigheid voort jegens degenen die zij eens hun broeders noemden. Judas noemt dezelfde klasse, en zijn woorden leggen met stelligheid de tijd vast waarin dit jammeren en wenen begint, te weten de tijd dat de Heer Jezus Christus tot de tempel van Jehovah komt om te oordelen. Hij zegt: 'Deze zijn murmureerders, klagers over hunnen staat, wandelende naar hunne begeerlijkheden [zelfzuchtige verlangens]; en hun mond spreekt zeer opgeblazene dingen [bewerende zelf Gods begunstigden te zijn], verwonderende zich over de personen om des voordeels wil [met andere woorden, zij betuigen hun bewondering voor personen en vragen om zelf bewonderd te worden, en hun gedrag en handelwijze komt precies met de woorden van de apostel overeen].' Zij gebruiken grote woorden om voor te geven dat zij een mens, namelijk broeder Russell, liefhebben en toegewijd zijn, maar zij doen dit zeer duidelijk met de bedoeling bepaald zelfzuchtig voordeel te behalen. De bedoeling van het bespreken van deze dingen, en overduidelijk de bedoeling van de Heer die zijn volk hierin begrip schenkt, is om dit volk in staat te stellen zulke werkers der ongerechtigheid te mijden."25

      Het is moeilijk een dergelijke grillige, onevenwichtige, onjuiste koers te verklaren. Toch werd verondersteld dat dit het kanaal was dat door de Heer Jezus Christus zó waardig was bevonden dat hij uitsluitend door middel van dit kanaal aan mensen op aarde leiding gaf.

    In werkelijkheid was het Rutherford die zo tegen 1925 de zeggenschap over het Genootschap in handen had. In de jaren die volgden werd zijn macht over alle lagen van de organisatie alleen nog maar versterkt.26

    Dit hield onder andere in dat hij de volledige zeggenschap had over datgene dat via het kanaal de Wachttoren, en andere publicaties die werden gebruikt om geestelijk voedsel aan de gemeenten over de gehele aarde te verstrekken, werd gepubliceerd. Ik herinner me dat mijn oom mij een keer in zijn kantoor over een voorval vertelde waarbij Rutherford een bepaalde kwestie (een nieuw gezichtspunt) aan de Bethelfamilie ter discussie voorlegde.27 Mijn oom vertelde dat hij in de discussie aangaf zich op schriftuurlijke gronden niet achter het nieuwe gezichtspunt te kunnen opstellen. Hij zei dat president Rutherford hem achteraf persoonlijk had aangesteld om materiaal ter ondersteuning van deze nieuwe zienswijze voor te bereiden, ofschoon hij, Fred Franz, duidelijk had gemaakt dat hij het als niet-schriftuurlijk beschouwde.

    Bij een andere gelegenheid vertelde hij dat de "Rechter" (Rutherford) het later tijdens zijn presidentschap tot regel maakte dat de Wachttoren alleen artikelen zou bevatten die profetien of het predikingswerk benadrukten. Om die reden verschenen er in het tijdschrift jarenlang eenvoudigweg geen artikelen meer over onderwerpen als liefde, goedheid, barmhartigheid, lankmoedigheid en soortgelijke eigenschappen.

    Gedurende de bijna zestig jaar waarin Russell en Rutherford president waren, handelden zij in het uitoefenen van hun macht naar eigen goeddunken. Van een besturend lichaam was hoe dan ook geen sprake.

      Toen rechter Rutherford op 8 januari 1942 stierf, werd Nathan H. Knorr unaniem door de Bestuursraad tot president gekozen. De structuur van de organisatie bleef in hoofdlijnen dezelfde, ofschoon er een paar aanpassingen werden gedaan die betekenden dat Knorr enige verantwoordelijkheid uit handen gaf. (De omstandigheden dwongen hem hier in feite toe, omdat het aantal Getuigen uitgroeide van slechts 108.000 ten tijde van Rutherfords dood, tot meer dan twee miljoen tijdens Knorrs presidentschap.) Daar hij geen schrijver was en evenmin een bijbelkenner, verliet Knorr zich op Fred Franz (de vice-president) en gaf hem min of meer het beslissende woord in schriftuurlijke aangelegenheden. Ook was hij de voornaamste schrijver van de organisatie. Vraagstukken zoals die welke tijdens de zittingen van het Besturende Lichaam aan de orde kwamen (en die al eerder in dit hoofdstuk zijn genoemd), werden tientallen jaren lang ter beslissing aan Fred Franz voorgelegd. Als president Knorr het idee had dat de beslissing belangrijke gevolgen kon hebben voor het functioneren van de organisatie in bepaalde landen van de wereld, besprak hij dit in het algemeen persoonlijk met Fred Franz. Hij aarzelde niet hem duidelijk te maken hoe er naar zijn mening onder de gegeven omstandigheden op pragmatische wijze opgetreden diende te worden en schoof daarbij de mening van de vice-president zonodig terzijde. Zoals eerder opgemerkt, en geïllustreerd door de beslissing om weer lichamen van ouderlingen in de gemeenten aan te stellen, bleef deze relatie tot in de jaren zeventig bestaan. Die bijzondere beslissing leunde sterk op de zienswijze en de mening van één persoon, de vice-president, en toen deze zijn mening herzag en de terugkeer van lichamen van ouderlingen voorstond, stemde de president daarmee in.

    Hetzelfde gold in principe voor al het gepubliceerde materiaal. De president selecteerde de hoofdartikelen voor de Wachttoren uit materiaal waarin door verscheidene schrijvers werd voorzien. Hij stuurde dit vervolgens ter beoordeling naar de schrijfafdeling door en liet het zonodig corrigeren en bijwerken. Tenslotte werd het door de vice-president en de president gelezen en, na goedkeuring, gepubliceerd. Karl Adams, die hoofd was van de schrijfafdeling toen ik daar in 1965 arriveerde, legde mij uit dat de afdeling

    31-05-2009 om 11:35 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Hoofdstuk 2 van Gewetensconflict Achtergrond en beweegredenen
     

    GEWETENSCONFLICT

    Door Raymond Franz

    Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen

    Hoofdstuk 2:

    ACHTERGROND EN BEWEEGREDENEN

     

     

    "Bij Christus, ik spreek de waarheid, ik lieg niet: de heilige Geest bevestigt het door de stem van mijn geweten.... Ik zou wensen, vervloekt te worden en van Christus gescheiden te zijn, als ik ze [mijn volk] daarmee kon helpen."
    - Romeinen 9:1, 3, Groot Nieuws Bijbel.

     

     I

    k geloof dat wat tot dusver is gezegd gegronde redenen verschaft voor het schrijven van dit boek. De vraag waarom juist ik het heb geschreven is echter nog niet beantwoord.
    Een van de redenen daarvoor is mijn achtergrond en wat ik in verband daarmee heb meegemaakt. Van kindsbeen af tot aan mijn zestigste ben ik met Jehovah's Getuigen verbonden geweest. Hoewel vele anderen hetzelfde kunnen zeggen, is het niet waarschijnlijk dat zij dezelfde zaken op hun pad zijn tegengekomen als ik.
    Een belangrijke reden is ook dat ik door de omstandigheden waarin ik mij bevond informatie kreeg, waartoe de overgrote meerderheid van de Jehovah's Getuigen absoluut geen toegang heeft. Het waren omstandigheden die ik meestal niet zelf had gezocht. Vaak kreeg ik de informatie ongevraagd. Vaak kwam ze hard aan.
    De laatste reden die met de voorgaande twee verband houdt, is die van het geweten. Wat zou u doen wanneer het steeds duidelijker wordt dat mensen leed wordt aangedaan, ernstig leed, zonder werkelijke noodzaak? Welke verplichting heeft eenieder van ons - voor God en voor mensen - wanneer hij ziet dat informatie voor mensen wordt achtergehouden terwijl deze voor hen van het meest wezenlijke belang kan zijn? Met deze vragen heb ik geworsteld.

    Ik wil nu uitvoeriger op deze redenen ingaan.
    Eigenlijk zou ik liever over de eerste willen heenstappen, omdat dit mij onvermijdelijk op mijn eigen levensloop brengt. De huidige situatie dwingt mij er echter toe hier wél op in te gaan, min of meer zoals Paulus zich door de omstandigheden verplicht voelde de christenen in Korinthe over zijn levensloop verslag te doen, waarna hij schreef: 

    "Ik heb me gedragen als een dwaas, maar u hebt me ertoe gedwongen. U had mij moeten aanbevelen. Want al ben ik niets, toch doe ik geenszins onder voor die superapostelen van u." 1

    Ik wil niet beweren een Paulus te zijn, maar ik geloof dat mijn redenen en motieven op zijn minst vergelijkbaar zijn met de zijne. Mijn vader en moeder (en drie van mijn vier grootouders) waren Jehovah's Getuigen. Mijn vader werd in 1913 gedoopt toen de Getuigen nog als Bijbelonderzoekers bekend stonden. Pas op mijn zestiende werd ik een actieve Getuige. Hoewel ik nog op school zat, besteedde ik al spoedig twintig tot dertig uur per maand aan het "getuigenis-geven" van deur tot deur. Ik stond met tijdschriften op de hoeken van straten, deelde strooibiljetten uit en droeg borden met daarop: "Religie is een valstrik, de bijbel vertelt waarom. Dient God en Christus de Koning."

    Dat jaar, 1938, hadden wij een congres in Cincinnati (bij ons vandaan aan de overkant van de rivier de Ohio). Rechter Joseph F. Rutherford, de president van het Wachttorengenootschap, hield vanuit Londen een toespraak die bij ons via een radio-telefoonverbinding te beluisteren was. Aan het begin van de toespraak, die als een van de hoogtepunten op het programma stond en was getiteld "Zie de feiten onder ogen", zei hij onder andere:

    "Hoewel sommige mensen in hun wiek geschoten kunnen zijn als hun onverbloemd de waarheid wordt gezegd, vormt dit toch geen excuus of rechtvaardiging om ook maar iets achter te houden, zeker niet als het algemeen belang ermee gemoeid is.... Iemands geloof of zienswijze die hij tot op dat moment heeft gehad, mag daarom nooit verhinderen dat hij de feiten te horen krijgt en ze onderzoekt." 2

    Dat sprak mij aan als een waardevol beginsel om in mijn leven toe te passen. Ik was ontvankelijk voor de feiten die hij naar voren bracht. Enkele belangrijke punten die hij benadrukte, waren:

    "God heeft aan degenen die toegewijd naar waarheid zoeken duidelijk laten zien dat religie een vorm van aanbidding is die de kracht van God verloochent en mensen van God afkeert.... Religie en christendom zijn daarom precies het tegenovergestelde van elkaar." 3

    "Wat zijn volgens de profetie van Jezus de dingen die verwacht mogen worden wanneer deze wereld zijn einde tegemoet gaat? Het antwoord is wereldoorlog, hongersnood, pestilentin, angst onder de natiën en, naast andere dingen die worden genoemd, de aanwezigheid van een 'monsterlijk ding' op de aarde.... Dit zijn de onweerlegbare feiten die moeten plaatsvinden en die bewijzen dat Satans wereld tot een einde gekomen is. Deze feiten kunnen niet genegeerd worden."4

    "Thans is Duitsland een verbond met de paus aangegaan en Groot Brittanni beweegt zich snel in dezelfde richting. De Verenigde Staten van Amerika, eens het bolwerk van democratie, staan klaar om deel te gaan uitmaken van dit totalitaire systeem.... De onweerlegbare feiten tonen aan dat Satans dictatoriale 'monsterlijke ding', dat Jehovah's koninkrijk trotseert en tegenwerkt, thans op aarde aanwezig is.... Het totalitaire syndicaat zal Engeland en Amerika in zijn macht krijgen. U kunt het niet tegenhouden. Probéér het ook niet. Uw zekerheid ligt aan de zijde van de Heer...." 5

     Ik heb de uitspraken die op dat moment diep in mijn geest werden gegrift, cursief afgedrukt. Zij wekten een sterk gevoel van strijdlust in mij op. Een gevoel dat ik nog niet eerder had gekend. In een andere belangrijke lezing "Vult de aarde" werd de zienswijze uiteengezet dat Gods boodschap - tot 1935 gericht tot personen die met Christus als "kleine kudde" in de hemel zouden regeren - vanaf dat moment tot een aardse klasse werd gericht, de "andere schapen". Deze zouden na de naderende oorlog van Armageddon een rechtvaardig nageslacht voortbrengen en daarmee de aarde vullen. Over hen zei hij:

    "Zij moeten bescherming vinden in Gods organisatie, wat aantoont dat zij moeten worden ondergedompeld, gedoopt, ofwel worden geborgen in die organisatie. De ark die Noach op Gods bevel bouwde, beeldt Gods organisatie af." 6

    Nadat hij op het feit had gewezen dat Noachs drie zonen niet eerder dan twee jaar na de vloed nageslacht begonnen voort te brengen, bracht de Wachttorenpresident dit vervolgens van toepassing op degenen die in moderne tijden een aardse hoop hebben:

    "Is het schriftuurlijk juist indien zij nu zouden trouwen en kinderen zouden krijgen? Het antwoord is: Nee, en dit wordt door de Schriften ondersteund.... Het is veel beter vrij te blijven en zonder verplichtingen, zodat zij thans de wil van de Heer kunnen doen, zoals de Heer gebiedt, en ook om tijdens Armageddon zonder belemmering te zijn." 7

    Joseph Rutherford sprak luid en met een duidelijke, besliste toon. Dat waren feiten, stellige waarheden om terdege rekening mee te houden bij de vraag hoe je je leven zou gaan inrichten. De belangrijke boodschap dat zonder de organisatie geen redding mogelijk was, maar ook dat het predikingswerk diende te prevaleren boven persoonlijke belangen als trouwen en kinderen krijgen, of op zijn minst de behoefte daaraan zou moeten verminderen, werd diep in mijn geest gegrift. 8

    In 1939 werd ik gedoopt, en nadat ik in juni 1940 van de middelbare school kwam, begon ik onmiddellijk met het getuigeniswerk in de "volle-tijddienst". Het was een stormachtig jaar, zowel voor de wereld als voor Jehovah's Getuigen. De Tweede Wereldoorlog was op komst, het werk van Jehovah's Getuigen werd in verscheidene landen verboden en honderden Getuigen werden gevangen genomen. In de Verenigde Staten werden kinderen van Jehovah's Getuigen van school gestuurd omdat zij weigerden de vlag te groeten (wat door hen als een vorm van beeldenaanbidding werd beschouwd). Het standpunt van de Getuigen in oorlog neutraal te blijven, ontlokte vaak gewelddadige tegenstand van degenen die prat gingen op hun loyaliteit en vaderlandsliefde. Publieke agressie nam hand over hand toe.
    Die zomer ging ons gezin naar een belangrijk congres van de Getuigen in Detroit, Michigan. Er hing een gespannen sfeer, een gevoel van belegerd te zijn. Tegen het einde van het congres wees rechter Rutherford erop dat "dit wellicht het laatste congres was voordat de grote verdrukking zou losbreken". Ik herinner mij dat toen in 1940 de herfst aanbrak en ik mijn zomerkleren opborg, ik het idee had dat ik ze misschien nooit meer zou aantrekken - dat óf Armageddon zou zijn gekomen, óf dat wij tegen die tijd in concentratiekampen zouden zijn beland, zoals veel Getuigen in Nazi-Duitsland
    Publieke agressie tegen de Getuigen bereikte in het begin van de jaren veertig zijn hoogtepunt. In Connersville, Indiana, bezocht ik een rechtszitting tegen twee vrouwelijke Getuigen die van staatsgevaarlijke activiteiten werden beschuldigd ("samenzwering tot oproer"), alleen omdat zij thuis met een groepje mensen Wachttorenpublicaties hadden bestudeerd. De rechtszitting duurde vijf dagen en op de avond van de laatste dag deed de jury de uitspraak: schuldig. Toen wij de rechtszaal verlieten, werden Victor Schmidt, verdediger én Getuige, en zijn vrouw op gewelddadige wijze vanuit het publiek bestormd en tot lopen gedwongen, en nog wel in de stromende regen en helemaal naar de rand van de stad. Onderweg begon Schmidts vrouw als gevolg van de gruwelijke situatie plotseling te menstrueren. Ik had Jack Rainbow in de auto, een officile vertegenwoordiger van de Getuigen, die al eens met de dood was bedreigd als hij nog een keer "hun stad" zou bezoeken. Toen wij in de buitenwijken van de stad waren aangekomen en ik Schmidt en zijn vrouw zag, nog achtervolgd door een deel van de menigte, voelde ik mij verplicht het risico te nemen hen op te pikken, wat mij lukte. Een andere Getuige had dit ook geprobeerd, maar had aan zijn pogingen een gebroken autoruit overgehouden. Toen zij uiteindelijk in de auto zaten begon Schmidts vrouw bijna hysterisch te huilen. Het gezicht van haar man bleek onder de blauwe plekken te zitten en was overdekt met bloed dat uit diepe wonden vloeide, veroorzaakt doordat hij klaarblijkelijk met boksbeugels was geslagen. 9
    Zulke ruwe, botte intolerantie van zo dichtbij mee te maken, liet een diepe indruk in mijn jonge geest na. Ik raakte alleen maar meer overtuigd van de juistheid van mijn keuze mij bij degenen aan te sluiten die duidelijk de ware dienstknechten van God waren.
    Als strategie aanbevolen door Hayden Covington, de juridisch adviseur van het Wachttorengenootschap, trok later een groep van vijfenzeventig Getuigen, onder wie mijn ouders, mijn twee zusters en ik, uit het gebied rond Cincinnati in Ohio naar Connersville voor een "blitzkrieg"-getuigenis. Op één na werden wij, mannen, vrouwen en kinderen, gearresteerd en in verschillende gevangenissen opgesloten totdat wij na een week op borgtocht werden vrijgelaten. Ik was nog in mijn tienerjaren en het was de eerste keer dat ik voelde wat het betekent als een massief stalen deur achter je dichtslaat, grendels op hun plaats worden geschoven en je je realiseert dat je bewegingsvrijheid je is ontnomen. 

    Enkele maanden later was ik in Indianapolis in de staat Indiana, waar een hoorzitting plaatsvond voor een hogere rechtbank inzake de gebeurtenissen in Connersville. Mijn oom Fred Franz, sinds 1920 lid van het Watch Tower hoofdbureau en een naaste medewerker van rechter Rutherford, was uit Brooklyn overgekomen om als getuige-deskundige van het Genootschap op te treden. Hij werd door de plaatselijke gemeente gevraagd een toespraak te houden en besprak daarin het feit dat velen meenden dat het getuigeniswerk ten einde liep, ja, bijna volbracht was. Ik was, om het zacht uit te drukken, stomverbaasd te horen dat mijn oom hiertegen inging door te zeggen dat men in Brooklyn niet verwachtte spoedig te zullen sluiten, dat "eenieder die een abonnement op de Wachttoren nam dit niet voor een half jaar behoefde te doen, nee, hij kon het voor één of twee jaar aanvragen als hij dat wilde!"
    De strekking van zijn opmerkingen was zo in tegenspraak met de uitlatingen van de president van het Genootschap tijdens het congres in Detroit, dat het mij duidelijk leek dat mijn oom voor eigen rekening sprak en niet de juiste, officile visie van het Genootschap naar voren bracht. Eigenlijk had ik naar hem toe willen gaan om hem tot voorzichtigheid te manen voor het geval zijn uitlatingen Brooklyn zouden bereiken. Hij zou als deloyaal kunnen worden bestempeld vanwege de afzwakkende en ondermijnende uitwerking op het gevoel van intense dringendheid dat zich onder de Getuigen had ontwikkeld. Ofschoon hij eind veertig was, was hij nog jong in vergelijking met rechter Rutherford. Ik wist niet goed of ik het met zijn uitlatingen eens kon zijn of dat ik ze moest verwerpen omdat ze uit een onafhankelijke, ietwat provocerende houding leken voort te komen.
    Toen ik dat jaar het huis uit ging om samen met een jonge mede-Getuige in de kolenmijngebieden van West-Virginia en oostelijk Kentucky te gaan prediken, werden wij bijna dagelijks met de dreiging van geweld geconfronteerd. Sommige nederzettingen voor de mijnbouw bestonden uit lange houten barakken die aaneengebouwd langs de grote weg stonden. Soms, als wij het laatste huis van een dergelijke rij hadden bereikt en wij terugkeken naar het punt waar wij begonnen waren, konden wij zien hoe mannen en jongens opgewonden heen en weer renden om hun kameraden op de been te brengen.
    In de staat Kentucky bij het kamp "Octavia J" werd onze oude "A"-Ford door een groep boze mijnwerkers omringd en werden wij gesommeerd "weg te gaan en Kentucky te verlaten als ons leven ons lief was". Pogingen om hen tot rede te brengen wekten alleen maar meer agressie op. Enkele maanden later gingen wij terug en nog voordat wij waren uitgestapt werd er op ons geschoten. Omdat wij werden achtervolgd, moesten wij met een list ontsnappen. Via achterweggetjes en over een berg konden wij uiteindelijk weer op de weg naar huis terechtkomen. Meer nog dan patriottische gedrevenheid, bleek religieus fanatisme de motiverende kracht van de mijnwerkers te zijn. Het feit dat wij niet in een letterlijke pijniging in de hel geloofden (waardoor kleine jongens ons als "hel-lozen" naschreeuwden) woog bijna net zo zwaar als ons standpunt inzake oorlog.
    Ik vond een dergelijk fanatisme dat uit een bekrompen geest voortkwam, destijds ronduit verbijsterend. Wat was ik gelukkig om deel uit te maken van een organisatie die zulke onverdraagzaamheid niet kende.

    De zomer van 1941 brak aan en tegen mijn verwachting in woonde ik weer een congres bij dat in St. Louis in Missouri werd gehouden. Ik herinner mij nog hoe een menigte zich samenpakte toen rechter Rutherford in een grote auto het congresterrein opreed. Hayden Covington en vice-president Nathan Knorr, beiden mannen van flink postuur, stonden als lijfwachten op de treeplank. Op de laatste dag van het congres liet Rutherford alle kinderen van vijf tot achttien jaar voor het podium plaatsnemen. Na zijn officile toespraak sprak hij hen voor de vuist weg toe. Rutherford, een grote man met gewoonlijk een strenge uitdrukking en een strenge toon, sprak nu met bijna vaderlijke overredingskracht. Hij gaf de kinderen de raad niet aan trouwen te denken totdat Abraham, Isaäk, Jakob en andere getrouwe mannen en vrouwen uit de oudheid teruggekeerd zouden zijn. Deze mannen zouden namelijk niet lang daarna worden opgewekt en kunnen helpen bij de keuze van hun levenspartner. Aan ieder kind werd een cadeau-exemplaar van het boek Kinderen uitgereikt. Om de zienswijzen over te brengen, speelden in dit boek een denkbeeldig jong stel, Johannes en Eunice, een belangrijke rol. Zij waren verloofd, maar omdat zij Getuigen waren hadden zij besloten hun huwelijk tot aan de komst van de Nieuwe Ordening, die zo nabij was, uit te stellen. In het boek zei Johannes tegen Eunice:

    "Onze hoop is, dat binnen enkele jaren ons huwelijk voltrokken zal worden en door des Heeren genade zullen wij kinderen hebben, die tot eer van den Heere zullen opgroeien. Wij kunnen ons huwelijk beter uitstellen tot de eeuwige vrede op aarde gekomen is. Thans moeten wij onzen last niet grooter maken, maar wij moeten vrij en voor den dienst des Heeren toegerust zijn. Wanneer DE THEOCRATIE in volle werkzaamheid is, dan zal het geen last meer zijn, om een gezin te hebben." 10

    Ik was toen negentien en nu ik ruim zeventig ben kan ik mij nog de gevoelens herinneren die deze woorden in mij losmaakten. Het was een vreemde mengeling van enthousiasme en teleurstelling. Op die leeftijd met dergelijke uitspraken geconfronteerd te worden, waarbij in wezen van je werd verlangd voorlopig niet aan trouwen te denken, bracht mij uit evenwicht. Op dat moment kon ik begrijpen wat jonge mannen moeten overwinnen als zij katholiek priester willen worden. Natuurlijk hield de kracht waarmee de Wachttorenpresident ons aanspoorde ongetrouwd te blijven direct verband met de beperkte tijd tot aan Armageddon. Of zoals The Watchtower van 15 september 1941 het later beschreef: 

    "Toen de kinderen het geschenk [het boek Kinderen] ontvingen, drukten zij het tegen zich aan, niet als een stuk speelgoed om mee te spelen, maar als een van de Heer afkomstige voorziening om het werk in de resterende maanden vóór Armageddon doeltreffend te verrichten." 11

    Jaren later vernam ik dat rechter Rutherford toen reeds aan kanker leed, waaraan hij niet lang daarna is overleden. Hij leefde vele jaren gescheiden van zijn invalide vrouw, die ook een Getuige was en in Californië woonde. Zijn enige zoon toonde op volwassen leeftijd geen interesse meer in het geloof van zijn vader. Mijn oom, Fred Franz, zei dat zijn achteruitgaande gezondheid, in combinatie met het sterke verlangen dat het "einde" zou komen terwijl hij nog in leven was, hem ertoe hadden gebracht zulke uitlatingen te doen als die hij in 1940 en 1941 deed. Ik dacht later wel eens: stel dat het paar uit het boek echt had bestaan, dan zou hun verlovingsperiode wel heel lang hebben geduurd en in feite nog steeds voortduren. Alle jonge meisjes die op dat congres aanwezig waren, zijn nu in de zestig en de leeftijd gepasseerd om nog kinderen te krijgen. Een aantal van de kinderen volgden loyaal de raad op. Zij trouwden niet toen zij eenmaal hun huwbare leeftijd hadden bereikt en leidden verder een vrijgezellenbestaan.

    In het jaar 1942 bracht een aanstelling als "speciale pionier" in Wellston, Ohio, nieuwe ervaringen.12 Ik had een kleine woonwagen als onderkomen die ik met een andere jonge Getuige deelde. De woonwagen was een zelfgebouwde "doos op wielen" van twee meter breed en vier meter lang. De wanden ervan waren niet geïsoleerd en ons kleine kolenkacheltje bleef, als je er niet naar omkeek, hoogstens een paar uur branden. Gedurende menige winternacht bevroor binnen het water in ons keteltje. Het kwam regelmatig voor dat wij wakker werden en niet meer konden slapen omdat door de kou onze voeten klopten van de pijn. Wij konden ons geen beter onderkomen veroorloven, omdat wij, afgezien van de extra bijdragen die mensen ons voor de lectuur gaven, elk het maximum van vijftien dollar per maand als toelage van het Genootschap ontvingen.13 In de betere tijd van het jaar bestond onze hoofdmaaltijd gewoonlijk uit gekookte aardappelen, goedkope margarine en brood van een dag oud (dat wij dan voor de halve prijs kochten). Mijn partner bezat weliswaar een oude auto, maar wij hadden zelden geld om benzine te kopen.
    Ook in deze stad laaiden de vijandigheden op. Op een bepaald moment gooiden jongens alle ruiten van onze woonwagen in. Toen ik op een avond thuiskwam, trof ik het ding op zijn kant aan. Opnieuw werd ik gearresteerd en bracht een nacht in de plaatselijke gevangenis door. In de cel wemelde het van het ongedierte. Omdat ik er niet toe kon komen om op de gevangenisbrits te gaan liggen, bracht ik de nacht zittend door, op een leeg blik dat in de cel was achtergebleven.

    In 1944 kreeg ik een uitnodiging om een cursus van vijf maanden op een zendingsschool te volgen: de Wachttoren-bijbelschool Gilead. Na mijn examen was ik, wachtend op een zendingstoewijzing, anderhalf jaar lang reizend opziener voor een "kring" van gemeenten in de staat Arizona en een groot gedeelte van Californi. Toen ik de gemeenten in het gebied rond San Diego in Californi bezocht, bracht ik vijf nachten door in "Beth Sarim", ofwel "huis der vorsten". Dit was een groot huis dat door het Genootschap was gebouwd. Het werd voor de getrouwe mannen uit de oudheid vanaf Abel "gereedgehouden" om na hun opstanding door hen te worden bewoond.14 Rechter Rutherford, die longproblemen had, bracht daar de winters door. Ik weet nog dat de plek wat onwerkelijk op mij overkwam. San Diego was een mooie stad en het huis was een prachtige woning op stand, maar ik kon niet goed inzien waarom de personen uit de bijbel geïnteresseerd zouden zijn om nu juist daar te gaan wonen. Naar mijn gevoel klopte er iets niet.15
    Aanvankelijk werd ik aangesteld om als zendeling naar Frankrijk te gaan, maar ik kreeg van de militaire autoriteiten geen toestemming het land te verlaten. Vervolgens werd mij het eiland Puerto Rico toegewezen. Voordat ik in 1946 vertrok, sprak Nathan Knorr, de nieuwe president van het Genootschap (Rutherford stierf begin 1942), ons toe. Wij waren allen jonge mannen die als "bijkantooropzieners" toezichthoudend werk zouden gaan verrichten. Hij benadrukte ondermeer dat, wilden wij onze toewijzing als zendeling behouden, wij niet aan verkering of trouwen moesten denken. De regel was: Trouw je, dan verlies je je aanstelling.16
    Het duurde niet lang of onze groep in het "zendelingenhuis" in San Juan, Puerto Rico, bestond al gauw uit één echtpaar, zeven jonge vrouwen van in de twintig en ikzelf. Wij woonden met z'n allen in een huis van twee verdiepingen en zes slaapkamers. Hoewel ik de raad van Knorr opvolgde en actief bezig was (soms leidde ik meer dan vijftien bijbelstudies per week), drukten zowel de regel van het ongehuwd blijven als de omstandigheden in de krappe behuizing steeds zwaarder op mij. Aanvallen van dysenterie, daarna een paratyfusinfectie met hevige pijn en bloederige ontlasting en later een hepatitisinfectie deden mij geen goed. (Tijdens de dysenterie en de paratyfus bleef ik op het kantoor doorwerken. Tijdens de hepatitisinfectie was ik slechts één week afwezig, ofschoon ik daarna nog zo zwak was dat ik nauwelijks de trappen naar het kantoor op kon komen.) Na acht jaar stond ik door al deze factoren op de rand van instorten. Nadat ik de president had geschreven, werd ik van mijn verantwoordelijkheden op het bijkantoor ontheven (ik had daar niet om gevraagd) en werd mij aangeboden naar de Verenigde Staten terug te keren om daar weer als reizend opziener te dienen. Ik vroeg echter om in Puerto Rico te mogen blijven en werd naar een andere stad overgeplaatst. Hoewel die stad, Aguadilla, mij persoonlijk niet aantrok, had ik toch verzocht erheen te mogen gaan omdat ik meende dat daar de behoefte aan predikers groter was.
    Binnen een jaar werd ik als reizend opziener aangesteld en bezocht ik de gemeenten op het eiland en de nabijgelegen Maagdeneilanden ten oosten van Puerto Rico. Bovendien werd ik van tijd tot tijd door het Genootschap gevraagd om naar de Dominicaanse Republiek te gaan, waar het werk van de Getuigen door de regering van dictator Rafael Trujillo was verboden. Het belangrijkste doel was om Wachttorenpublicaties het land binnen te smokkelen.17 Nadat ik dit enige malen had gedaan, werd mij in 1955 gevraagd om persoonlijk een verzoekschrift aan de dictator te overhandigen. Omdat ik wist dat mensen die bij hem in ongenade vielen gewoonweg verdwenen, aanvaardde ik de opdracht met enige vrees. Toen ik in Ciudad Trujillo (nu Santo Domingo geheten) aankwam, zond ik een telegram naar de generaal, waarin ik mijzelf slechts aandiende als "Noord-Amerikaans leraar, die in het bezit is van inlichtingen die voor U en Uw land van groot belang zijn". Het werd mij toegestaan in het Nationale Paleis een gesprek met hem te hebben en ik kon hem het verzoekschrift overhandigen.18 Tot mijn verbazing werd ik niet uitgewezen en kon ik doorgaan met het van tijd tot tijd ondernemen van "smokkelreizen", zonder dat ik werd opgepakt.
    Toen in 1957 een golf van vervolgingen oplaaide, werden alle Amerikaanse zendelingen van het Wachttorengenootschap uit de Dominicaanse Republiek gezet. Veel plaatselijke Getuigen werden afschuwelijk mishandeld en gevangengezet, met name omdat de mannen onder hen weigerden in dienst te gaan zoals door de militaire wetgeving werd vereist. Er was ook van religieuze zijde aanzienlijke tegenstand, doordat onder andere priesters zich in ophitsende bewoordingen in de kranten hadden uitgelaten. Het Genootschap vroeg mij om erheen te gaan en de omstandigheden waaronder de Dominicaanse Getuigen verkeerden, te onderzoeken. Ik was er kort tevoren geweest om instructies aan de zendelingen over te brengen en had bijzonderheden over de vervolgingen naar buiten gebracht die in de kranten van Puerto Rico breed waren uitgemeten. Wij vernamen van ingewijden dat dergelijke ongunstige publiciteit Trujillo woedend maakte. Ik herinner mij dat ik de eerste nacht in Ciudad Trujillo een hotelkamer had gekregen op de begane grond. De kamer had openslaande deuren en mijn bed stond daar vlak naast. Omdat ik vreesde voor mijn leven, zorgde ik ervoor dat het leek alsof ik in het bed sliep, terwijl ik in feite op de grond erachter lag. Ook die keer kon ik mijn missie zonder kleerscheuren volbrengen en het land veilig verlaten. In de daaropvolgende jaren bezocht ik het land nog een aantal malen.

    Later veranderde het Genootschap de regel met betrekking tot het ongehuwd zijn en dertien jaar nadat ik in Puerto Rico als zendeling was begonnen, trouwde ik. Cynthia, mijn vrouw, vergezelde mij bij mijn werk als reizend opziener. De economische omstandigheden op het eiland waren slecht, veel slechter dan op dit moment. Wij logeerden bij de mensen die wij dienden, die hiervoor moesten inschikken omdat hun huizen klein waren. Soms was er stromend water en elektriciteit, soms ook niet. Een enkele keer hadden wij wat privacy, maar meestal erg weinig. Wij waren nog betrekkelijk jong en pasten ons aan, maar de gezondheid van mijn vrouw zou ernstige schade oplopen.
    Slechts een paar maanden na ons trouwen, terwijl wij op een klein eiland dienden, liep Cynthia een maag-darminfectie op, waarschijnlijk door slecht water of bedorven voedsel. In het huis waar wij logeerden, woonde een aardig Westindisch echtpaar met schattige kinderen. Ongelukkig genoeg krioelde het in het huis van kakkerlakken, ongedierte dat Cynthia in bijna panische angst brengt. 's Avonds, voordat wij het muskietennet over ons bed deden, controleerden wij het bed een paar keer op kakkerlakken. Omdat ik het vermoeden had dat er in een doos met kleren in de hoek van de kamer een nest zat, nam ik op een dag de insectenspray, ging naar de doos toe en tilde het deksel op. Ik liet het ogenblikkelijk weer vallen omdat er in de doos honderden kakkerlakken zaten en ik bang was dat zij zich ten gevolge van de spray door het hele huis zouden verspreiden. Tot overmaat van ramp kwam er iedere nacht een rat de keuken binnen (vlak naast onze kamer en naast het enige toilet). Het beest was zo groot dat de blikken etenswaren op de schappen in beweging kwamen.
    Onder deze omstandigheden verergerden de darmklachten van Cynthia. Ze kreeg hevige diarree en moest regelmatig braken. Ik slaagde erin haar naar de enige dokter te brengen die het eiland rijk was en door een injectie kon het overgeven tijdelijk worden gestopt. Later die nacht begon het echter weer. Dit bracht haar - mede door de aanhoudende diarree - op de rand van uitdroging. Hardlopend legde ik een afstand van meer dan een kilometer af en haalde de dokter uit zijn bed. In een jeep brachten wij haar naar een kleine kliniek. Daar bleek dat haar aderen ernstig vernauwd waren; de verpleegster had grote moeite om een naald in te brengen en haar een zoutoplossing toe te dienen. Een paar dagen later kon zij de kliniek weer verlaten, maar haar gezondheid is nooit meer op het oude peil gekomen. Later kreeg zij ook nog een infectie met een parasiet (zweepworm).
    In 1961 werd ik naar de Dominicaanse Republiek overgeplaatst. Trujillo was kort voor onze aankomst vermoord.
    We bleven er bijna vijf jaar, maakten de val mee van vier verschillende regeringen en moesten in april 1965 een oorlog meemaken die zich rond de hoofdstad waar wij ons bevonden concentreerde. De meeste Amerikanen en andere buitenlanders vluchtten het land uit. Wij wilden echter als zendelingengroep de Dominicaanse Getuigen niet in de steek laten, met als gevolg dat wij bij ondervinding leerden wat het betekent om onder oorlogsomstandigheden te moeten leven. 's Nachts hoorden wij honderden geweerschoten, het ratelen van machinegeweren en het dreunen van bazooka's en andere zware wapens. Overdag namen de gevechten af en konden wij naar buiten om iets te ondernemen, hoewel wij bij het uitbreken van geweervuur vaak dekking moesten zoeken en bijna letterlijk aan de grond vastgenageld zaten. Ook nu nog vraag ik mij af op welke afstand kogels langs je heen moeten scheren om dat zoemende geluid te maken van geïrriteerde bijen die om je hoofd vliegen. Een soldaat deelde mij ter geruststelling mee: "Je hoeft je daar geen zorgen om te maken, de kogel die jou treft hoor je niet."
    De overige vijftien jaar van onze volle-tijddienst zagen er heel anders uit, omdat deze zich op het internationale hoofdbureau in Brooklyn, New York, afspeelden. De reden, waarom ik de vroege jaren tot 1965 tamelijk gedetailleerd heb beschreven, is dat deze (zij het in bescheiden mate) overeenkomen met de ervaringen waar de apostel Paulus op doelde toen hij de echtheid van zijn dienst voor God wilde aantonen:

    "Wij bewijzen dat wij dienstknechten van God zijn door grote vastberadenheid gedurende tijden van lijden: in tijden van ontbering en nood."

    In de woorden die daarop volgen maakt hij geen melding van zijn toespraken, geeft hij geen cijfers die aangeven welke grote menigten hij toesprak en verhaalt hij niet over organisatorische successen in het bijeenbrengen van grote aantallen gelovigen.19

    Ik beweer niet dat ik méér heb meegemaakt dan andere zendelingen van de Jehovah's Getuigen of mensen van andere geloofsrichtingen; ik heb dit verslag uitsluitend geschreven om de lezer in staat te stellen de betrouwbaarheid en de integriteit van de rest van dit boek beter te kunnen beoordelen.

     

    OMSTANDIGHEDEN EN GEVOLGEN

     

    "Wij kunnen onmogelijk voor ons houden wat we gezien en gehoord hebben." - Handelingen 4:20, Groot Nieuws Bijbel

    Wat ik gedurende de volgende vijftien jaar heb meegemaakt heeft grote invloed op mij gehad. Het is natuurlijk niet gezegd dat u als lezer hier net zo op zou hebben gereageerd als ik, maar één ding is zeker: niemand zal kunnen begrijpen waarom ik in een conflictsituatie terecht ben gekomen wanneer hij de ontwikkelingen die daartoe hebben geleid, niet kent. De volgende Spreuk is hierop van toepassing: "Wanneer iemand antwoord geeft op een zaak voordat hij [ze] hoort, is dat dwaasheid van zijn kant en schande."20
    Eén jaar voordat de oorlog in de Dominicaanse Republiek uitbrak en kort na een aanval van knokkelkoorts waardoor mijn zenuwuiteinden blijvend overgevoelig raakten, volgde ik een cursus van tien maanden op de Gileadschool.21 Aan het einde van de cursus vroeg N.H. Knorr, de president van het Genootschap, mij mijn zendingsdienst in het Caribische gebied te beindigen teneinde samen met mijn vrouw naar het internationale hoofdbureau in Brooklyn ("Bethel" genaamd) te komen waar ik op de schrijfafdeling dienst zou gaan doen. Hoewel dit door velen als een eer werd beschouwd, had ik eigenlijk geen behoefte om te vertrekken. Tijdens een gesprek met broeder Knorr in zijn kantoor, legde ik hem uit dat ik bijzonder veel plezier in mijn toewijzing had, zowel in de contacten met de mensen met wie ik werkte, als in het werk zelf. Kennelijk vatte hij dit op als een gebrek aan waardering voor het aanbod, want hij leek mij wat ontstemd. Daarom vertelde ik hem dat ik slechts mijn gevoelens en mijn liefde voor het zendingswerk kenbaar wilde maken en dat ik de nieuwe toewijzing zou aanvaarden.

    Enkele maanden na onze aankomst en nadat ik wat werk had gedaan als schrijver, bracht president Knorr mij naar een kantoor waarin een tafel stond met enorme stapels getypte manuscripten erop. Hij gaf mij opdracht aan de totstandkoming van een bijbels woordenboek te gaan werken. De manuscripten waren het werk van 250 mannen over de gehele wereld die hiervoor ieder een deelopdracht hadden ontvangen. De opdrachten waren hun over het algemeen gegeven op basis van hun positie in de organisatie (zoals bijkantooropziener, drukkerijopziener, enz). Slechts weinigen van hen hadden schrijfervaring. Nog minder beschikten zij over de ervaring en de tijd die nodig was om het noodzakelijke onderzoekswerk te verrichten. Bovendien ontbrak het hen aan de benodigde bibliotheek-faciliteiten. Ik kan wel stellen dat zeker negentig procent van het materiaal niet is gebruikt.
    Ik begon met "Aäron", "Aäronieten", "Ab", "Abaddon" en zo verder, maar het werd al gauw duidelijk dat één man deze taak niet kon volbrengen. Als eerste werd Lyman Swingle aangesteld, een van de bestuurders van het Wachttorengenootschap, en kort daarop Edward Dunlap, administratief hoofd van de Gileadschool. Tenslotte werden Reinhard Lengtat en John Wischuk, respectievelijk van de dienst- en schrijfafdeling, aan de projectgroep toegevoegd. Zo nu en dan, en voor verschillende tijdsperiodes, hadden anderen een aandeel in het werk, maar de vijf genoemde personen droegen het project totdat het 1696 bladzijden tellende naslagwerk Aid to Bible Understanding vijf jaar later werd voltooid.22
    Bij het begin van het project deed president Knorr een uitspraak die grote invloed op onze aanpak heeft gehad. Wij vatten zijn woorden anders op dan bedoeld, maar dat was zonder meer gunstig. Hij zei: "Wij willen slechts weergeven wat in de bijbel wordt gezegd; het is niet nodig om alles in de publicaties van het Genootschap na te gaan."
    Wij realiseerden ons later, dat hij dit zei omdat hij wilde dat het project niet te lang zou duren en het dus iets zou opleveren dat redelijk beperkt was, een "handboek" zoals hij het later uitdrukte. Door zonder veel aanvullende toelichting slechts datgene op te nemen wat er in de bijbel over bepaalde onderwerpen wordt gezegd, zou het onderzoekswerk niet veel tijd in beslag nemen. Wij hadden hem verkeerd begrepen, omdat wij dachten dat hij bedoelde dat wij er voortdurend naar moesten streven weer te geven wat de bijbel feitelijk zei in plaats dat wij ons verplicht moesten voelen om de dingen weer te geven op de manier zoals dat in de Wachttorenpublicaties werd gedaan. Er ontstond nu een heel ander soort publicatie dan anderszins het geval zou zijn geweest. Het materiaal dat door de 250 mannen was ingezonden, verstrekte bijna zonder uitzondering informatie die met de "aanvaarde visie" in de publicaties van het Genootschap overeen kwam. Ons onderzoek bracht vaak verschillen aan het licht.
    Fred Franz, de vice-president van het Genootschap, werd algemeen gezien als de belangrijkste bijbelgeleerde van de organisatie. Een aantal keren ging ik naar zijn kantoor om over bepaalde punten met hem te spreken. Tot mijn verbazing verwees hij mij herhaaldelijk naar bijbelcommentaren en zei: "Waarom kijk je niet wat Adam Clarke daarover zegt, of wat Cooke schrijft", of, als het voornamelijk de Hebreeuwse geschriften betrof, "wat de Soncino commentaren zeggen". In onze bibliotheek op Bethel stonden boekenplanken vol met zulke commentaren. Aangezien zij echter door geleerden van andere religies waren geschreven, hechtte ik er aanvankelijk niet veel waarde aan en, net als de anderen van de afdeling, voelde ik enige aarzeling ze te gebruiken - ik had er zelfs een zeker wantrouwen tegen. Zoals Karl Klein, een vooraanstaand lid van de schrijfafdeling, het soms vrij rauw uitdrukte: "Als je de commentaren gebruikt, zuig je aan de tepels van Babylon de Grote", de grote hoer uit Openbaring die door het Genootschap als symbool voor het wereldrijk van valse religie wordt beschouwd.23
    Hoe meer ik deze commentaren echter als naslagwerk gebruikte, hoe meer ik onder de indruk raakte van het sterke geloof in de goddelijke inspiratie van de Schrift dat in de meeste ervan tot uiting kwam. Nog sterker raakte ik onder de indruk van het feit dat de inhoud over het algemeen zeer waardevol en nauwkeurig was, hoewel sommige werken al in de achttiende eeuw waren geschreven. Onwillekeurig vergeleek ik ze met onze publicaties, die dikwijls binnen een paar jaar verouderd waren en niet meer werden gedrukt. Ik zag wel fouten in deze commentaren, maar het goede woog ruimschoots op tegen de enkele keren dat zij er naar mijn mening naast zaten.
    Toen ik de opdracht kreeg aan de onderwerpen "Oudere man [ouderling]" en "Opziener" te gaan werken, bracht onderzoek in de Schrift al snel aan het licht dat de vorm van toezicht op de gemeenten zoals die bij ons gewoon was, niet met de regeling uit de eerste eeuw overeenkwam. (Wij hadden geen lichamen van ouderlingen in onze gemeenten; in iedere gemeente was één man de "opziener".) Enigszins verontrust legde ik deze bevindingen aan mijn oom voor. Weer overrompelde zijn antwoord mij: "Probeer niet de bijbel te begrijpen op basis van wat je thans in de organisatie ziet." Hij voegde eraan toe: "Houd het Hulp-boek zuiver." Ik had de organisatie altijd als Gods enige kanaal voor het verstrekken van waarheid gezien, en op zijn zachts gezegd klonk deze raad mij vreemd in de oren. Toen ik mijn oom onder de aandacht bracht dat in de Nieuwe-Wereldvertaling, in Handelingen hoofdstuk veertien, vers 23, waar het gaat om de aanstelling van ouderlingen, duidelijk de woorden "in een ambt" waren toegevoegd, waardoor dit vers een enigszins andere betekenis kreeg, zei hij: "Waarom haal je er geen andere vertalingen bij die misschien minder vooringenomen zijn."24 Ik liep zijn kantoor uit, mij verbaasd afvragend of mijn oren mij niet hadden bedrogen. In de jaren daarna heb ik hem meerdere keren in het Besturende Lichaam aan deze uitspraak herinnerd.
    Door dat gesprek ben ik de Schrift heel anders gaan benaderen. In zijn opmerkingen lag een waardering voor schriftuurlijke waarheden opgesloten die een diepe indruk op mij maakte. Ik begon steeds duidelijker in te zien dat de context buitengewoon belangrijk is voor een goed begrip van een bepaald schriftgedeelte. Het leek mij dat de andere leden van onze groep die regelmatig aan het Hulp-project werkten, dit ook inzagen. Wij begonnen te beseffen dat wij de bijbel zijn eigen begrippen moesten laten definiren in plaats van eenvoudigweg een bestaande zienswijze over te nemen of ons door de definitie in een Engels woordenboek te laten leiden. Woordenboeken in de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse taal uit de bibliotheek op Bethel en concordanties die op die talen en niet op het Engels waren gebaseerd, gingen wij juist steeds vaker gebruiken.
    Het was een stuk opleiding en het zette ons tevens op onze plaats omdat wij gingen inzien dat wij veel minder van de Schrift hadden begrepen dan wij hadden gedacht: wij waren niet de gevorderde bijbelstudenten die wij meenden te zijn. Hoewel ik de bijbel verscheidene malen van voor tot achter had gelezen, was ik vijfentwintig jaar lang zo druk bezig geweest dat ik nooit tijd had gevonden om een dergelijke serieuze, gedetailleerde studie van de Schrift te maken. Ik had hier in feite ook nooit de noodzaak toe gevoeld, omdat ik aannam dat anderen dat voor mij deden. De twee cursussen die ik op de Gileadschool had gevolgd waren zo intensief, dat er weinig tijd voor meditatie, onderzoek en analyse overbleef.
    Dat ik nu kon beschikken over zowel tijd als hulpmiddelen op het gebied van de bijbel (zoals woordenboeken, commentaren, Hebreeuwse en Griekse concordanties, e.d.) werkte zeer positief. Maar het belangrijkste was het besef dat het noodzakelijk is om zo veel mogelijk de context, de Schrift zelf dus, te laten spreken. Deze zienswijze diende zich niet van de ene op de andere dag aan, maar verdiepte zich over de jaren. Ik kon nu begrijpen waarom de honderd tot tweehonderd jaar oude commentaren in onze bibliotheek op Bethel betrekkelijk tijdloos waren. Alleen al door de vers-voor-vers-benadering werd min of meer de noodzaak geschapen om binnen de context te blijven, waardoor het risico om in sektarische zienswijzen of fantasierijke interpretaties te vervallen, aanzienlijk werd beperkt.
    Wat er in het Hulp-boek over ouderlingen en de bestuursvorm van de gemeenten uit bijbelse tijden werd gezegd, week dus sterk af van de opvatting die op dat moment bij Jehovah's Getuigen werd aangetroffen, waar een min of meer monarchistische structuur de overhand had. Rechter Rutherford had in 1932 afgerekend met de regeling zoals die in de Schrift wordt gevonden, waarbij een lichaam van ouderlingen in de gemeente optreedt. Aanleiding hiertoe was een gebrek aan samenwerking van de kant van sommige ouderlingen inzake de programma's en het beleid van het Genootschap.25 Zijn positie als president gaf Rutherford de benodigde macht om zo te handelen. Alle gemeenten werden uitgenodigd om voor ontbinding van de lichamen van ouderlingen te kiezen en deze door een door het Genootschap aangestelde "dienstleider" te vervangen. Gedurende de daarop volgende veertig jaar waren er geen lichamen van ouderlingen in de gemeenten. Dat is de reden waarom men in de door het Genootschap in 1950 uitgegeven Nieuwe-Wereldvertaling van de bijbel in plaats van "ouderlingen" regelmatig "oudere mannen" leest. Het woord "ouderlingen" was tegen die tijd officieel in diskrediet geraakt.26
    Nadat ik de onderwerpen "Oudere man" en "Opziener" had afgerond, leverde ik mijn werk af. Normaal gesproken vonden president Knorr en vice-president Fred Franz het niet nodig de enorme hoeveelheid kopij voor het Hulp-project door te lezen. Karl Adams, hoofd van de schrijfafdeling, vertelde mij echter dat hij, nadat hij mijn bevindingen had gelezen, naar broeder Knorr was gegaan en had gezegd: "Ik denk dat je dit moet lezen. Er verandert nogal wat mee." Na het gelezen te hebben ging Knorr naar Fred Franz en zei op felle toon: "Wat betekent dit? Betekent het dat wij nu nog alles moeten veranderen?" Fred Franz antwoordde dat hij dacht dat dat niet nodig was en dat de bestaande regeling zonder problemen kon worden gehandhaafd.
    Toen Karl Adams mij dit later vertelde, kon ik het nauwelijks geloven. Daarom ging ik op een avond naar de kamer van mijn oom om het hem zelf te vragen. Hij bevestigde dat hij geen noodzaak zag veranderingen aan te brengen. Omdat ik wist dat het complete Hulp-boek die zomer op de districtsvergaderingen zou uitkomen, vroeg ik hem welk effect het naar zijn mening op de broeders zou hebben om te lezen dat er in de gemeenten van de eerste eeuw blijkbaar lichamen van ouderlingen bestonden en dat alle ouderlingen destijds als opziener dienden, om vervolgens te ontdekken dat wij niet van plan waren dat schriftuurlijke voorbeeld te volgen. Hij zei op kalme toon dat hij niet dacht dat het een probleem was en dat de bestaande regeling "in overeenstemming" gebracht kon worden met de informatie uit het Hulp-boek. Ik gaf uiting aan mijn grote bezorgdheid dat dit opzijschuiven van de Schrift de broeders en zusters aan het wankelen kon brengen. Zijn standpunt verdedigend, zette hij uiteen dat broeders enkele tientallen jaren terug al hadden beredeneerd dat, aangezien Christus in 1914 zijn koninkrijksmacht had opgenomen, het heel aannemelijk was dat na die tijd het besturen van aardse aangelegenheden anders geregeld was. Hij voegde eraan toe dat hij nog steeds geloofde dat Christus Jezus de aangelegenheden van zijn aardse dienstknechten wereldwijd zou leiden en besturen door gebruik te maken van, of door het ambt van, slechts één enkele persoon, en dat dit zo zou blijven totdat de Nieuwe Ordening zou aanbreken. De strekking van wat hij zei week zo af van zijn eerdere uitlatingen, dat ik het moeilijk vond beide met elkaar in overeenstemming te brengen.
    Enige tijd later echter schreef de vice-president een lezing voor een komend congres. Uit die lezing viel af te leiden dat er toch een verandering zou komen in de manier waarop de gemeenten werden bestuurd. Toen Karl Adams de tekst onder ogen kreeg en begreep wat dit betekende, nam hij direct contact op met broeder Knorr met de boodschap: "Ik denk dat je beter nog eens met broeder Franz kunt gaan spreken, ik geloof dat hij van gedachten veranderd is." Broeder Knorr ging naar hem toe, en broeder Franz was inderdaad van gedachten veranderd. Hiermee kwam een einde aan een regeling die veertig jaar lang van kracht was geweest.

    Toen mij het onderwerp "Chronologie" werd toegewezen, stuitten we wederom op ernstige problemen.27 Een van de belangrijkste leerstellingen van Jehovah's Getuigen is dat de bijbelse profetien naar 1914 vooruitwezen als het jaar waarin de "tijden der heidenen" uit Lukas hoofdstuk eenentwintig, vers 24, zouden eindigen. In dat jaar zou Christus Jezus zijn koninkrijksmacht opnemen en onzichtbaar voor menselijke ogen gaan regeren. In Danil hoofdstuk vier wordt gesproken over een periode van "zeven tijden". De berekening die tot 1914 leidt, is hierop gebaseerd. Met behulp van andere teksten worden deze "zeven tijden" omgezet naar een periode van 2520 jaar die in 607 v.G.T. begon en in 1914 eindigde. Van het beginpunt, 607 v.G.T., werd aangenomen dat het samenviel met de vernietiging van Jeruzalem door de Babylonische veroveraar Nebukadnezar. Ik wist dat het jaartal 607 v.G.T. specifiek was voor onze publicaties, maar ik wist niet precies waarom.

    Maanden van onderzoek zijn aan dat ene onderwerp "Chronologie" besteed. Dit leidde tot het meest omvangrijke onderdeel van het Hulp-boek.28 Een groot deel van de tijd werd besteed aan pogingen om voor het jaartal 607 v.G.T. tenminste enig bewijs of enige ondersteuning in de wereldgeschiedenis te vinden. Dit jaartal was namelijk van doorslaggevende betekenis voor onze berekeningen van 1914. Charles Ploeger, medewerker op het hoofdbureau en destijds mijn secretaris, ging in de bibliotheken van de stad New York op zoek naar aanwijzingen die het jaartal historisch zouden kunnen onderbouwen.

    Wij vonden absoluut niets ter ondersteuning van 607 v.G.T. Alle geschiedschrijvers gaven een tijdstip aan dat twintig jaar later ligt. Voordat ik aan het onderwerp "Archeologie" ging werken, had ik mij niet gerealiseerd dat het aantal kleitabletten, gevonden in het gebied van Mesopotami en stammend uit de tijd van het oude Babylon, in de tienduizenden liep. Geen van deze tabletten gaf aan dat het Neo-Babylonische rijk (de periode waarbinnen Nebukadnezars heerschappij viel) zich zover terug in de tijd uitstrekte dat ons jaartal 607 v.G.T. voor de vernietiging van Jeruzalem ermee in overeenstemming was. Alles wees erop dat die periode twintig jaar korter was dan in de door ons gepubliceerde chronologie werd aangenomen.[29] Hoewel ik dit verontrustend vond, wilde ik gewoon tegen alle bewijzen in geloven dat onze chronologie juist was. Daarom werd bij het schrijven van dat gedeelte van het Hulp-boek veel tijd en ruimte besteed om de geloofwaardigheid af te zwakken van de archeologische en historische bewijzen die aantoonden dat ons jaartal 607 v.G.T. onjuist was. Met een ander beginpunt zouden onze berekeningen immers niet op 1914 uitkomen.

    Charles Ploeger en ik reisden naar Brown University in Providence, Rhode Island, om te spreken met professor Abraham Sachs, een deskundige op het gebied van spijkerschrift. Wij wilden nagaan of wij een leemte of zwakheid konden ontdekken in de sterrenkundige gegevens die in veel van deze teksten voorkomen en erop wezen dat ons jaartal 607 v.G.T. niet correct was. Uiteindelijk werd het ons duidelijk dat, wilden wij inderdaad aan ons jaartal vasthouden, wij zouden hebben moeten aannemen dat de oude geschiedschrijvers - zonder aanwijsbare motieven - hadden samengezworen om de gebeurtenissen verdraaid weer te geven. Als een advocaat die niet om de bewijslast heen kan, probeerde ik opnieuw het vertrouwen in de getuigenverklaringen in de vorm van deze zeer oude teksten over het Neo-Babylonische rijk, die zoveel bewijsmateriaal verschaften, af te zwakken of in diskrediet te brengen.30 De argumenten die ik naar voren bracht waren eerlijk, maar ik weet dat zij bedoeld waren om een jaartal overeind te houden waar geen historische ondersteuning voor te vinden was.

    Dit had tot gevolg dat er in het Hulp-boek toch vele pogingen werden gedaan om loyaal te blijven aan de leer van het Genootschap, ondanks dat wij bepaalde principes hoog in ons vaandel hadden staan. In veel opzichten deed datgene dat wij door ondervinding leerden, óns meer goed dan de publicatie. Toch heeft het boek de interesse van veel Getuigen in de Schrift vergroot. Misschien heeft de toon ervan hier positief toe bijgedragen, misschien de aanpak, de pogingen van de meeste schrijvers om dogmatiek te mijden, de erkenning dat bepaalde zaken van meerdere kanten bekeken kunnen worden, het uitgangspunt niet méér van iets willen maken dan het bewijsmateriaal in alle eerlijkheid toelaat. Toch zijn wij ook hierin van tijd tot tijd beslist te kort geschoten en hebben ons soms laten leiden door vooringenomen ideen en hebben niet in die mate aan de Schrift vastgehouden als nodig was. Ik weet dat dit ook voor mijzelf gold bij onderwerpen waaraan ik heb gewerkt, zoals "Bestemde tijden der natiën", "Getrouwe en beleidvolle slaaf" en "Grote schare", die alle argumenten bevatten die de geldende leerstellingen in de Wachttorenpublicaties overeind moesten houden. Aangezien deze leerstellingen voor mij in die tijd eenvoudigweg gelijk stonden met "feiten", deed ik onwillekeurig datgene waarover in het voorwoord (dat ik later schreef) gesteld werd dat het niet de doelstelling van het boek is. Op bladzijde 6 van de oorspronkelijke Engelse uitgave onder het kopje "Doel van het boek" staat: "Hulp tot begrip van de bijbel wil niet een dogmatisch of exegetisch werk zijn." Ook wordt erin gezegd dat, voor zover het boek een uitleg geeft van figuurlijke of symbolische uitdrukkingen, dit niet "vooringenomen" werd gedaan of "om leerstellingen overeind te houden". In het algemeen gesproken was dat waar. Maar diepgewortelde overtuigingen deden onze poging om aan deze maatstaf vast te houden soms teniet.

     

    In het jaar waarin het voltooide Hulp-boek in het Engels uitkwam, werd ik gevraagd lid te worden van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen dat toen in zo'n 205 landen aan de activiteiten van de Getuigen leiding gaf. Tot op dat moment bestond het uit zeven leden die tevens de Bestuursraad vormden van de Watch Tower Bible and Tract Society, een corporatie die in Pennsylvania was opgericht door Charles Taze Russell, haar eerste president.[31] Samen met drie anderen werd ik op 20 oktober 1971 aan het Besturende Lichaam toegevoegd. Het was vooral deze verandering die ertoe bijdroeg dat ik met feiten werd geconfronteerd waarvan ik het bestaan nooit vermoed had.

    Veel Jehovah's Getuigen namen aanstoot aan een uitspraak in een artikel in het tijdschrift Time van 22 februari 1982 waarin ik met naam en toenaam werd genoemd. De schrijvers van het artikel vonden de organisatie van Jehovah's Getuigen "gesloten". Dat mag vreemd lijken voor een organisatie die op krachtige wijze activiteiten aanmoedigt die een duidelijk openbaar karakter dragen, namelijk het van-huis-tot-huis werk in steden, dorpen en landstreken over de gehele wereld. De verslaggevers van Time kwamen kennelijk tot deze conclusie omdat het buitengewoon moeilijk bleek te zijn enig commentaar van het internationale hoofdbureau los te krijgen over de kwestie die in het eerste hoofdstuk van dit boek is beschreven.

    Het is echter een feit dat zelfs onder Jehovah's Getuigen maar weinigen een duidelijk beeld hebben hoe de organisatie aan de top functioneert. Zij weten niet hoe het Besturende Lichaam, dat aan alle activiteiten ter wereld leiding geeft, vergadert, hoe beslissingen met betrekking tot leerstellingen worden genomen, of deze altijd unaniem worden genomen en wat er wordt gedaan wanneer er een verschil van mening is. Dit alles wordt met een waas van geheimzinnigheid omgeven, want de bijeenkomsten van het Besturende Lichaam vinden achter gesloten deuren plaats. Uit de hele periode van negen jaar waarin ik in het Lichaam zitting had, kan ik mij slechts twee of drie gevallen herinneren waarin anderen dan de leden een gewone zitting van het Lichaam mochten bijwonen. En dat slechts om aan het Besturende Lichaam verslag uit te brengen. Daarna moesten zij vertrekken en zette het Besturende Lichaam de besprekingen in besloten vergadering voort. Dat deze personen iets belangrijks te vertellen hadden betekende nog niet dat zij aan de bespreking erover konden deelnemen. Zo krijgt de gemeenschap van de Getuigen ook nooit informatie van het Genootschap over inkomsten, uitgaven, aankopen of investeringen (ofschoon er jaarlijks wel een kort onkostenverslag in het Jaarboek wordt gegeven).32

    Een groot aantal zaken die bij veel religieuze organisaties algemeen bekend zijn, zijn dus bij de meerderheid van de Jehovah's Getuigen slechts vaag of helemaal niet bekend. Toch worden de beslissingen van de kleine groep mannen die het Besturende Lichaam vormen, geacht over de gehele wereld toegepast te worden. Deze beslissingen beïnvloeden op dikwijls zeer indringende wijze het leven van de Getuigen.

    Dit brengt mij tot de laatste en voornaamste reden voor het schrijven van dit boek, zonder welke de voorgaande van weinig betekenis zijn.

     

    VERPLICHTING

     

    "Behandel de mensen zoals u door hen behandeld wilt worden. Want daar komt het volgens de wet van Mozes en volgens de profeten op neer." - Matthéüs 7:12, Groot Nieuws Bijbel

     

    Aan dit door Jezus Christus uitgesproken beginsel is eenieder die zich christen noemt, bij alles wat hij doet, gehouden. Iemand die eerlijk is zal niet beweren dat hij deze woorden volledig kan naleven, en ook ik beweer dat niet. Ik meen echter te kunnen zeggen dat dit boek voortkomt uit een oprecht verlangen om dat beginsel te volgen.

    De apostel Paulus zei van zichzelf dat hij bij alle soorten van mensen "in de schuld" stond.33 Hij voelde een verplichting jegens hen en ook ik voel zo'n verplichting. Wanneer iemand feiten kent die mij zouden kunnen helpen bij het nemen van belangrijke beslissingen, dan zou ik graag zien dat ik hiervan op de hoogte word gebracht. Niet dat die ander voor mij een beslissing zou moeten nemen. Nee, hij zou mij de feiten moeten aanreiken en het verder aan mij moeten overlaten deze te beoordelen. Een vriend zou dat volgens mij doen.

    De negen jaren in het Besturende Lichaam hebben grote invloed op mij gehad en in het bijzonder op mijn geweten. Ik raakte in een ernstige crisis en moest een zeer onverwachte beslissing nemen. Het was mijn eigen beslissing en de prijs die ik ervoor moest betalen was hoog, maar ik heb er geen spijt van gekregen. Evenmin betreur ik het dat ik de informatie kreeg die tot die beslissing heeft geleid. Anderen zouden wellicht een andere beslissing hebben genomen en sommigen hebben dat ook gedaan; dat is hun goed recht, iets tussen henzelf en God.

    Nadat ik mij in mei 1980 als lid van het Besturende Lichaam had teruggetrokken, kreeg ik talloze telefoontjes van kranten en tijdschriften die inlichtingen vroegen over de situatie in de organisatie. Ik verwees de vragenstellers zonder uitzondering door naar het hoofdbureau in Brooklyn maar kreeg zonder uitzondering te horen dat zij daar al genformeerd hadden en "geen commentaar" hadden gekregen. Ik antwoordde eenvoudigweg dat ik niet hun bron van informatie kon zijn. Bijna twee jaar lang bleef ik bij dat standpunt. Wat er in die twee jaar gebeurde, eigenlijk niet eens zozeer wat mijzelf, maar meer wat anderen betreft, deed mij mijn standpunt herzien.

    Gedurende die twee jaar werden de beweegredenen, het karakter en het gedrag van personen die het vanwege hun geweten niet met de organisatie eens konden zijn, op de meest vreselijke manieren afgeschilderd. Hun zorg om Gods Woord op de eerste plaats te laten komen, werd als blijk van eerzucht, opstandigheid, trots en zonde tegen God en Christus uitgelegd. Er werd geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat iemand van hen uit oprechtheid handelde, uit liefde voor waarheid, of uit rechtschapenheid jegens God. Er werd geen enkel onderscheid gemaakt, maar allen werden "op één hoop geveegd". Omdat sommigen van wangedrag of een verkeerde instelling hadden blijk gegeven, ging men ervan uit dat allen die de organisatie hadden verlaten zo waren. Er werd absoluut geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat een verkeerde instelling het gevolg kan zijn van frustratie, teleurstelling en pijn. Een enorme geruchtenstroom en zelfs roddel van het laagste allooi ging over de hele wereld onder de Getuigen rond. Getrouwe christenen met hoge morele maatstaven werden ervan beschuldigd partnerruil te bedrijven, homoseksueel te zijn, huichelachtig, of egocentrisch en eropuit hun eigen manier van geloofsbeoefening te stichten. Ouderen werden dikwijls als "geestelijk gestoord" of "seniel" afgedaan.

    De enigen die aan een dergelijke berichtgeving tegenwicht konden bieden, bijvoorbeeld door erop te wijzen dat men niet mag uitsluiten dat dergelijke personen oprecht zijn en voor hun geweten uitkomen, of door degenen die de geruchten verspreidden eraan te herinneren hoe weerzinwekkend vals getuigenis in Gods ogen is, hebben in werkelijkheid door wat zij hebben gepubliceerd ertoe bijgedragen dat de geruchten zich alleen maar verder hebben verspreid.

    Lees bijvoorbeeld eens wat er in De Wachttoren van 15 december 1981 (de bladzijden 25 en 26) werd gezegd. Dit tijdschrift werd in vele talen en in miljoenen-oplagen over de gehele wereld verspreid.34

    "Van tijd tot tijd zijn er in de gelederen van Jehovah's volk personen geweest die, evenals de oorspronkelijke Satan, een onafhankelijke vittende houding hebben aangenomen. Zij wensen niet 'schouder aan schouder' met de wereldomvattende broederschap dienst te verrichten. (Vergelijk Efezirs 2:19-22.) In plaats daarvan bieden zij een 'weerspannige schouder' aan Jehovah's woorden (Zacharia 7:11, 12). Terwijl deze hoogmoedigen zich schimpend uitlaten over het patroon van de 'zuivere taal', taal die Jehovah zijn volk in de afgelopen eeuw zo goedgunstig heeft geleerd, trachten zij de 'schapen' weg te trekken van de ene internationale 'kudde' die Jezus op aarde heeft bijeengebracht (Johannes 10:7-10, 16). Zij proberen twijfel te zaaien en nietsvermoedende personen te scheiden van de overvloedige 'tafel' van geestelijk voedsel in de Koninkrijkszalen van Jehovah's Getuigen, waar het werkelijk aan 'niets ontbreekt'. (Psalm 23:1-6) Zij zeggen dat het voldoende is om enkel de bijbel te lezen, hetzij alleen of in kleine groepjes thuis. Maar vreemd genoeg zijn zij door zulk 'bijbellezen' helemaal teruggekeerd tot de afvallige leerstellingen die honderd jaar geleden in de schriftverklaringen van de geestelijken van de christenheid werden uiteengezet, terwijl sommigen zelfs weer de feesten van de christenheid zijn gaan vieren, zoals de Romeinse Saturnalia van 25 december! Jezus en zijn apostelen hebben tegen zulke wettelozen gewaarschuwd. - Matth. 24:11-13; Hand. 20:28-30; 2 Petr. 2:1, 22."

    Aldus wordt in één paragraaf van personen gezegd dat zij evenals Satan, onafhankelijk, vittend, weerspannig, schimpend, hoogmoedig, afvallig en wetteloos zijn. Wat hebben zij in werkelijkheid gedaan dat zij deze beschuldigingen verdienen? Onder het "slechte" waarvan sprake is, wordt begrepen dat zij het op een niet nader genoemde wijze met bepaalde niet nader genoemde aspecten van de leerstellingen van de organisatie oneens zijn; tevens dat zij vinden dat er naast Gods geïnspireerde Woord niet nog iets nodig is en dat het beleggen van grote vergaderingen in zalen niet datgene is waarop het aankomt.

    Zouden deze dingen op zich iemand als "een Satan" kunnen kwalificeren? Er is in het bovenstaande niets te vinden dat anders doet vermoeden. Hoe ongelofelijk het ook mag klinken, voor veel Getuigen - ouderlingen en reizende vertegenwoordigers inbegrepen - is hiermee voldoende gezegd om hen in deze hoek te plaatsen en hen dienovereenkomstig te behandelen.

    De volgende tabel geeft een overzicht van de wereldwijde activiteit van Jehovah's Getuigen, cijfers die afkomstig zijn uit de verslagen van het Besturende Lichaam. Over de periode van 1970 tot en met 1979 is in deze tabel het aantal personen aangegeven dat in een bepaald jaar gedoopt werd en het totale aantal personen dat in dat jaar actief met de organisatie was verbonden.

    jaar

    25-05-2009 om 17:31 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De prijs voor een goed geweten
     

    GEWETENSCONFLICT

    Door Raymond Franz

    Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen 

    Hoofdstuk 1:

    DE PRIJS VOOR EEN GOED GEWETEN

     

     

     O

    f we het willen of niet, wij allen komen voor gewetensvraagstukken te staan. Daaraan valt niet te ontkomen. Ze behoren tot de bitterzoete bestanddelen van ons leven. Ze kunnen ons verrijken of verarmen en van grote invloed zijn op de relatie met onze omgeving. Het hangt er helemaal vanaf hoe wij ermee omgaan. De keuze is aan ons en is zelden gemakkelijk.


    We kunnen ons geweten natuurlijk in slaap sussen en passief met de massa meegaan. Zo schermen wij onze innerlijke stem van de buitenwereld af. Wanneer zich een probleem voordoet, kunnen wij, in plaats van er een standpunt over in te nemen, zeggen: "Ik laat het maar over me heen komen; anderen zal het misschien bezighouden - misschien zelfs kwellen - maar mij niet." Sommigen zijn hun hele leven moreel passief. Maar wanneer het einde nadert, heeft degene die kan zeggen: "Ik heb in ieder geval altijd laten zien waar ik stond", waarschijnlijk grotere voldoening dan degene die dat zelden deed.

    Soms vragen wij ons af of er nog wel mensen met een diepgewortelde overtuiging bestaan of dat zij reeds zijn uitgestorven en alleen nog maar in de geschiedenisboeken voortleven. Zolang het om minder belangrijke kwesties gaat, vinden de meesten van ons het vrij gemakkelijk de stem van het geweten te volgen. Hoe meer er echter op het spel staat en hoe hoger de prijs is, des te moeilijker wordt het om in gewetenskwesties een moreel te verantwoorden beslissing te nemen en de consequenties daarvan te accepteren. Wanneer de prijs zeer hoog is, staan wij voor een moreel dilemma en dient er zich een crisis in ons leven aan.

    Dit boek gaat over een dergelijke crisis, over de manier waarop mensen deze het hoofd hebben geboden en over de uitwerking daarvan op hun verdere leven.
    Wat deze personen hebben meegemaakt mag dan minder wereldschokkend zijn dan bijvoorbeeld de rechtszaak wegens ketterij tegen John Wycliffe, de intrige rond de internationale jacht op William Tyndale, die voortdurend op de vlucht was, of de afschuwelijke terechtstelling van Michael Servet op de brandstapel, maar de strijd en het lijden zijn er voor hen niet minder intens om geweest. Hoewel weinigen van hen het zo welsprekend konden zeggen als Luther, namen zij wel hetzelfde standpunt in als hij, toen hij tot zijn zeventig rechters zei:

    "Tenzij ik door het getuigenis van de Schriften of door duidelijke argumenten wordt overtuigd (want ik geloof noch de paus noch concilies op zich, aangezien duidelijk is gebleken dat zij zich vaak hebben vergist en zichzelf hebben tegengesproken), ben ik gebonden door de Schriften die ik heb geciteerd, en mijn geweten wordt gevangen gehouden door het woord van God, en aangezien het noch veilig, noch juist is tegen het geweten in te handelen, kan ik en zal ik niets terugnemen. Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij. Amen."1

    Reeds lang voor deze gebeurtenissen, ruim negentien eeuwen geleden, waren de apostelen Petrus en Johannes in wezen in dezelfde situatie terechtgekomen. Toen zij voor een rechtbank stonden, samengesteld uit de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van het religieuze bestel waarin zij waren opgegroeid, zeiden zij vrijmoedig:

    Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben."2

    De mensen over wie ik schrijf behoren tot mijn beste vrienden en zijn lid geweest van de religieuze groepering die als Jehovah's Getuigen bekend staat. Ik weet zeker dat hun ervaringen geenszins uniek zijn en dat hetzelfde soort van gewetensconflict voorkomt bij mensen van andere kerkgenootschappen. Hiervoor zijn bewijzen te over. Zij worden met hetzelfde probleem geconfronteerd als Petrus, Johannes en mannen en vrouwen in latere eeuwen, namelijk: onder druk van religieuze autoriteit trouw blijven aan het persoonlijke geweten.
    Velen van hen verkeren in innerlijke tweestrijd. Aan de ene kant hebben zij het gevoel dat zij menselijk gezag dat tussen hen en hun Schepper wordt ingeschoven, religieuze dogmatiek, wetticisme en hiërarchische macht dienen te verwerpen. Zij willen daarbij vasthouden aan de leer dat Christus Jezus - en niet een religieuze organisatie - "het hoofd van iedere man" is.3 Aan de andere kant lopen zij het risico dat jarenlange vriendschappen stukgaan, familierelaties op dramatische wijze aangetast worden en een religieus erfgoed moet worden opgeofferd dat generaties lang werd overgedragen. Op een dergelijk punt aangekomen, is het niet gemakkelijk om een beslissing te nemen.
    Wat hier wordt beschreven is daarom niet slechts "een storm in een glas water" of een hooglopende ruzie in een kleine religieuze groepering. Ik denk dat het voor iedereen nuttig is hier kennis van te nemen. Want hoewel de groepering waar het hier om gaat onbeduidend mag lijken, de kwesties waar het om draait zijn dat geenszins. Het gaat om diepgaande vraagstukken die door de gehele geschiedenis heen een soortgelijk gewetensconflict bij mensen hebben opgeroepen. Het gaat om de vrijheid om op geestelijk gebied aan waarheid vast te houden zonder in een keurslijf te zitten. Het gaat om het recht om zich in een persoonlijke verhouding met God en zijn Zoon te verheugen zonder dat een menselijke instelling zich daar op subtiele wijze in een soort priesterrol tussenvoegt. Hoewel datgene dat hier is beschreven ogenschijnlijk slechts de organisatie van Jehovah's Getuigen typeert, zijn de beginselen die eraan ten grondslag liggen in werkelijkheid van toepassing op mensen van alle geloofsgemeenschappen die zich christelijk noemen.
    De mannen en vrouwen uit mijn vrienden- en kennissenkring die vasthouden aan de overtuiging dat het "noch veilig, noch juist is tegen het geweten in te handelen", betalen daarvoor een hoge prijs. Sommigen ervaren dat familiebanden plotseling worden verbroken als gevolg van een officiële religieuze maatregel en dat zij het contact verliezen met ouders, zoons en dochters, broers en zusters, ja, zelfs met grootouders en kleinkinderen. Zij kunnen niet langer vrij omgaan met vrienden voor wie ze een diepe genegenheid voelen. Door een dergelijke omgang zouden deze vrienden namelijk door dezelfde maatregel getroffen kunnen worden. Zij ervaren dat hun goede naam wordt besmeurd, een naam die zij in de loop van een lang leven hebben verworven, en daarmee alles waar deze voor stond bij degenen die hen kenden. Zij worden daarbij beroofd van elke mogelijkheid om nog een goede en rechtmatige invloed uit te oefenen op mensen die zij goed kennen, in hun woonplaats, in hun land en in de gehele wereld. Verlies van bezittingen, ja, zelfs mishandeling en belediging kunnen gemakkelijker te dragen zijn dan de eerdergenoemde dingen.
    Wat kan iemand ertoe brengen zulke verliezen te riskeren? Wie zal tegenwoordig dit risico nog willen lopen? Net als vroeger zijn er natuurlijk altijd mensen die tot deze risico's bereid zijn om zichzelf op de voorgrond te stellen, ter bevrediging van het verlangen naar materieel gewin, macht, prestige, aanzien of eenvoudigweg ter bevrediging van het vlees. Maar wanneer uit alles blijkt dat zij hier niet op uit waren, wanneer blijkt dat dergelijke mannen en vrouwen wisten dat juist het tegenovergestelde te behalen viel - hoe zit het dan?
    Wat er onder Jehovah's Getuigen heeft plaatsgevonden, biedt een ongewone en tot nadenken stemmende les betreffende de menselijke aard. Wat valt er, behalve over degenen die voor de zaak van het geweten een excommunicatie niet uit de weg wilden gaan, te zeggen over het veel grotere aantal personen dat zich verplicht voelde achter zo'n excommunicatie te gaan staan, deze te ondersteunen en toe te laten dat familiebanden werden verbroken en vriendschappen werden beëindigd? Er bestaat geen twijfel over de oprechtheid van veel van deze mensen, of over het feit dat het ten uitvoer brengen van datgene waarvan zij meenden dat het een noodzakelijke religieuze plicht was, hen pijn deed en nóg doet. Welke overtuiging en redenering motiveerden hen?
    Met betrekking tot de personen over wie dit boek gaat, valt het op dat velen, zo niet de meesten, gedurende twintig, dertig, veertig of nog meer jaren met Jehovah's Getuigen verbonden zijn geweest. In plaats van "randfiguren" te zijn geweest, behoorden zij juist tot de meer actieve en productieve leden van de organisatie. Onder hen bevonden zich vooraanstaande medewerkers op het internationale hoofdbureau van de Getuigen in Brooklyn, New York, mannen die reizende opzieners en ouderlingen waren geweest en vrouwen die vele jaren zendeling waren geweest en evangelisatiewerk hadden verricht. Om Jehovah's Getuige te worden hadden zij vaak alle vroegere vriendschappen met personen van andere geloofsgemeenschappen verbroken omdat zo'n omgang onder Jehovah's Getuigen sterk afgeraden wordt. Voor de rest van hun leven hadden ze alleen nog vrienden "in het geloof" gehad. Sommigen hadden hun hele leven ingericht rond de doelstellingen die hun door de organisatie waren voorgehouden en zij hadden hun opleiding en beroep erdoor laten bepalen. Hun "investering" was groot: ze omvatte de meest waardevolle dingen van het leven. Nu moesten zij toezien dat dit alles in het niets oploste en in een paar uur tijd werd weggevaagd.

    Het is misschien een van de eigenaardigheden van onze tijd dat de strengste maatregelen om uitingen van het persoonlijke geweten te onderdrukken, gevonden worden bij religieuze groeperingen die ooit als voorvechters voor gewetensvrijheid te boek stonden.
    Dit wordt geïllustreerd aan de hand van wat drie mannen overkwam, elk binnen hun eigen specifieke geloofsrichting een vooraanstaand godsdienstonderwijzer en daar nog aan toegevoegd dat de beschreven gebeurtenissen zich in hetzelfde jaar voltrokken.
    Een van hen had in de voorafgaande tien jaar verscheidene boeken geschreven en regelmatig lezingen gehouden waarin hij fundamentele kritiek had geleverd op de gezagsstructuur van zijn kerk.
    De tweede had een toespraak gehouden voor een gehoor van meer dan duizend mensen waarin hij stelling had genomen tegen een leerstelling van zijn organisatie die betrekking had op een belangrijk jaartal en de betekenis daarvan voor de vervulling van bijbelse profetieën.
    De derde had zich niet op een dergelijk wijze in het openbaar uitgelaten. Slechts in persoonlijke gesprekken met goede vrienden had hij zijn afwijkende mening kenbaar gemaakt.
    De strengheid van de officiële maatregelen die tegen elk van hen door hun religieuze organisatie werden genomen, was echter omgekeerd evenredig met de ernst van hun handelwijze. En de strengste maatregelen kwamen uit een hoek van waaruit men deze niet zou verwachten.
    De eerste van de bedoelde personen is de rooms-katholieke priester Hans Küng, professor aan de universiteit van Tübingen in Duitsland. Na tien jaar lang openlijk kritiek te hebben geuit (hij verwierp onder andere de leerstelling van de onfeilbaarheid van de paus en de bisschoppen), werd de kwestie tenslotte door het Vaticaan zelf behandeld en in 1980 werd hem zijn officiële status als katholiek theoloog ontnomen. Toch werd hij als priester gehandhaafd en bleef hij een vooraanstaand medewerker op het oecumenisch onderzoeksinstituut van de universiteit. Zelfs studenten voor het priesterschap die zijn lezingen bijwonen, worden niet aan kerkelijke strafmaatregelen onderworpen.4
    De tweede persoon is professor Desmond Ford, een in Australië geboren Zevende-dags adventist. Zijn toespraak tot een groep van zo'n duizend leken op een middelbare school in Californië waarin hij de leer van de adventisten betreffende het jaar 1844[5] afviel, leidde tot een kerkelijke hoorzitting. Het werd Ford toegestaan zes maanden verlof te nemen om zijn verdediging voor te bereiden. In 1980 had hij een ontmoeting met een honderdtal vertegenwoordigers van de kerk die zo'n vijftig uur besteedden om zijn verdediging aan te horen. Daarop besloten de kerkelijke bestuurders hem zijn leerstoel en zijn status als predikant te ontnemen. Hij werd echter niet geëxcommuniceerd, hoewel hij zijn standpunten had gepubliceerd en er in adventistenkringen over bleef spreken.6
    De derde persoon is Edward Dunlap. Hij was jarenlang administratief hoofd van de Wachttoren-bijbelschool Gilead, de enige zendingsschool van Jehovah's Getuigen. Tevens was hij een van de auteurs van het bijbelhandboek van de organisatie (Hulp tot begrip van de bijbel) en de schrijver van haar enige bijbelcommentaar (Commentaar op de brief van Jakobus). Slechts in privé-gesprekken met vertrouwde vrienden gaf hij blijk van zijn afwijkende mening met betrekking tot bepaalde leerstellingen. In het voorjaar van 1980 kwam een comité bestaande uit vijf mannen, van wie er niet één lid was van het Besturende Lichaam[7] van de organisatie, een paar uur met hem in een geheime zitting bijeen om hem omtrent zijn zienswijzen te ondervragen. Na meer dan veertig jaar met de organisatie verbonden te zijn geweest, werd Dunlap zijn werk en huisvesting op het internationale hoofdbureau ontnomen en werd hij uit de organisatie gezet.
    Aldus toonde een religieuze organisatie die voor velen het symbool van buitengewoon autoritair optreden is geweest, de grootste mate van tolerantie jegens een dissidente hoogleraar. De organisatie die in het bijzonder prat gaat op haar strijd voor vrijheid van het geweten, toonde zich het minst tolerant.
    Hierin ligt een paradox besloten. Uitgezonderd hun standpunt inzake bepaalde gewetenskwesties, weten de meeste mensen weinig van Jehovah's Getuigen af, ondanks dat de Getuigen zich intensief en van deur tot deur met het getuigeniswerk bezighouden. Het is de meeste mensen bekend dat zij zonder compromis bloedtransfusies weigeren, geen vlag of ander symbool groeten, beslist niet in militaire dienst gaan en politieke activiteit of functies afwijzen. Degenen die bekend zijn met rechtspraak, weten dat zij bij het Hooggerechtshof in de Verenigde Staten zo'n vijftig zaken aanhangig hebben gemaakt. Daarbij verdedigden zij hun vrijheid van het geweten en het recht om hun boodschap aan mensen met een andere geloofsovertuiging uit te dragen, en dat terwijl zij hierbij met niet geringe tegenstand en tegenwerpingen te maken kregen. In landen waar grondwettelijke vrijheden hen beschermen, zijn zij vrij om ongehinderd van hun rechten gebruik te maken. In andere landen hebben zij te maken gekregen met hevige vervolging, arrestaties, gevangenneming, aanvallen van het gepeupel, lichamelijk geweld en officiële verbodsbepalingen ten aanzien van hun lectuur en prediking.
    Hoe is het dan mogelijk dat vandaag de dag eenieder van hen die een persoonlijke mening uitdraagt die van de leer van de organisatie afwijkt, vrijwel zeker met rechterlijke maatregelen te maken krijgt en voor "uitsluiting" in aanmerking komt indien hij of zij niet bereid is alles terug te nemen? Hoe willen degenen die deze rechterlijke maatregelen ten uitvoer brengen, een dergelijke tegenstrijdigheid goed praten? Zou het feit dat mensen tegenstand verduren in de vorm van hevige vervolging en lichamelijke mishandeling, op zich wel bewijzen dat zij het van het allergrootste belang vinden om trouw aan het geweten te blijven? Misschien verduren zij deze tegenstand omdat zij ernstige disciplinaire maatregelen vrezen van een organisatie die eist dat zij zich aan bepaalde leerstellingen en gedragsregels houden!

    Sommigen zullen zeggen dat de kwestie in werkelijkheid niet zo eenvoudig is als die hier wordt weergegeven en dat er ook andere zaken bij betrokken zijn. Hoe staat het met religieuze eenheid en orde? Wat over de noodzaak de gemeente te beschermen tegen diegenen die onjuiste, verdeelheidbrengende en verderfelijke leerstellingen verspreiden? Wat over een juist respect voor gezag?
    Het getuigt eveneens van een extreme, blind-onevenwichtige houding wanneer men deze zaken negeert.
    Wie zal ontkennen dat misbruik van vrijheid tot onverantwoordelijkheid en wanorde kan leiden, ja, zelfs op anarchie kan uitlopen? Op dezelfde manier kunnen geduld en verdraagzaamheid een dekmantel voor besluiteloosheid worden en leiden tot een nietsdoen en het verlagen van alle maatstaven. Zelfs liefde kan in louter sentiment omslaan, in ongecontroleerde emotie die nalaat te doen wat werkelijk nodig is. De gevolgen daarvan kunnen afschuwelijk zijn. Dit is allemaal waar en juist deze dingen worden benadrukt door diegenen die het persoonlijke geweten door middel van religieuze autoriteit willen onderdrukken.
    Wat zijn echter de gevolgen wanneer geestelijke begeleiding omslaat in mentale overheersing of zelfs in geestelijke tirannie? Wat gebeurt er wanneer de zo gewenste eenheid en orde worden vervangen door een afgedwongen en voorgeschreven gelijkvormigheid en wettische onderwerping? Wat is het resultaat wanneer een juist respect voor autoriteit wordt omgevormd tot onderhorigheid en onvoorwaardelijke onderworpenheid? En wat gebeurt er, wanneer de persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God om beslissingen te nemen in overeenstemming met het persoonlijke geweten wordt uitgeschakeld?
    Deze vragen moet men onder ogen zien, wil men de zaak niet uit het verband lichten of verkeerd voorstellen. Het vervolg van dit boek illustreert op zeer aanschouwelijke wijze welke invloed dit alles op menselijke verhoudingen heeft, hoe personen die slechts één kant van de zaak bekijken, tot uitzonderlijke standpunten en handelswijzen komen, en tot welke uitwassen het kan leiden wanneer men aan zo'n koers vasthoudt.
    Ik denk dat inzicht hierin vooral waardevol is, omdat het kan helpen te begrijpen waar het in de dagen van Jezus Christus en zijn apostelen eigenlijk om ging, en hoe en waarom men - zo subtiel, zo gemakkelijk en in zo'n korte tijd - van hun leer en voorbeeld is afgeweken, met alle tragische gevolgen van dien. Wat mensen van andere geloofsgemeenschappen betreft die er snel bij zijn om Jehovah's Getuigen te veroordelen: zij doen er goed aan eerst zichzelf en hun eigen geloofsgemeenschap eens aan een onderzoek te onderwerpen, en wel in het licht van de besproken punten en de fundamentele geesteshouding die aan de beschreven standpunten en de genomen maatregelen ten grondslag ligt.
    Om antwoorden op de opgeworpen vragen te vinden, moet men zich niet fixeren op de gedupeerde personen. Veeleer dient men zich te verdiepen in de structuur van de betreffende religieuze organisatie en de manier waarop daarin onderricht wordt gegeven en gezag wordt uitgeoefend. Er moet worden nagegaan hoe degenen die de leiding hebben tot hun beleid en besluitvorming komen en in zekere mate moet ook de geschiedenis van de betreffende organisatie worden nagegaan. Hopelijk draagt dit bij tot het blootleggen van de oorzaken van religieuze beroering en wordt ermee aangegeven waaraan moet worden voldaan wanneer mensen die proberen ware navolgers van de Zoon van God te zijn, zich in vrede en broederlijke eenheid willen verheugen.

     

    1

    2

    3

    4

    5

    6

     

    Dit waren Luthers slotwoorden tijdens zijn verdediging op de Rijksdag te Worms, Duitsland, in april 1521.

    Handelingen 4:19, 20.

    1 Korinthiërs 11:3.

    Het bijwonen van zijn lezingen draagt binnen hun opleiding echter niet tot het studieresultaat bij.

    Zie blz. 158 van dit boek.

    In een gesprek met Desmond Ford in 1982 te Chattanooga, Tennessee, vertelde hij mij dat op dat moment meer dan 120 predikanten van de Zevende-dags adventisten zich óf teruggetrokken hadden, óf door de kerk waren geschorst omdat zij bepaalde leerstellingen of recente organisatorische maatregelen niet konden ondersteunen.

    7

    Het Besturende Lichaam is het hoogste bestuursorgaan (zie hoofdstuk 2 en 3).

     

     

     

     

    TERUG

     

    20-05-2009 om 08:14 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het telkens terugkerende patroon---De doop-geldig verklaard door wie?

    In Search Of

    Christian Freedom

    Door Raymond Franz

    Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen
     
     

    Hoofdstuk 4: Het telkens terugkerende patroon

    De doop - geldig verklaard door wie?

    (Blz. 115-124.)

    De historicus Johnson heeft opgemerkt dat er in de na-apostolische periode een situatie ontstond waarin naast de bijbel ook "de sacramenten ... hun betekenis verloren wanneer ze werden gebruikt buiten de kerk". Een van de belangrijkste sacramenten was de doop. Aanvankelijk maakten de bijbelstudenten in Russell's dagen er geen punt van als iemand was gedoopt bij de verschillende christelijke denominaties. Het enige waar het hun om ging was dat men de betekenis van de doop begreep en dat deze door onderdompeling was geschied.(1) Deze situatie bleef gedurende meer dan zeventig jaar ongewijzigd. Zelfs ten tijde van de Wachttoren van 15 september 1955 (blz. 285) werd nog gezegd dat wederdoop slechts noodzakelijk was indien "de vroegere doop derhalve geen symbool was van een opdracht" of indien deze niet door onderdompeling had plaats gevonden.

    Een jaar later, in de Wachttoren van 15 september 1956 werd dit standpunt verlaten. Er stond (blz. 426, 427):
     
     

    ZICH VOOR DE TWEEDE MAAL LATEN DOPEN

    14 "Dikwijls vraagt men of iemand die zich reeds eerder plechtig door een religieuze groep heeft laten dopen, opnieuw gedoopt dient te worden wanneer hij tot een nauwkeurige kennis der waarheid komt en zich aan Jehovah opdraagt. Op grond van het besprokene noopt een dringende reden ons hierop Ja te antwoorden, iemand moet opnieuw worden gedoopt. Het is duidelijk dat men door een dergelijk religieus stelsel in werkelijkheid nimmer werd gedoopt "in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, " want in dat geval zou men hebben ingezien met welke autoriteit deze ware Hogere Machten bekleed zijn en welke positie ze innemen.

    Zou men zich reeds eerder aan Jehovah hebben opgedragen, dan zou men zich, zelfs voordat men tot de doop zou overgaan, van dergelijke God-onterende Babylonische stelsels hebben afgescheiden. De handeling van het dopen is dus niet het belangrijke, maar veeleer dat wat het symboliseert.

     

    Dit kreeg ongeveer zes maanden later zijn vervolg in de rubriek "Vragen van Lezers" waarin werd aangegeven onder welke voorwaarden een doop "buiten de organisatie" als ongeldig moet worden afgewezen ook al was deze door onderdompeling geschied. Nu werd er gezegd dat de datum van afsluiting voor de mogelijke geldigheid van een dergelijke doop het jaar 1918 was. Waarom? Omdat "in 1918 n. Chr., ... Jehovah God vergezeld van zijn Boodschapper des Verbonds tot de tempel kwam en de Christenheid verwierp." Indien de persoon voor die datum was ondergedompeld als een symbool van opdracht aan God en Christus, en tevens zijn of haar vorige denominatie had verlaten en zich vóór 1918 had aangesloten bij de Wachttoren-organisatie, dan werd dat aan het geweten van de persoon overgelaten om te beslissen of wederdoop juist was of niet.

    Voor alle anderen gold steevast:

    Wanneer iemand, nu de roep om uit Babylon te komen duidelijk weerklinkt, dit hoort en desondanks toch in een religieus gedeelte van het tegenbeeldige Babylon blijft en daar wordt gedoopt, geldt deze onderdompeling niet. Hij kan namelijk niet het besluit hebben opgevat zich aan het doen van Gods wil op te dragen, omdat, aldus paragraaf 14, "men zich, zelfs voordat men tot de doop zou overgaan, van dergelijke God-onterende Babylonische stelsels [zou] hebben afgescheiden." (2)
     
     

    Hij moet opnieuw gedoopt worden. Het vraagstuk werd resoluut afgehandeld omdat "paragraaf 14" van De Wachttoren het zo had afgehandeld. Schriftuurlijk bewijsmateriaal was kennelijk niet nodig. In de na-apostolische periode "verloor de doop zijn betekenis indien deze werd verricht buiten de Kerk", dat wil zeggen buiten het domein van het religieuze gezag. Datzelfde standpunt werd nu ingenomen door de Wachttoren-organisatie met betrekking tot elke doop die buiten haar domein was verricht.

                        Eerder in 1955 had De Wachttoren nog gezegd:

      Een christen kan ... niet worden gedoopt in de naam van de persoon die de onderdompeling werkelijk verricht of in de naam van de een of andere mens, noch in de naam van enige organisatie, maar in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest. Hierdoor wordt onder andere aangetoond, dat het christendom geen stelsel is van denominaties....(3)

    Tijdens toespraken voorafgaand aan een doopplechtigheid, was het voor de spreker gebruikelijk om de kandidaten eraan te herinneren: "jullie symboliseren niet jullie opdracht aan een werk, of jullie opdracht aan een organisatie, maar jullie opdracht aan een persoon—Jehovah God." (4) Een verklaring van enigszins gelijksoortige strekking stond in de Wachttoren van 1 december 1966 (blz. 732):

    Wij dragen ons niet aan een religie op, noch aan een mens of een organisatie. Neen, wij dragen ons op aan de Hoogste Soeverein van het Universum, onze Schepper, Jehovah God zelf. Hierdoor wordt de opdracht een zeer persoonlijke verhouding tussen ons en Jehovah.

     

                        De twee vragen die in 1942 aan de kandidaten werden gesteld waren deze:

    (1) Gelooft u in Jehovah God de Vader, dat 'redding Jehovah toebehoort' en dat Christus Jezus zijn Zoon is in wiens bloed uw zonden worden afgewassen en door bemiddeling van wie u redding van God verkrijgt?

    (2) Hebt u daarom uw zonden aan God beleden en gevraagd door bemiddeling van Christus Jezus gereinigd te mogen worden, en hebt u u daarom van de zonde en de wereld afgekeerd en u zonder voorbehoud aan God gewijd ten einde zijn wil te doen? (5)

    Deze vragen stonden in wezen wat inhoud betreft dicht bij de uitdrukkingen van Petrus en anderen uit de apostolische periode toen zij de mensen opriepen: "Heb berouw en laat een ieder van u zich dopen in de naam van Jezus de Messias voor de vergeving van uw zonden; en jullie zullen de gave van de Heilige Geest ontvangen."(6) De vragen die in 1956 en (met zeer geringe afwijkingen) vele jaren daarna tijdens doopdiensten van de Getuigen werden gesteld, waren deze:

      20 (1) Heeft u voor het aangezicht van Jehovah erkend dat u een zondaar bent die redding behoeft, en heeft u voor hem erkend dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus tot u komt?

    21 (2) Heeft u zich op grond van dit geloof in God en in zijn voorziening voor redding zonder enig voorbehoud aan hem opgedragen, om voortaan zijn wil te doen, zoals hij u deze door bemiddeling van Christus Jezus en onder de verlichting van de heilige geest door de bijbel openbaart?(7)

    Zonder ook maar enig bijbels argument te noemen voor het aanbrengen van een belangrijke verandering in deze fundamentele vragen, die met ja moeten worden beantwoord om in aanmerking te komen voor de doop, werden nu in de Wachttoren van 1 juni, 1985, blz. 30 deze vragen opgesomd, die vanaf dat moment golden als de vragen waarop alle kandidaten moeten antwoorden:

                Heb je op grond van het slachtoffer van Jezus Christus berouw van je zonden en heb je je aan
                Jehovah  opgedragen om zijn wil te doen?

                        De tweede luidt:

    Begrijp je dat je opdracht en doop je identificeren als een van Jehovah's Getuigen, verbonden met Gods door de geest geleide organisatie?

    Wanneer de kandidaten deze vragen met ja hebben beantwoord, verkeren zij in de juiste hartetoestand om de christelijke doop te ondergaan.

    In de Wachttoren van 15 april, 1987, (blz.12, voetnoot) staat de volgende ongewone uitleg van de reden voor deze verandering:

    "Onlangs werden de twee vragen die tot de doopkandidaten worden gericht vereenvoudigd, zodat de kandidaten die zouden kunnen beantwoorden met een volledig begrip van wat erbij betrokken is om in een intieme verhouding met God en zijn aardse organisatie te geraken." Deze veronderstelde "vereenvoudiging" deed slechts één ding: het vroeg van elke kandidaat een verklaring van onderwerping en verbintenis aan een aardse organisatie. Als wij de Christelijke Geschriften lezen, zien wij dat voor de geldigheid van de doop in elke situatie de beslissende factor was, dat degenen die die stap namen, "in de Heer Jezus geloofden", die hen als Gods Messias en hun Verlosser kon redden. (8) Zij werden "gedoopt in Christus Jezus".(9) Dit was "eenvoudig" genoeg, zodat mensen het in één dag, in een paar uur konden begrijpen, en dat deden zij dan ook. De "geladen" woorden van de Wachttorenorganisatie over deze kwestie hebben niets wat apostolisch genoemd kan worden, want de apostelen hebben nooit het concept aangevoerd van een "aardse organisatie", waarmee men, zoals duidelijk is aangetoond, niets anders dan een menselijke gezagsstructuur bedoelt.

    Christus had zijn discipelen verteld dat zij mensen moesten dopen "in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest."(10) In de tweede doopvraag van de Wachttoren wordt in feite Gods Heilige Geest door de "door de geest geleide organisatie" vervangen. Hoewel het woord "Geest" wordt genoemd, worden wij hier opnieuw geconfronteerd met de situatie waarin de organisatie een door God toegewezen rol voor zichzelf opeist. Heel duidelijk wordt het idee naar voren gebracht dat Gods Heilige Geest niet zal werken op iemand die gedoopt wordt tenzij hij in verbinding staat met de Wachttorenorganisatie. De nadruk wordt gelegd, niet op de wijze waarop de persoon die wordt gedoopt voortaan door Gods Geest zal worden geleid, maar op de "door de geest geleide organisatie". Het is haast niet te geloven dat de Wachttoren dit vervolgens een "vereenvoudiging" noemt. Zij spreekt van een "intieme verhouding met God" maar maakt dit vervolgens inhoudsloos door de aardse organisatie erin te betrekken, waardoor het niet meer gaat om een intieme verhouding met God maar met "God en zijn aardse organisatie." Waar Jezus slechts spreekt van "de Vader, de Zoon en de Heilige Geest," kent de organisatie zichzelf zomaar een plaats toe in dit heilige beeld alsof zij hiervan een onmisbaar onderdeel vormt. Dit lijkt op een slaaf die mensen vertelt dat zij in kontact kunnen komen met hun meester en met hem een relatie kunnen hebben, uitsluitend wanneer de slaaf daar zelf ook aanwezig is als intermediair, woordvoerder, manager en besluitvertolker. Zo'n houding kan alleen maar worden bestempeld als arrogant.

    Negentien eeuwen lang zijn er mensen gedoopt zonder dat dergelijke woorden aan hun doop voorafgingen. Meer dan honderd jaar lang zijn er mensen in de gemeenschap van de Wachttoren gedoopt zonder dergelijke bewoordingen. Hebben zij niet begrepen wat hun doop eigenlijk betekende? Waarom was, na meer dan honderd jaar, deze "vereenvoudiging" nu nodig ten einde mensen een "volledig begrip" te geven van wat hun doop betekende?

    Ik denk dat de verandering van 1985 moet worden gezien als een poging om mensen zover te brengen dat zij hun formele banden met de organisatie erkennen en zich verbinden aan een religieuze gezagsstructuur. Op die manier onderwerpen zij zich ook indirect aan haar bestuur. Zij erkennen dat de organisatie het recht heeft kerkelijke rechtscolleges samen te stellen om "recht te spreken" over diegenen die volgens haar in strijd handelen met haar regels en voorschriften.

    In de afgelopen jaren hebben een aanzienlijk aantal mensen de organisatie van de Getuigen verlaten zonder daarvan een officiële mededeling te doen. Zelfs wanneer zij verder een moreel leven leiden, maar vervolgens iets doen of zeggen dat niet volkomen in overeenstemming blijkt te zijn met al de leerstellingen en gedragslijnen van de organisatie, worden zij dikwijls door de ouderlingen bezocht, ondervraagd en opgeroepen voor een "rechterlijke hoorzitting". Sommigen hebben te kennen gegeven dat zij geen reden zagen om zo'n verhoor bij te wonen en dat zij zichzelf niet onderworpen achtten aan het kerkelijke gezag van de organisatie. Enkelen hebben zelfs via een advocaat een brief aan het lichaam van ouderlingen gestuurd waarin ze hun standpunt uiteengezet hebben en zij het verzoek deden om af te zien van verdere onderzoeken, ondervragingen of dagvaardingen. In nagenoeg al dit soort gevallen [in de Verenigde Staten, -vert.] heeft de wettelijke afdeling van het Wachttorengenootschap de persoon (of eventueel zijn advocaat) een dik pakket gestuurd in de vorm van een pleitnota met vele bewijsstukken van vergelijkbare gevallen waarin de organisatie een zaak gewonnen heeft. Talloze rechtzaken worden daarin aangehaald ter ondersteuning van het recht om tegenover personen die door de Getuigen gedoopt worden, als religieuze "overheid" en "kerkelijk rechtscollege"op te treden. In feite wordt in het materiaal gesteld dat de betrokken persoon of personen slechts twee alternatieven hebben: óf ze wonen de "rechterlijke hoorzitting" bij, óf ze laten officieel weten dat ze de gemeenschap verlaten.(11)Als voorbeeld wordt in het materiaal een beslissing van het Hooggerechtshof aangehaald waarin onder meer staat:

    Het recht om op vrijwillige basis religieuze gemeenschappen te vormen ter bevordering van de beleving en de verbreiding van een religieuze leer, het recht om tribunalen op te zetten welke beslissen in controversiële geloofsvraagstukken binnen de gemeenschap, alsmede het recht op een kerkelijk bestuur over alle individuele leden, gemeenten en beambten binnen de gemeenschap, is onaantastbaar. Allen die zich bij een dergelijk lichaam aansluiten stemmen daarmee indirect in met dit bestuur en dienen zich aan haar te onderwerpen.
     
     

    Het "recht" waarover hier gesproken wordt is het wettelijke recht van een "kerkelijk bestuur" om op de beschreven wijze te handelen. Zo worden dan ook in de samenvatting van de door de advocaat van het Wachttorengenootschap verstuurde nota de "wettelijke aspecten" benadrukt:
     
     

                        C. Relatie tussen de Gemeente en Haar Leden    Het is een vast gegeven dat het wezen van de relatie tussen een
                        religieuze gemeenschap en haar leden door rechtscolleges wordt gezien als zijnde de overeenkomst van beide
                        partijen, en in het algemeen, een belijdenis van het geloof, een onderschrijven van de leer van de religieuze
                        gemeenschap en een onderwerping aan haar bestuur. (76 C.J.S 755, artikel 11) Een partij die op vrijwillige basis
                        heeft ingestemd lid te worden van een gemeente onderwerpt zich daarmee aan de bestaande regels en
                        procedures van voornoemde gemeente en mag het bestaan ervan niet loochenen. Allen die zich aansluiten bij een
                        dergelijke vrije religieuze organisatie stemmen daarmee indirect in met dit bestuur en dienen zich aan haar te
                        onderwerpen. Aldus de zaak Morrow v. Hill, 364 N.E.2d 1156 (Ohio 1977), Watson v.Jones, 80 U.S. 679,
                        729 (1872), 13 Wallace 679.

           Aangezien uw cliënten de gemeente niet hebben verlaten, hebben zij volgens de wet indirect ingestemd met
           haar bestuur en zich onderworpen aan de bestaande regels en procedures. Zij zijn wettelijk verplicht zich daaraan
           te houden. Het theocratische bestuur van de gemeente waaraan uw cliënten zich volgens de wet hebben
           onderworpen omvat in het bijzonder het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen, haar wettelijke instrument,
           bekend als het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap van New York, inc., en al hun rechtmatig
           aangestelde vertegenwoordigers, daarbij inbegrepen de ouderlingen van de gemeente waaraan zij zijn verbonden.
           Tot de regels en procedures waaraan uw cliënten zichzelf hebben onderworpen behoren ook die welke zijn
           opgesteld door het daartoe ingestelde rechterlijke comité en welke hierboven in detail worden besproken.
     

    Sommigen die zich hebben teruggetrokken en niet wilden dat de ouderlingen hen ondervroegen en over hen "recht spraken", hebben erop gewezen dat zij zich ten tijde van hun doop in de periode van vóór 1985, hebben opgedragen 'aan God en niet aan een organisatie'. Met de huidige, gewijzigde vragen wordt de doopkandidaat ronduit gezegd dat zijn "opdracht en doop" hem 'identificeren als een van Jehovah's Getuigen, verbonden met Gods door de geest geleide organisatie.' Daarmee heeft hij inderdaad elk "wettelijk" recht verspeeld om nog te kunnen zeggen dat hij niet aan het bestuur en de kerkelijke rechtscolleges van de organisatie onderworpen is. Voor de wettelijke afdeling van de organisatie is dit inderdaad een "vereenvoudiging" van de zaak. Dat de organisatie de heilige en zeer persoonlijke stap van de doop aangrijpt als gelegenheid om haar gezag te laten gelden in het leven van de dopeling, vind ik een droevig bewijs van het streven naar macht.

    Evenals de religieuze leiders uit de eerste eeuwen de klok terug draaiden en weer terugkeerden tot Oudtestamentische denkbeelden van een speciale priesterklasse, waarmee zij alle christenen die niet tot die klasse behoorden ondergeschikt achtten in hun verhouding tot God, zo poogt de Wachttorenorganisatie regelmatig haar leden in datzelfde Oud Testamentische licht te bezien. Tijdens de jaarlijkse "districtscongressen" staan er dikwijls drama's op het programma, waarin de houdingen tegenover mannen zoals Mozes, de middelaar van het wetsverbond, Aäron de hogepriester, koning Saul, Koning David of andere mannen in een bijzondere, unieke en voorname positie, worden uitgebeeld. Zonder schaamte vergelijkt de organisatie zichzelf en haar positie dan met deze personen en stelt nadrukkelijk dat men haar met dezelfde achting en onderdanigheid tegemoet dient te treden. Het is alsof de komst van Christus niet heeft plaatsgevonden en alsof deze helemaal geen radicale verandering met zich mee heeft gebracht, waardoor een dergelijk onderscheid is weggevallen en allen in dezelfde positie voor hun hemelse Vader en in dezelfde verhouding tot hun Hoofd en Meester, Christus, zijn geplaatst.

    In een artikel in het tijdschrift Christianity Today van 21 oktober, 1980, werd gewezen op de bezorgdheid van de Reformatoren, die zagen hoe de gevestigde Kerk een doel was geworden in plaats van een middel. Er werd verder gezegd:

    Waar zij tegen streden was een kerk die zichzelf een leergezag aanmatigde, waarmee zij zichzelf buiten elke correctie van de Schrift plaatste. De kerk was niet meer een middel om de mensen de kennis van God in te prenten. Zij was een doel in zichzelf geworden, waarbij iedereen aan haar leerstellingen onderworpen was.

    Minder dan honderd jaar heeft de Wachttorenorganisatie nodig gehad om het gehele grondpatroon uit het verleden te vervolmaken. In dit relatief korte tijdsbestek heeft zij haar gematigde, pretentieloze en tolerante houding ingeruild voor een dogmatische, waarbij zij haar haar aanhangers opzadelde met wat zijzelf omschrijft als haar "grote verzameling waarheden": de door haar ontwikkelde traditionele leerstellingen, haar officiële geloofsbelijdenis. Was er aanvankelijk sprake van een toestand van betrekkelijke vrijheid, waarbij de broeders werden beschouwd als gewone leden van een universele priesterschap onder Christus, nu maakte zij voor haar leiders niet alleen aanspraak op apostolisch gezag, maar oefende via een gecentraliseerd bestuur ook macht uit over anderen. Hiermee kende zij zichzelf een positie toe die de apostelen nooit hebben ingenomen tegenover hun broeders, aangezien zij zichzelf zagen 'niet als meesters over andermans geloof, maar als medewerkers tot hun vreugde.'(12) Het was vooral in de jaren '20 en '30 dat deze gedachtegang en houding binnen de organisatie van de Getuigen vorm kreeg. Het is droevig dat men dit zo heeft gelaten en dat het tot op vandaag overeind is gebleven. De toenmalige leiding is niet in staat geweest om van de starheid van dat concept los te komen. Betekent dit nu dat de mannen die binnen de organisatie verantwoordelijke posities bekleden, allen op "macht beluste", dictatoriale mensen zijn? Zo zie ik hen zeker niet, en op grond van mijn eigen ervaring weet ik dat velen zo ook niet zijn. In de eerste eeuwen waren er mannen die, zoals de "wolven" voor wie Paulus waarschuwde, zich ten doel stelden de mensen zover te brengen dat zij hen als leiders gingen volgen, en die, om dat doel te bereiken, menselijke autoriteit verheerlijkten. Daarnaast waren er ongetwijfeld ook andere christelijke mannen die, geconfronteerd met teleurstellende situaties waarin zij zagen hoe mensen heen en weer werden geslingerd door wat in hun ogen valse leringen waren, toch meewerkten aan de opbouw van menselijke autoriteit, in de verkeerde veronderstelling dat het doel de middelen heiligt, en aldus bezweken voor de aantrekkingskracht van autoriteit. Dezelfde invloed is ook vandaag werkzaam.

    Het autoritaire klimaat dat zich op het bestuurlijke niveau van de Getuigen ontwikkeld heeft, is niet noodzakelijkerwijs een weerspiegeling van de hartetoestand van alle leden van het Besturende Lichaam. Feitelijk is er voor een man geen enkele doeltreffende wijze waarop hij door "campagne te voeren" lid zou kunnen worden van dit selecte gezelschap. Uitnodigingen om lid te worden, zijn het gevolg van geheime vergaderingen van het Lichaam en komen voor de genodigden in het algemeen als een verassing. Enkele van de mannen zijn eerder zachtmoedig te noemen en hebben niet de neiging anderen te overheersen. Ze nemen zelden het woord in de besprekingen; ze schijnen een zekere eerbied voor bepaalde leden te hebben en stemmen bijna altijd zoals deze ook stemmen. Anderen, die op uitnodiging van het Lichaam lid zijn geworden schijnen daarna op de een of andere wijze de smaak te pakken hebben gekregen: het bevalt hen wel om deel uit te maken van de gezagsstructuur en daar afstand van doen zou hen zwaar vallen. Zij zouden misschien wel voor een meer tolerante en minder dominerende benadering zijn, maar zij doen denken aan degenen over wie Jezus in Johannes 12:42, 43 sprak. Zij laten wel van zich horen, maar ze gaan niet zover dat er moeilijkheden van komen. Dan zijn er nog degenen die laten zien dat het hun wel degelijk om macht te doen is, zowel ten aanzien van de organisatie als ten aanzien van henzelf. Doch zelfs hier aarzel ik om tegenover hen als individuele personen een oordelende houding aan te nemen. Het is vaak moeilijk te doorgronden wat de oorzaken voor een bepaalde opstelling zijn. Het uitoefenen van macht over anderen is eerder een teken van zwakheid en onzekerheid, dan van kracht. Het geduldig omgaan met mensen, het redeneren met hen, vertrouwen te hebben in de kracht van waarheid, te proberen ondanks een afwerende houding de juistheid van een standpunt aan te tonen, door woord en daad mensen op te bouwen in geloof, liefde en begrip—dat is een heel wat moeilijker en zwaardere taak dan eenvoudigweg mensen te gebieden dingen te doen, wetten uit te vaardigen en regels voor te schrijven, en vragen te onderdrukken door het laten gelden van autoriteit.(13) Dat laatste is de weg van zwakheid. En evenals echtgenoten, ouders, werkgevers en anderen hier maar al te vaak aan toegeven, soms uit een gevoel van geïrriteerdheid of machteloosheid, geven ook mannen in religieuze systemen hieraan toe. En wat in dit opzicht geldt voor de gezagsstructuur van de Wachttorenorganisatie, geldt ook voor andere religieuze organisaties. Zoals ik ook al in Gewetensconflict heb geschreven, is het mijn overtuiging dat het fundamentele kwaad is gelegen in het concept of de voorstelling dat de Wachttorenorganisatie door God met exclusieve autoriteit is bekleed, alsook in de opvatting dat uitsluitend door het uitoefenen van een dergelijk gezag, eenheid, orde en productiviteit bereikt kunnen worden. In ieder geval zijn zeker enkele van de mannen van het Besturende Lichaam van dat concept het slachtoffer geworden en in de val gelokt door de aantrekkingskracht van een dergelijke vleselijke denkwijze. Hoe bedrieglijk deze aantrekkingskracht van autoriteit ook is, het ontslaat ons echter niet van onze verantwoordelijkheid. Hoewel veel van wat thans bestaat, zoals aangetoond, een erfenis is van het verleden—en zelfs van een ver verleden, voordat de Wachttorenorganisatie en haar verschillende presidenten en leiders op het toneel verschenen—is het nog steeds een erfenis die men niet hoeft te accepteren. Het zal duidelijk zijn dat de verheven beweringen van de Wachttorenorganisatie en haar schending van de Goddelijke autoriteit onschriftuurlijk zijn en dat dit een zekere verantwoordelijkheid legt op de schouders van zowel de promotors als de ondersteuners ervan. Dat men het niet ziet, omdat men het niet wil zien, is geen excuus om zich aan die verantwoordelijkheid te onttrekken. Het is intussen zover gekomen dat velen, zoniet de meesten, het luisteren naar de organisatie gelijkstellen met het luisteren naar God en het verwerpen van haar boodschap en leringen beschouwen als minachting voor God. Zelfs wanneer men aarzelt om haar uitleggingen aan te nemen of, nog veel erger, wanneer men ze in twijfel trekt, geeft men blijk van een gebrek aan geloof in God en twijfelt men aan hem. Ook moet niemand menen dat zijn of haar mentale vermogens in staat zijn de Schrift te begrijpen zonder de leiding van de organisatie vanuit Brooklyn. Wie met haar gaat, waarheen dat ook moge zijn, gaat met God. Wie inziet dat zij de verkeerde weg is ingeslagen en haar derhalve niet meer volgt, geeft blijk van een onafhankelijke en opstandige geest. Wie de juiste betekenis van iets inziet, voordat de organisatie het inziet, en wat het ergste is, er ook nog over praat, is aanmatigend en loopt verder vooruit dan God. Ik kan niet anders concluderen dan dat de geest van de "mens der wetteloosheid" hier aan het werk is geweest, op de wijze zoals hij zich ook in het verleden heeft gemanifesteerd.

    Het gelijkstellen van de organisatie met God zoals dat onder Jehovah's Getuigen gebeurt, is overduidelijk en ligt diep verankerd in de gedachtewereld van de meeste leden, veel dieper nog dan zij zich wellicht realiseren. Ik weet dat niet allen die gelijkschakeling maken, want ik ken personen, van wie zelfs enkele op belangrijke posities, die hebben laten weten dat zij geen geloof schenken aan dergelijke verheven beweringen. Maar ik ben er ook vrij zeker van dat zij, om een dergelijke gelijkschakeling te vermijden, de gepubliceerde beweringen in hun eigen gedachten voortdurend moeten "bewerken" en de extreme opvattingen moeten ombuigen—wat neerkomt op het bijstellen ervan waardoor zij een andere betekenis krijgen—om ze daarmee voor zichzelf te kunnen rechtvaardigen. Voortdurend zoeken zij naar verstandelijke argumenten voor het feit dat zij telkens maar weer gehoor geven aan de oproep van de leiders om volgzaam en loyaal te zijn. En met dit alles moeten zij voortdurend op hun hoede zijn om ervoor te zorgen dat anderen niets merken van hun werkelijke gevoelens. Dit is beslist geen christelijke vrijheid te noemen.

    Voetnoten:

    (1) Ik herinner mij dat mijn oom, Fred Franz, die toen inmiddels vice-president van de Watch Tower was, tegen mij zei dat als zijn doop in de Presbyteriaanse Kerk door onderdompeling zou zijn geschied (in plaats van door besprenkeling), hij deze nog steeds als geldig zou hebben beschouwd.

    (2) De Wachttoren van 15 maart 1957 blz. 143

    (3) De Wachttoren van 15 september 1955 (blz. 284 § 15)

    (4) Voorzover ik mij kan herinneren, stond dit zelfs in de samenvattingen die de Watch Tower had opgesteld voor
           degenen die dooptoespraken gaven.

    (5) Deze doopvragen staan in de Engelstalige Watchtower van 1 okt 1942, blz.302. [Ze staan eveneens vermeld in de
          Nederlandse Wachttoren van 15 juni 1964, blz 359, 360,-vert.]

    (6) Handelingen 2:38, New English Bible; 1 Petrus 3:21,22.

    (7) De Wachttoren van 15 september 1956, blz. 428.

    (8) Handelingen 16:31-33; vergelijk ook Handelingen 2:36; 8:5,12,27-38; 9:1-20; 10:34-48; 11:16,17;18:8; 19:3-5.

    (9) Romeinen 6:3; Galaten 3:27.

    (10) Mattheus 28:19, New English Bible.

    (11) De redenen waarom velen hun verbintenis niet op een dergelijke formele wijze wensen te beëindigen, worden
             besproken in de hoofdstukken 10, 11 en 17 van dit boek (In Search of Christian Freedom)

    (12) 2 Korintiërs 1:24.

    (13) Vergelijk Spreuken 16:32; 2 Timotheus 2:24, 25; Jakobus 3:13-18; 1 Petrus 5:1-7.



     
     

    Ga naar de top van de pagina
     
     

    Terug

    11-05-2009 om 18:36 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vervangende dienstplicht bij Jehovah's Getuigen...waar is de tijd?
     

    Vervangende dienstplicht bij Jehovah's Getuigen

    In de Appendix bij hoofdstuk 12 (op blz. 429 van Gewetensconflict) bespreekt Raymond Franz de 'recente' beleidsverandering van de Wachttoren met betrekking tot vervangende dienstplicht:  

    In De Wachttoren van 1 mei 1996 wordt nog een belangrijke verandering afgekondigd, ditmaal met betrekking tot een gedragsregel. Zoals aangetoond op de bladzijden  120-126 en 150-151 van Gewetensconflict, alsook op de bladzijden 257-268 van In Search of Christian Freedom, kwam aan het eind van de jaren '70 de kwestie van vervangende dienstplicht (wat inhoudt: werk in ziekenhuizen of ander werk ten behoeve van de gemeenschap) onder de aandacht van het Besturende Lichaam. Dit leidde tot talloze, langdurige en verhitte discussies. Er werd een onderzoek ingesteld bij alle 90 bijkantoren over de gehele wereld. Zoals eerder uiteengezet, gaven veel bijkantoorcomités, waaronder die van verscheidene grote landen, te kennen dat de betrokken mannelijke Getuigen de logica en de schriftuurlijke basis van het standpunt van de organisatie niet konden inzien. In een aantal gevallen trokken de bijkantoorcomités de juistheid van de gedragsregel in twijfel, waarbij zij schriftuurlijke redenen aandroegen waarom zij deze zaak als een zaak van het geweten beschouwden. (Zelf had ik zo'n veertien pagina's geschiedkundig, schriftuurlijk en ander, algemeen bewijsmateriaal aangedragen dat in dezelfde richting wees.)

    Het onderwerp kwam in de periode van 28 januari tot 15 november 1978 in zes verschillende zittingen van het Besturende Lichaam aan de orde. Toen er gestemd moest worden, stemde in elke zitting een meerderheid van het Besturende Lichaam vóór een verandering. Maar de noodzakelijke tweederdemeerderheid werd pas in de zitting van 15 november bereikt. Deze hield echter minder dan een uur stand. Lloyd Barry, die met de tweederdemeerderheid voor een verandering had gestemd, kondigde na een onderbreking aan dat hij van mening was veranderd en dat hij nu voor de traditionele gedragsregel stemde. De regel bleef gehandhaafd.

    Een jaar later, op 15 september 1979, werd er opnieuw gestemd. De ene helft was voor, de andere helft tegen een verandering.

    De regel bleef daarna nog 16 jaar van kracht, totdat er in De Wachttoren van 1 mei 1996 werd afgekondigd dat het aanvaarden van vervangende dienst een zaak van het geweten is. In die 16 jaar hebben duizenden Getuigen, voornamelijk jonge mannen, in de gevangenis gezeten vanwege hun weigering om als vervanging voor militaire dienst allerlei werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de gemeenschap. Zelfs nog in 1988 werd er in een rapport van Amnesty International verklaard dat in Frankrijk "dat jaar meer dan 500 gewetensbezwaarden inzake militaire dienst, van wie het overgrote deel Jehovah's Getuigen, werden ingesloten". In datzelfde jaar werden er in Italië"naar verluidt ongeveer 1000 gewetensbezwaarden, het merendeel Jehovah's Getuigen, in 10 militaire gevangenissen ingesloten vanwege hun weigering om militaire dienst of vervangende burgerdienst te verrichten".

    Maar hiermee is nog niet alles gezegd. Als namelijk dat ene lid van het Besturende Lichaam in 1978 zijn stem niet had gewijzigd, dan zou van deze mannen nauwelijks iemand naar de gevangenis zijn gegaan, aangezien uit de verslagen van de bijkantoorcomités blijkt dat deze jonge mannen niet op grond van hun eigen geweten voor de gevangenis kozen. Zij deden dit omdat zij zich verplicht voelden een door de organisatie opgelegde gedragsregel te volgen.

    Hoewel de verandering zonder twijfel moet worden toegejuicht, gaan de gedachten toch uit naar al die mannelijke Getuigen die bij elkaar duizenden jaren hebben verloren, jaren waarin hun de vrijheid werd ontnomen met familie en vrienden om te gaan, te werken aan hun eigen financiële situatie of die van hun verwanten, en andere nuttige activiteiten te ontplooien die niet mogelijk zijn binnen gevangenismuren. Het is een ongelofelijke verspilling omdat er geen doel mee gediend was. Deze jongens kozen hiervoor omdat de gezagsdragers van de organisatie hun een standpunt oplegden dat onschriftuurlijk was.

    Wanneer de organisatie de fouten eerlijk had toegegeven - niet alleen de fouten op leerstellig gebied, maar ook de fout zich onrechtmatig in zaken te mengen die iemands persoonlijke geweten aangaan - en zij de gevolgen eerlijk onder ogen had willen zien, dan zou men alle reden hebben gehad om lovende woorden te gebruiken en zelfs te hopen op een zekere fundamentele hervorming. In De Wachttoren van 1 mei 1996 wordt op dergelijke zaken echter helemaal niet ingegaan, en er is ook niet de geringste aanwijzing dat de organisatie de gevolgen van dit verkeerde standpunt, dat een halve eeuw lang werd ingenomen, ook maar enigszins betreurt. Er wordt zelfs geen enkele verklaring gegeven voor het feit dat zij vijftig jaar lang zo star is geweest en erop stond dat aan deze verkeerde gedragsregel werd vastgehouden. In een paar zinnen wordt de verandering afgekondigd, alsof het om de uitvaardiging van een edict gaat waarvan de boodschap in feite is: "Op dit terrein mag je nu je geweten gebruiken." In plaats van zich te verontschuldigen, lijkt de organisatie veeleer de mening te zijn toegedaan dat zij een applaus verdient voor het aanbrengen van de verandering. Een verandering die zij, wanneer zij verstandig (en nederig) was geweest, al tientallen jaren daarvoor had kunnen aanbrengen, maar die zij had tegengehouden, ondanks dat er, zowel door leden van het Besturende Lichaam als door leden van bijkantoorcomités, overvloedige, schriftuurlijke argumenten voor afschaffen waren aangedragen. Sommige leden van de bijkantoorcomités hadden niet alleen de schriftuurlijke argumentatie die te vinden is in De Wachttoren van 1 mei aangedragen, maar tevens materiaal dat nog uitgebreider en nog zorgvuldiger was uitgewerkt dan het materiaal in dat tijdschrift. Zij hadden dit ook in 1978 gedaan, maar het werd in feite niet belangrijk gevonden of serieus genomen door die leden van het Besturende Lichaam die stonden voor handhaving van de destijds geldende traditionele gedragsregel.

    Zelfs van dwaling, tenminste als het gaat om een dwaling van het Wachttorengenootschap, wordt gezegd dat er een nuttige werking van uitgaat. In dezelfde Wachttoren wordt namelijk gesproken over het feit dat de organisatie in het verleden een verkeerde zienswijze heeft gehad met betrekking tot de "hogere machten" of de "superieure autoriteiten" van Romeinen 13. Tegen alle bewijzen in dat daarmee de menselijke regeringsautoriteiten worden bedoeld, had zij erop gestaan dat met de "hogere machten" uitsluitend God en Christus worden bedoeld. Deze uitleg was in de plaats gekomen van de eerdere en correcte zienswijze en werd onderwezen van 1929 tot 1962. In De Wachttoren van 1 mei 1996 wordt op bladzijde 14 over de verkeerde zienswijze gezegd:

    "Terugkijkend moet er worden gezegd dat deze zienswijze, die de oppermacht van Jehovah en zijn Christus verhoogde, Gods volk gedurende deze moeilijke periode heeft geholpen om zonder te schipperen aan een neutraal standpunt vast te houden."

     In feite wordt hiermee gezegd dat indien men de juiste zienswijze zou hebben gehad, namelijk de zienswijze die Paulus voor ogen had toen hij deze raad neerschreef, men niet voldoende leiding zou hebben ontvangen, of dat men hiermee toch niet zo effectief tegen een onchristelijke handelwijze beschermd zou zijn geweest als met de verkeerde zienswijze die door het Wachttorengenootschap werd onderwezen! Er is geen enkele schriftplaats waaruit zou blijken dat God zijn volk door middel van dwaling leidt. In moeilijke tijden sterkt Hij hen met waarheid, niet met dwaling. - 1 Johannes 1:5; Psalm 43:3; 86:11.

    Zelfs het aanbrengen van veranderingen, zoals dat onlangs is gebeurd, is in feite niet veel meer dan het bestrijden van symptomen in plaats van het bestrijden van de ziekte zelf. De feitelijke ziekte is hier de sterke nadruk op het gezag van de organisatie, die zich het recht toeeigent om te heersen over het geweten en het persoonlijke denken van mensen. Zoals de voormalige katholieke theoloog Charles Davis het zegt: "De mogelijkheid bestaat dat men de oorzaak van de ziekte als haar geneesmiddel gaat propageren." Wanneer er in het tijdschrift De Wachttoren een grote verandering wordt afgekondigd, wordt het probleem van de oorspronkelijke, verkeerde leerstelling niet onder ogen gezien en wordt niet erkend dat juist misbruik van de Schrift de verandering noodzakelijk maakte. Er wordt daarentegen gedaan alsof er alle reden is zich te onderwerpen, en vertrouwen te hebben in het systeem dat de verkeerde zienswijze had verkondigd, maar er tevens op had gestaan dat ze werd aanvaard, en tegen iemand die dat niet deed maatregelen had genomen. In al dit soort gevallen is helaas overduidelijk gebleken dat de verandering niet werd ingegeven door liefde voor de waarheid, toewijding aan de Schrift of bezorgdheid voor mensen, maar veeleer door het feit dat het vorige standpunt onhoudbaar was geworden en soms uiterst moeilijk overeind te houden was. We hebben dit gezien met betrekking tot de leerstellingen over 1914. Dat is de reden waarom het een ijdele hoop is échte hervormingen te verwachten.

    (blz. 429 - 432 uit Gewetensconflict)

     

    Terug

     

    10-05-2009 om 11:35 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk 1 van In Search of Christian Freedom door Raymond Franz

    - 1 -

    De Speurtocht naar Christelijke Vrijheid


     

     

    Christus heeft ons vrij gemaakt om in de vrijheid te blijven. . . Het gaat alleen om het geloof, dat werkzaam is door de liefde. Gij waart zo goed op weg. Wie heeft u verhinderd de stem van de waarheid te blijven volgen? – Galaten 5:1, 6, 7, [Willibrord Vertaling]

     

     

    N

    et als geloof, liefde en waarheid, is vrijheid een belangrijk aspect van het ware christendom. Waar vrijheid heerst, gedijen geloof, liefde en waarheid. Wanneer vrijheid beperkt is of ontbreekt, lijden ze onvermijdelijk schade. – 2 Korinthiërs 3:17

     

    De vrijheid die Gods Zoon ons gaf heeft juist ten doel dat we ons geloof en liefde volledig tot uitdrukking kunnen brengen, vrij van beperkingen die mensen (niet God) ons willen opleggen. Het zonder tegenspraak opgeven van die vrijheid betekent onvermijdelijk het opofferen van waarheid. Want zij die zulke beperkingen willen opleggen doen dit niet uit waarheid, maar uit dwaling.

    In de afgelopen paar decennia hebben honderdduizenden personen zich losgemaakt van de religie waarin ik ben opgegroeid: Jehovah’s Getuigen. Gedurende diezelfde decennia zijn echter honderdduizenden andere personen toegetreden tot dezelfde religie, en wel in die mate dat de religie is blijven groeien. Ik denk niet dat het vertrek of de toetreding van deze personen op zichzelf iets bewijst.

    De werkelijke vraag met betrekking tot diegenen die weggingen is, waarom ze dat gedaan hebben, wat hen bewoog zich af te scheiden. Was het uit liefde voor de waarheid? Was het omdat zij hun geloof en hun liefde wilden uiten in christelijke vrijheid? Hadden ze dit niet kunnen bereiken door te blijven waar ze waren? Was hun vertrek gerechtvaardigd?

    Evenzo kunnen vragen gesteld worden ten aanzien van diegenen die toetreden. Het lijdt geen twijfel dat een aanzienlijk aantal hiervan voorheen ongodsdienstig, ongeestelijk en in wezen materialistisch in hun opvattingen was. Vanaf hun toetreding hebben ze aanzienlijke verandering aangebracht op deze gebieden. Ten minste een deel van hen werd geholpen zichzelf te bevrijden van ernstige problemen als seksuele bandeloosheid, alcoholisme, drugsverslaving, gewelddadigheid of oneerlijk, zelfs crimineel gedrag. Dit heeft zeker een verbetering in hun levens betekend.

    Het is echter ook waar dat deze staat van dienst van hulp niet uniek is. De meeste religies en kerkorganisaties kunnen een veelvoud van geschiedenissen en getuigenissen aanvoeren van personen die door hun bekering een absolute ommekeer in hun leven hebben meegemaakt. Evenzo kunnen de verhalen en de aantallen van diegenen die zijn geholpen door de Wachttoren-organisatie in het overwinnen van verderfelijke gewoonten of verslavingen ongetwijfeld zelfs worden geëvenaard door enkele sociale instellingen, waaronder Anonieme Alcoholisten, afkickcentra, en soortgelijke instellingen. En zeker de meerderheid van diegenen die Getuigen worden waren voordien niet personen die met zulke problemen te kampen hadden.

    Wat ook de schijnbare voordelen geweest mogen zijn, de vraag blijft: tegen welke prijs zijn ze verworven? Heeft hun toetreding tot de organisatie van de Getuigen uiteindelijk geresulteerd in een verlies van vrijheid om waarheid, geloof en liefde uit te drukken op een wijze die niet wordt afgedwongen of beperkt door menselijke overheersing?

    Als dit het geval zou zijn, hoe geloofwaardig of betrouwbaar is dan de verbetering die is verworven? Hoe christelijk zijn de ogenschijnlijke voordelen nu werkelijk?

    Dezelfde vragen kunnen – en zouden moeten – worden toegepast op elke religie die belijdt christelijk te zijn, en ik hoop dat wat hier naar voren wordt gebracht waardevol mag zijn voor mensen met allerlei religieuze achtergronden. Want de kwestie waar het om gaat is in feite veel omvangrijker dan de afzonderlijke problemen van de mensen die er bij betrokken zijn. Het reikt tot in het absolute hart van het goede nieuws over Gods Zoon, Jezus Christus.

     

    Waar het verschil ligt

     

    Enkele eeuwen geleden, ten tijde van de Reformatie, een tijd waarin veel mensen zich door hun geweten verplicht voelden kerkelijke overheersing over hun levens en hun geloof te verwerpen, bracht één van hen de positie van een christen op deze wijze onder woorden:

     

    Een christenmens is een vrije heer over alle dingen en is niemand onderdanig.

     

    Daarna ging hij hier verder op in door te zeggen:

     

    Een christenmens is een gehoorzame dienstbare dienstknecht in alles en is iedereen onderdanig. (1)

     

    Dit klinkt tegenstrijdig, maar dat is het niet. In feite is het een vrije weergave van de woorden van de apostel Paulus in 1Korinthiërs 9:19(2)

     

    Want hoewel ik vrij sta tegenover allen, heb ik mij allen dienstbaar gemaakt, om er zoveel mogelijk te winnen.

     

    Het verschil is dat het hier niet gaat om een onderwerping die wordt afgedwongen door mensen die aanspraak maken op een superieure positie en die erop staan dat men zich aan hun gezag onderwerpt, maar om een onderwerping en dienst die vrij en spontaan ontspringt in iemands eigen hart. Het is een onderwerping en dienst die niet het resultaat is van toegeven aan aanspraken en eisen van een ander, maar van het zien van andermans behoeften en van het goede waartoe dat kan leiden. Paulus erkende slechts één door God aangewezen Hoofd en Meester, Christus, en erkende geen ander individu of een groep van personen in die positie. Van sommigen die zulk gezag voor zich probeerden op te eisen zei hij:

     

     "[Zij waren] heimelijk … binnengeslopen om de vrijheid die we in Christus Jezus hebben, te bespieden. Zij wilden ons weer slaven maken. [zij proberen ons te binden aan regels en voorschriften, Phillips Modern English]. Wij hebben echter geen moment voor hen een stap terug gedaan; het ging erom, de waarheid van het evangelie voor u veilig te stellen.(3)

     

    De Apostel vatte het verlies van christelijke vrijheid door religieuze overheersing niet licht op. Toen hij de woorden die aan het begin van dit hoofdstuk aangehaald werden neerschreef, was dat gericht aan mensen die zich lieten misleiden door een vals evangelie of goed nieuws. In zijn tijd was dat de poging om opnieuw het Wetsverbond aan christenen als verplichting op te leggen, wat hun vrijheid in Christus aanzienlijk bedreigde. Waarin school dan het grote gevaar? De wet die aan christenen werd opgelegd was toch immers dezelfde wet die Jehovah door middel van Mozes had gegeven. Waarom zou Paulus dan zeggen dat het opnieuw opleggen ervan zou leiden tot “het opnieuw gebukt gaan onder een juk van slavernij”?

    Een deel van het het gevaar lag in het feit dat een dergelijke onderwerping een aanleiding is voor mensen om zich op te werpen als uitleggers van de wet, waarbij hun uitleggingen kracht van wet krijgen en er gerechtelijke lichamen en religieuze rechtbanken ontstaan die deze regels toepassen en als handhavers van de wet strafmaatregelen opleggen. Dat zou de herinvoering betekenen van een menselijk priesterschap over christelijke gelovigen die slechts één Hogepriester en Middelaar hebben, Gods zoon.(4) Waarom dan, ijverden sommige mannen in de eerste-eeuwse christelijke gemeente voor de herinvoering van het houden van de wet? Klaarblijkelijk was de reden dat zij, bewust of onbewust, zeggenschap en autoriteit over anderen wilden uitoefenen. Ze streefden naar macht over medechristenen, en één wijze om dit te verkrijgen was door zich tussen christenen en hun rechtmatig hoofd, Christus, te stellen. Dit was een vervulling van de profetie van de apostel opgetekend in Handelingen 20:29,30:

     

    Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij U zullen binnendringen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit UW eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken(5)

     

    Hun argumenten waren aannemelijk, klonken logisch, en Paulus toont dat velen van hun toehoorders overtuigd werden en dit als de waarheid van het evangelie accepteerden. De voorstanders van het houden van de wet konden bepleiten dat God rechtvaardigheid en heiligheid eist - hetgeen waar is – en dat zonder het opleggen van de wet de mensen eenvoudigweg niet aan rechtvaardigheid vasthouden – wat voor de meeste mensen waar mag zijn, maar wat niet waar zou moeten zijn voor christenen. Het begon met het benadrukken van het belang van de besnijdenis, iets dat door God zelf ruim tweeduizend jaar eerder was ingesteld, in de tijd van Abraham. Toen deze basis eenmaal aanvaard was, bouwden zij erop verder door er andere aspecten van de wet aan toe te voegen, die zij als noodzakelijk voorstelden om in een goede verhouding met God te staan en om een zuivere gemeente te houden.(6)

    Het grootste gevaar lag destijds in de wijze waarop deze nadruk op het houden van de wet een verandering teweeg zou brengen in de verhouding van de christen met God door Christus. Het fundament van de hoop van de christen zou erdoor in een verkeerd daglicht gesteld worden en het juiste zicht op de christelijke bediening zou er door vertroebeld raken. Paulus herkende het als een ernstige verloochening van het goede nieuws dat hem door God en Christus was opgedragen te prediken.(7)  Om de ernst van de zaak te benadrukken schreef hij:

     

    Jullie die trachten rechtvaardig te worden verklaard door de wet, zijn vervreemd van Christus; jullie zijn van de genade afgevallen. Maar door geloof verwachten wij vurig de rechtvaardigheid waarop wij hopen. Want in Christus Jezus heeft besnijdenis noch onbesnedenheid enige waarde. Het enige dat telt is geloof dat zichzelf door liefde uitdrukt.(8)

     

    In die paar woorden, “geloof dat zichzelf door liefde uitdrukt”, vat de geïnspireerde schrijver de essentie van het hele christelijke leven samen. De christelijke man of vrouw wordt niet gemotiveerd door bezorgdheid om zich aan regels te houden, of door een daarmee vergezeld gaande bezorgdheid om bij de naleving ervan de goedkeuring van anderen te verkrijgen, en zeker niet door de angst om voor een gerechtelijk lichaam gedaagd te worden wegens overtreding van bepaalde gedragslijnen en bepalingen – hetgeen een volkomen negatieve drijfveer is – maar door geloof en liefde. Geloof en liefde zijn de positieve krachten die niet alleen de beste afschrikking bieden tegen overtredingen maar zij zetten bovenal tot goede daden aan, de vruchten van hen die werkelijk discipelen zijn van Gods Zoon. .

    Wellicht dat een voorbeeld uit het dagelijks leven beter kan verduidelijken wat het betekent om onder de wet, of onder de genade of onverdiende goedheid te staan ¾ wat, alles welbeschouwd, het uiteindelijke resultaat is.

    Neem bijvoorbeeld eens een gezin waarin de echtgenoot zowel vader als kostwinner is. Als hij zou besluiten leiding te geven aan zijn vrouw door haar een lijst van geboden, specifieke regels en wetten voor te houden, over hoe ze het huishouden moet doen, welke methode ze daarbij moet gebruiken en op welke dagen en tijdstippen ze voor alle huishoudelijke en familie-aangelegenheden zou moeten zorgen (schoonmaken, boodschappen doen, maaltijden bereiden, zorgen voor kleding, de kinderen leren gehoorzamen), zo’n echtgenoot zou een zeer ordentelijk gezin kunnen hebben, waarin de dingen volgens schema verlopen. Maar hij zou waarschijnlijk ook een ongelukkige vrouw hebben.

    Wellicht schenkt het hem voldoening (of wat daar voor doorgaat) te zien dat alles onder zijn gezag en volgens zijn voorschriften wordt uitgevoerd. Maar hij zou nooit weten of ze voortkwamen uit liefde.

    Een echtgenoot die daarentegen in de kracht van liefde en vriendelijkheid gelooft en zijn denken niet laat leiden door een vals gevoel van superioriteit, maar een man is die zijn vrouw vertrouwt en respecteert, haar intelligentie en haar vermogen om zelf voor de dingen te kunnen zorgen erkent en gelooft dat haar zorg voor het huis en het gezin even sterk is als de zijne (en haar ook dienovereenkomstig behandelt), zo'n echtgenoot kan evenzeer het plezier beleven van een ordelijk, goed verzorgd huis. Maar de sfeer zal er veel meer ontspannen en gelukkiger zijn dan in het eerste voorbeeld. Hij kan dit door middel van een goede communicatie en discussie bereiken, waarbij hij streeft naar gemeenschappelijke conclusies en beslissingen, in plaats van enkel blijk te geven van willekeurige autoriteit. Wanneer hij ziet dat het huis keurig en schoon is, dat de maaltijden goed bereid worden, dat er voor kleding wordt gezorgd, of wanneer hij constateert dat zijn kinderen een groot respect voor hem ontwikkeld hebben, dan weet hij dat dit alles het resultaat is van iets anders dan het naleven van regels. Hij kan oprecht blij en tevreden zijn in de wetenschap dat alles voortkomt uit de liefde van zijn vrouw voor hem, voor hun huwelijk en voor het gezin.

    Naar buiten toe ziet het er in beide gevallen op bepaalde gebieden misschien hetzelfde uit. Maar intern bestaat er een enorm verschil. De sleutel ligt in het verschil in motivatie en bedoeling. En dat is nu juist het verschil wat zo bepalend is voor de wijze waarop iemand als christen leeft: staat hij of zij onder de wet of onder Gods liefdevolle goedheid door Jezus Christus?

    Gods wijsheid is hierin beslist zichtbaar. Liefde en geloof, de ware “regels” van de christen, kunnen de intiemste gedachten en diepten van het hart bereiken. Ze kunnen elk aspect van het leven beroeren en beïnvloeden op een wijze die door wetten en regels nooit bewerkstelligd kunnen worden. Doordat de christen niet onder de wet staat, wordt hij in een positie geplaatst waarin hij kan laten zien wie hij in de grond van zijn hart werkelijk is. En alleen dat telt bij God.

     

    Hoe langer ik lid was van het Besturend Lichaam van Jehovah’s Getuigen, hoe meer dit punt mijn denken bepaalde. Ik had het gevoel dat een buitensporig groot deel van de in het Besturende Lichaam doorgebrachte tijd in beslag werd genomen door de besluitvorming ten aanzien van regels voor het privé-leven van mensen. Ik zag dat elke regel vragen te voorschijn riep die weer tot nieuwe regels leidden, op grond waarvan de rechtschapenheid van anderen werd beoordeeld. Slechts als mensen deze regels in acht namen, konden zij als rechtvaardig voor God en Christus beschouwd worden. Waarom zou dit zo moeten zijn? Hadden wij – een paar mannen – werkelijk de volmacht van God zo te handelen? Was het werkelijk voor het welzijn van degenen die we geacht werden te dienen?

    Pas toen ik begon te beseffen dat de vrijheid die in de Schrift wordt geleerd niet gewoonweg het vrij zijn van de Mozaïsche wet betekende maar van het hele idee van het gehoorzamen van wetten – ongeacht welk soort van wet – was ik in staat te zien waar het werkelijke probleem lag. In plaats van het houden van wetten en voorschriften als middel om binnen de christelijke gemeente een positie van rechtschapenheid te verkrijgen en te behouden, was er een betere weg. Juist dat maakt christelijke vrijheid mogelijk, bereikbaar en zo begerenswaardig.

    Het is niet, dat de wet slecht is (het is immers het enige dat veel mensen in deze wereld in het gareel houdt)(9) Het is veeleer dat liefde en geloof zo superieur zijn, zoveel meer tot stand kunnen brengen dan een wet ooit zou kunnen; ze kunnen een rechtvaardige geest voortbrengen die uit het hart ontspringt. Wie zouden we zelf meer vertrouwen en voor wie hebben we meer respect en achting? Iemand die zegt zich te onthouden van het verkeerde "omdat het onwettig is"? Of iemand die zegt zich ervan te onthouden "omdat het liefdeloos is en blijk geeft van een gebrek aan geloof in God?” De eerste uitlating verraadt slechts wat iemands houding of interesse is ten aanzien van de wet, terwijl de tweede ons een blik verschaft in het hart en de innerlijke gevoelens van de persoon. Toen God het volk van Israël uitkoos als zijn verbondsvolk, riep hij ze niet als afzonderlijke personen in die verhouding, maar Hij nam de hele menigte, “met alles erop en eraan”, goed, slecht en middelmatig. De natie was zeker niet bijzonder geestelijk, toen niet en later ook niet. De Wet die aan hen gegeven was vervulde een noodzakelijke rol. Hij diende als tuchtmeester en leidde hen naar de Messias, net zo als “pedagogen” uit de oudheid kinderen naar hun leraar leidden.(10) Het liet duidelijk zien dat ze zondig waren, niet in staat zichzelf van zonde te bevrijden, en dat zij een verlosser nodig hadden.(11) Het bood hun een uitzicht op "schaduwen", die een symbolische schets waren van de toekomstige dingen die door de Messias vervuld zouden worden.(12) Zonder deze Wet is er geen reden om aan te nemen dat aan het einde van ongeveer 1500 jaar van het bestaan van de natie er ook nog maar iets zou zijn overgebleven van wat lijkt op ordeningen die God onder hen had ingesteld; ordeningen die de achtergrond zouden gaan vormen waartegen de Messias uitdrukkelijk herkend kon worden. In tegenstelling hiermee worden christenen in een verhouding met God als zijn zonen door Christus geroepen, niet als een menigte, maar als individuen, niet op grond van vleselijke afstamming, maar op basis van hun hart en hun beweegredenen. Hun leraar is gekomen en ze hebben geen tuchtmeester nodig die hen tot hem moet leiden. Ze zijn “niet onder de wet, maar onder de genade “, onder de genadige goedheid van God. Ze hebben hun hart aan hem gegeven en ze worden nu gemotiveerd door zijn Geest.(13) Die Geest kan zo oneindig veel meer bewerkstelligen om een ieder van ons voor overtredingen te behoeden en om ons ertoe te bewegen goed te doen dan enig wetsvoorschrift of verzameling regels ooit zou kunnen. Wanneer men dit niet onderkent, betekent dit, dat men de essentie van het goede nieuws ontkent. Wanneer men de grootse vrijheid die dit met zich meebrengt niet waardeert, toont men minachting voor wat Christus heeft gedaan toen hij het ons mogelijk maakte, niet meer “onder de wet, maar onder onverdiende goedheid” van God te staan.

     

    Zoals op alle terreinen van het leven geldt ook in religieuze aangelegenheden dat “de prijs van vrijheid voortdurende waakzaamheid is”. Christelijke vrijheid verliest men niet zozeer ten gevolge van gewelddadige veroveringen, maar door subtiele uitholling. Het van God verkregen recht zijn eigen geweten te volgen, om zo tot eigen conclusies en persoonlijke overtuigingen te komen, zodat het geloof uit het eigen hart voortkomt en op een persoonlijke kennis van Gods woord gebaseerd is, staat men langzaam maar zeker aan anderen af. Uiteindelijk komt men tot een tweedehands geloof, gebaseerd op de overtuigingen en redenaties van anderen. Het opofferen van de rechten die inherent zijn aan de christelijke vrijheid – in welke mate en om welke reden dan ook – betekent een beperking en een verhindering van de mogelijkheid om uitdrukking te kunnen geven aan onze liefde en ons geloof. Wil een dergelijke uiting spontaan zijn en van binnenuit komen, dan is daarvoor een klimaat van vrijheid nodig. Want “waar de Geest des Heren is, is vrijheid.”(14)

    Heerst er een dergelijk klimaat van christelijke vrijheid binnen de organisatie van Jehovah’s Getuigen? Is daar een voedingsbodem aanwezig voor uitingen van liefde en geloof die vrij uit iemands innerlijk voortkomen en niet het resultaat zijn van druk van buitenaf? Ik meen dat de bewijzen aantonen dat dit niet zo is. Mijn jaren in het Besturend Lichaam van die organisatie hebben mij tot deze overtuiging gebracht. Niet dat alle afzonderlijke Getuigen in dezelfde mate beïnvloed zijn. Sommigen kunnen de druk van de organisatie wel aan. Ze zijn in staat te voorkomen dat hun persoonlijkheid wordt aangetast doordat zij zich inspannen om de bekrompenheid en de keurslijfmentaliteit als gevolg van gestuurd denken te vermijden. Zulke mensen tonen vaak een spontaniteit en motivatie die opmerkelijk is. Het bewijsmateriaal toont echter aan dat dit niet het resultaat is van de organisatie, maar iets dat men heeft weten te bewaren ondanks de organisatie. Ik denk ook niet dat de situatie onder Jehovah’s Getuigen uniek is. Maar ik denk wel dat allen de invloed ervan in zekere mate ondervinden en dat de gevolgen onvermijdelijk pijnlijk zijn. De ingeprente houding is niet gebaseerd op waarheid - de waarheid die vrij maakt - maar op een verdraaiing van de waarheid. Het verdraait hun begrip van wat het werkelijk inhoudt een volgeling van Gods Zoon te zijn. Zijn goede eigenschappen kunnen daardoor niet volledig in hun leven tot uiting komen. Het beperkt hen in veel liefdes- en geloofswerken die hun hart hun anders zou hebben ingegeven, en het verplicht hen tot andere werken waarvoor ze geen overtuigende Schriftuurlijke reden zien. Hoe dan ook, de vrijheid wordt in meerdere of mindere mate opgeofferd.

    De waarheid van het “toen Christus ons vrijmaakte, wilde hij dat wij vrij zouden blijven” is verduisterd of vergeten.

         Er is niet slechts één oorzaak van het probleem, er zijn er meer. Maar ik geloof dat wat hierna volgt wel een zeer fundamentele oorzaak aangeeft.

     

     

     

    Voetnoten:

     

    1.  Maarten Luther in zijn verhandeling over "de vrijheid van een christenmens"

     

    2.  NBG vertaling

     

    3.  Galaten 2:4,5 Groot Nieuws Bijbel]

     

    4.  1 Timothëus 2:5 - Hebreeën 4:14 

     

    5.  Het Griekse woord (bareis) dat hier met "onderdrukkend" wordt vertaald, heeft de

    oorspronkelijke betekenis van "zwaar", en is hetzelfde woord dat gebruikt wordt in Matthéüs 23:4 met betrekking tot de Farizeeën die de mensen "zware lasten" oplegden met hun wettisch traditionalisme. De invloed van autoritaire praktijken komt ook in beeld, en Diótrophes, beschreven in 3 Johannes 9,10, illustreert die overheersende geest. 

     

    6.  Zoals Handelingen 15:5, 10 aantoont, was het niet alleen een kwestie van de

    besnijdenis op zich, maar van het houden van de wet in z'n geheel. In vers 10 beschrijft Petrus die wet als een belastend "juk" dat niemand met succes zou kunnen dragen.

     

    7.  Galaten 1:1, 8-12

     

    8.  Galaten 5:4,5, NIV.

     

    9.  Vergelijk 1 Timothéüs 1:8-10

     

    10. Galaten 3:23-26

     

    11. Galaten 3:19,21,22

     

    12. Kolossenzen 2:16,17

     

    13. Romeinen 6 :14-19

     

    14. 2 Korinthiërs 3:17

     

     

     

     

    TERUG

     

    09-05-2009 om 20:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het verhaal van een integere man!

    In Search Of

    Christian Freedom

    Door Raymond Franz

    Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen

     

    VOORWOORD

     

    Verscheidene jaren zijn verstreken sinds mijn aftreden als lid van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen, het lichaam dat overal ter wereld de aanbidding regelt en in aanzienlijke mate ook de gedachten, woorden en levens van de miljoenen leden van die religieuze beweging bestuurt. De gebeurtenissen die aan mijn aftreden voorafgingen en de daaropvolgende gebeurtenissen die tot gevolg hadden dat ik werd uitgesloten, zijn uitvoerig beschreven in een eerder werk, Gewetensconflict. Dat boek eindigde met deze woorden:

      "Ik ben dankbaar dat ik informatie beschikbaar kon stellen waar anderen naar mijn idee recht op hebben. Er had nog veel meer gezegd kunnen of moeten worden om een vollediger beeld te geven. Maar of mij dat vergund is weet ik niet. In elk geval ben ik blij dat ik de uitwerking van wat reeds gezegd is mag laten rusten in God's hand."

      Ik was toen 61. In de achterliggende jaren heb ik duizenden brieven en telefoontjes ontvangen vanuit alle delen van de wereld. Velen waren vroeger Jehovah's Getuige geweest. Bijna evenveel mensen waren nog met de organisatie verbonden. Zij vertegenwoordigden vrijwel het hele scala aan organisatorische niveaus. De reacties kwamen van mensen die als pionier, speciale pionier, zendeling, dienaren in de bediening, stadsopziener, kringopziener, districtsopziener en bijkantoorcoördinator hadden gediend of nog dienden. Enkele honderden van hen waren voorheen lid van het Wachttoren hoofdbureau in Brooklyn geweest of hadden in het buitenland als werkers van een bijkantoor of als zendeling gediend. Ik citeer nu uit een paar ontvangen brieven, niet om mijzelf aan te prijzen, maar om te laten zien op welke wijze deze mensen uiting hebben gegeven aan hun bezorgdheid, hoe zij de problemen benaderden en wat daarbij hun hartsgesteldheid was.

    Over het geheel genomen maakten hun uitlatingen duidelijk dat de informatie in Gewetensconflict in een bijzondere behoefte had voorzien. Over de besprekingen van het Besturende Lichaam, met zijn leerstellige en besluitvormende processen en de methode waarop het geschreven materiaal tot stand komt dat voor alle leden als voedsel moet dienen, ligt een waas van geheimzinnigheid. Veel Getuigen, onder wie ouderlingen en anderen op verantwoordelijke posities, maakten zich ernstige zorgen, maar vonden het moeilijk om "alle stukjes op hun plaats te krijgen". Het boek Gewetensconflict verschafte feitenmateriaal dat voorheen niet toegankelijk voor hen was. Het fungeerde als een "katalysator" die de door hen onderkende problemen in de organisatie met elkaar in verband bracht en hen deed begrijpen waarom deze problemen bestonden. De informatie had tot gevolg dat zij werden bevrijd van een vals schuldgevoel, veroorzaakt door het idee dat hun dienst aan God moest gaan via een organisatie, de Wachttorenorganisatie. Zij hielp het gevoel verdrijven dat men van God afgesneden was enkel en alleen omdat men van de organisatie afgesneden of verwijderd was. Een brief van een man in Australië, die samen met zijn vrouw veertig zeer actieve jaren bij de Wachttorenorganisatie heeft doorgebracht, illustreert dit. Omdat hij bepaalde dogma's en gedragsregels van de organisatie niet kon accepteren werd hij in 1984 "niet meer verbonden" verklaard. Hij schreef:

     "Mijn familieleden hebben mij gevraagd u te schrijven om hun diepe dankbaarheid over te brengen voor de enorme steun die we van het boek Gewetensconflict hebben mogen ontvangen. Het heeft veel zaken die ons jarenlang zoveel moeilijkheden en verdriet hebben bezorgd, opgehelderd en begrijpelijk gemaakt. Aangezien mijn zoon en zijn vrouw zich tolerant opstelden jegens onze positie (als niet langer behorend tot de organisatie) werden zij van de beweging uitgesloten in 1986... Mede dankzij dit boek is ons gezin bij elkaar gebleven gedurende de ergste crisis van ons leven, een crisis die begon met onze vervreemding van de beweging. Het boek heeft ons ook geholpen om in geestelijk opzicht op onze eigen benen te staan en om morele beslissingen te nemen op grond van onze eigen integriteit in plaats van op het beleid van de beweging."

    Een jonge vrouw die vele jaren als "pionier" in de volle-tijddienst had gediend en later op het Wachttorenhoofdbureau werkzaam was geweest, laat de moeilijkheid zien die de overgang van een toegewijd "lid van de organisatie" naar een leven vanuit een echte persoonlijke relatie met God, met zich mee kan brengen. Ze schrijft vanuit Pennsylvanie:

    "Uw verslag van wat er in de organisatie is voorgevallen alsook van uw persoonlijke ervaringen heeft niet alleen mijn ogen en mijn hart geopend, maar het heeft ook veel bevestigt van wat ikzelf door de jaren heb meegemaakt. ... Voordat ik uw boek gelezen had was ik me niet bewust van de grote invloed die de organisatie op mijn eigen leven had. Dat gold zelfs voor de periode daarna toen ik niet meer met de organisatie verbonden was. Ik voelde me destijds zo verloren, zo onwaardig om nog een persoonlijke relatie met Jehovah God en Christus Jezus te hebben omdat ik de organisatie niet meer achter me had. Nu, na een zeer lange tijd, voel ik me voor het eerst vrij om Jehovah te aanbidden door Jezus, los van de organisatie. Ik kan nu in gebed tot Jehovah naderen en zijn dienaar zijn. De tranen stroomden over mijn wangen en de pijn in mijn hart is eindelijk weggenomen".

    Haar volgende alinea bevat complimenteuze opmerkingen over de manier waarop het boek was geschreven. In overeenstemming met wat ik al eerder schreef laat ik dit hier volgen om slechts één reden en dat is omdat het iets laat zien dat ook gezegd kan worden van zoveel anderen die mij hadden geschreven, namelijk dat ze niet gediend waren met haatdragende literatuur tegen Jehovah's Getuigen. In plaats van wrok voelden ze juist genegenheid jegens hen die nog in die organisatie zijn. Haar brief gaat verder:

      "Ik was erg onder de indruk van de manier waarop u uw boek geschreven hebt. De liefde die u voor de broederschap had en nog steeds hebt komt er doorheen. Uw uitdrukkingen waren niet verbitterd of verdedigend maar ze gaven de feiten slechts zo vriendelijk en liefdevol weer als maar mogelijk was. Tijdens mijn verbondenheid met de organisatie heb ik enkele buitengewoon fantastische mensen ontmoet. En veel van wat de organisatie mij heeft geleerd is gebaseerd op de bijbel en is nog steeds diep in mijn gedachten en in mijn hart verankerd. Voor deze dingen heb ik grote waardering. Doch, ook ik heb in mijn eigen leven en in dat van anderen gezien en ervaren wat de gevolgen zijn als organisatorische wetten gaan heersen over het geweten van mensen waardoor de bijbel buiten werking wordt gesteld. Dit concept heeft veel vernield in het leven van mannen, vrouwen en kinderen".

      Een andere vrouw uit het Midwesten van de Verenigde Staten schreef een brief waaruit iets van die "vernieling" blijkt zoals dat werd ervaren.

      "Ik verliet de organisatie in 1980, dat wil zeggen, ik ging niet meer naar de vergaderingen. Weet u, daar kon het niet bij blijven. Mijn moeder schreef me in 1981 een brief waarin ze zei dat ze niet langer omgang met me kon hebben omdat ik de vergaderingen niet bezocht. Natuurlijk volgden mijn broers haar voorbeeld. In januari 1983 was onze dochter omgekomen. Moeder kwam niet op de begrafenis en stuurde geen condoleancebericht. Ik voed momenteel de vier kinderen van mijn dochter op en ik heb door schade en schande geleerd wie mijn echte vrienden zijn. Mensen die ik niet eens kende hebben hun medeleven betuigd en me geholpen met de kinderen. Ze gaven geld, tijd en alles wat ze konden om te helpen. Ik voelde me zo beschaamd als ik terugdacht aan al die jaren waarin ik mijn buren en kennissen (die geen Getuige zijn) die zo bereidwillig waren om te helpen, de rug had toegekeerd. Ze bleven me ondanks alles liefhebben. Ik kan u niet vertellen hoe vaak ik heb gehuild om de vele jaren die ik verspild heb door hen te mijden als "wereldse mensen". Ik ben gedoopt in 1946 en rond 1971 begon ik me te realiseren dat er dingen plaatsvonden die niet bepaald christelijk leken. Ik doorzocht de Schrift maar ik kon geen enkele grond vinden voor de dingen die er in de gemeente gebeurden.....

    Omstreeks die tijd las ik een hoek van Milton Kovitz, "Fundamental Liberties of a Free People." Ik begon me af te vragen hoe het Wachttorengenootschap zo hard kon vechten voor grondwettelijke vrijheden en tegelijkertijd anderen diezelfde vrijheden kon onthouden, vrijheden die worden gewaarborgd door dezelfde grondwet, zoals het recht op vrije meningsuiting, het recht op privacy, etc. Er werd geen ruimte gelaten aan het geweten van het individu. Met uitzondering van één of twee, waren de mannen in de gemeente meer geïnteresseerd in het verkrijgen van machtsposities dan in het verkrijgen van een juist onderscheidingsvermogen door gebed. Wanneer men tijdens de samenkomsten opmerkingen maakte was dat slechts het napraten van wat er in de Wachttoren stond afgedrukt. Geen bezorgdheid voor hen die zwakheden hadden, slechts een overweldigende dwangmatigheid om "de organisatie zuiver te houden".......

    Ik ben zoveel dingen, namen en datums vergeten, waardoor ik niet met hetzelfde gezag kan schrijven als u. Ik vind dat echter niet erg. Ik ben blij dat het vervaagt.

    Nog één ding: ik vond het bijna onmogelijk om nog te bidden. Ik wou dat ik het kon maar ik wist niet hoe ik een persoonlijke relatie moest opbouwen met God en Christus. Mijn oude pijnlijke gevoelens over de organisatie kwamen naar boven als ik probeerde te bidden. Nadat ik uw boek gelezen had ik voelde ik zo'n medelijden voor al diegenen die probeerden de moed te verzamelen om door te gaan. Ik vroeg God of Hij ze wilde helpen. Het eerste echte gebed sinds lange tijd. Dank u wel".

      Weer anderen, die me schreven, hadden geen enkele binding met Jehovah's Getuigen, maar hadden wel een soortgelijke gewetensstrijd doorgemaakt in hun eigen religie. Kenmerkend voor verscheidene van zulke brieven is die van een echtpaar uit Californië:

      "Pas geleden hebben mijn vrouw en ik een exemplaar van uw boek Gewetensconflict op de kop getikt. We waren zo opgewonden dat we het "ontdekt" hadden. Dank u dat u met genade en waardigheid schreef over een gebied dat zo dikwijls door sensatiezucht en bitterheid wordt gekenmerkt. Uw ervaring was op een speciale manier pijnlijk voor ons: we hebben namelijk pas geleden onze moederkerk verlaten, de Mormonenkerk, om de Vader "in geest en in waarheid te aanbidden", niet gehinderd door "geboden en leringen van mensen". Veel dingen uit uw verhaal kwamen ons bekend voor... Nogmaals willen we u danken voor uw moedige getuigenis van God's genade in uw leven. Moge Hij u bewaren en beschermen op uw weg"

      Ik geloof niet dat wat ik heb geschreven van een bijzondere "moed" getuigt. Ik heb het boek geschreven omdat ik van mening was dat mensen het recht hadden dingen te weten die anders ontoegankelijk voor hen waren. Wat me echter in de vele honderden brieven en telefoongesprekken de meeste voldoening schenkt zijn die uitingen waaruit blijkt dat mensen dichter bij hun hemelse Vader en zijn Zoon zijn gekomen, en dat hun geloof en vertrouwen vernieuwd en sterker geworden zijn. Eveneens bijzonder bemoedigend vind ik de opmerkingen van velen dat ze in het boek een vrijheid aantroffen waarin geen bitterheid en wrok doorklonk. Ik koester dergelijke gevoelens niet tegenover Jehovah's getuigen en ik ben blij als datgene wat ik schreef deze gevoelens dan ook niet oproept. Brieven waarin mensen tekeer gaan tegen de beweging, haar leiders of haar leden, of waarin ze zich uiten in spot en sarcasme, doen me hoegenaamd geen plezier.

    Ik geloof dat zij die denken dat het werkelijke gevaar de individuele personen in de organisatie of haar leiders zijn, ernaast zitten. Zelf heb ik bijna zestig jaar lang met deze mensen samengewerkt en ik kan zonder aarzeling zeggen dat ze even oprecht zijn in hun geloofsovertuigingen als mensen van enige andere religie. De mensen van het Besturende Lichaam ken ik persoonlijk, en ofschoon ik dat niet van allemaal kan zeggen, ken ik velen als van nature vriendelijke en eerlijke mensen, die slechts doen wat naar hun mening van hen verwacht wordt en wat in het verleden ook altijd zo was gedaan. Zij hebben de erfenis van dat verleden overgenomen. In hun denken is "de organisatie" niet van God en Christus te onderscheiden of te scheiden.

    Het blijft echter een feit dat dwaling gepresenteerd wordt als waarheid, en dat men acties onderneemt die een ernstige verdraaiing en misvorming zijn van de leer en levensloop van God's Zoon. Hoewel de betrokken personen, en wel eenieder van hen afzonderlijk, hiervoor nu eenmaal een zekere verantwoordelijkheid draagt, zijn deze personen zelf niet de eigenlijke oorzaak van het probleem. Niet de mensen zelf, maar de geloofsovertuigingen en voorstellingen van die mensen zijn het ware probleem en het werkelijke gevaar. Zij vormen de belangrijkste bron waaruit de dwaalleringen, verkeerde houdingen en wrede maatregelen voortkomen.

    Allerlei soorten mensen zijn om alle mogelijke redenen bij de organisatie van Jehovah's Getuigen terechtgekomen. En allerlei soorten mensen (in feite honderdduizenden) hebben haar om alle mogelijke redenen verlaten. Sommigen zijn weggegaan, zoals een voormalig Getuige het uitdrukte, 'om alle mogelijke verkeerde redenen'. Hoewel de richting die zij daarna inslaan op z'n minst een indicatie kan zijn van hun beweegreden voor hun vertrek, hoeft dit toch niet altijd zo te zijn. Velen bevinden zich in een overgangsperiode die gekenmerkt wordt door onzekerheid en twijfel. Sommigen twijfelen zelfs aan alles als gevolg van de zware ontgoocheling die ze hebben meegemaakt. Zij zijn tijdelijk op drift geraakt, en pas wanneer zij dit stadium gepasseerd zijn kan hun gedrag een zeker licht werpen op de vraag wat hun innerlijke beweegredenen zijn geweest.

      Eén ding mag echter duidelijk zijn, en dat is dat louter een religieus systeem de rug toekeren op grond van de overtuiging dat het ernstige onwaarheden bevat, op zichzelf genomen nog niet tot vrijheid hoeft te leiden. Het zien van dwaalleer is in veel gevallen niet genoeg. Als iemand niet kan zien waarom hij of zij vroeger in die dwaling geloofde, en wat er fout was in de wijze van argumenteren waardoor men dat ging geloven, is er geen echte vooruitgang geboekt en is er geen solide basis voor duurzame christelijke vrijheid gecreëerd. Iemand kan gemakkelijk het systeem, dat verkeerd bleek te zijn, verlaten om dan snel in de greep te komen van een ander systeem dat eveneens dwaling verkondigt, een dwaling die in leerstellig opzicht geheel anders kan zijn, doch veelal overeind gehouden wordt door precies dezelfde soort van verkeerde argumentaties en redeneringen als die waarvan het vorige systeem gebruikmaakte.

      Veel Jehovah's Getuigen zijn ontgoocheld als gevolg van leerstellingen en voorspellingen die verkeerd bleken te zijn, anderen door de starheid van bepaalde gedragsregels, of door de druk om mee te lopen in de voortdurende tredmolen van door de organisatie geprogrammeerde activiteiten die geestelijk gezien weinig opbouwend zijn. Wat nodig is, is het onderkennen van de grondoorzaak van zulke bedrieggelijkheden, van de autoritaire aard van de gedragsregels, of van de leegheid van zulke geprogrammeerde werken. Ik geloof dat men zonder een begrip van de Schriftuurlijke leringen over deze dingen, deze achterliggende oorzaak niet kan zien en niet kan zien dat er voor hen iets is weggelegd dat beter en oprechter is. Helaas is de gemiddelde Getuige er nooit toe aangemoedigd een goed persoonlijk begrip van de Schrift te ontwikkelen. Een lid van de organisatie krijgt weinig aanmoediging om zijn of haar denkvermogen te gebruiken anders dan met het doel om alle informatie die de organisatie levert te aanvaarden en, in feite, in het geheugen te prenten, waardoor deze zich bijna automatisch onderwerpt aan haar richtlijnen. Vragen, die toch behoren tot de krachtigste instrumenten van de geest, werden afgeschilderd als bewijs van gebrek aan geloof, als een teken van minachting voor God's goedgekeurde kanaal van communicatie.

      Er is echter nog een andere zeer belangrijke kant aan de zaak. Veel mensen zoeken alleen een negatieve vrijheid. Ze zoeken om vrij te zijn van iets, om vrij te zijn van het gevoel te moeten belijden dat men in bepaalde leerstellingen gelooft, vrij van het gevoel bepaalde activiteiten te moeten uitvoeren, die hun door het religieus gezag worden opgelegd. Op zichzelf kan een dergelijke vrijheid een wenselijk en goed doel zijn. Ze kan iemand bevrijden van onderdrukkende beperkingen en van de overheersing over gedachten en gevoelens door mannen die dit doen op een manier die duidelijk onchristelijk is. Maar dan nog brengt deze bevrijding op zichzelf nog geen christelijke vrijheid. Want christelijke vrijheid houdt in eerste instantie een positieve vrijheid in, niet slechts een vrijheid van iets maar een vrijheid tot iets. Het is de vrijheid, niet om iets niet te doen, maar juist om iets wel te doen, alsook van iemand te zijn, en wel degene die we in ons hart en gedachten zijn. Meer nog dan de enkele stap om een religieus systeem te verlaten dat in onze ogen verkeerd is, is het juist door wat we doen met ons leven nadat we ons hebben afgescheiden van dat systeem, dat we laten zien of we in werkelijkheid echte vrijheid hebben verkregen.

    In het vervolg van het boek zullen deze kwesties aan de orde komen en ook hoe dit in de praktijk uitwerkt. Ofschoon het natuurlijk in eerste instantie bedoeld is voor mensen met een achtergrond bij Jehovah's Getuigen, zijn de beginselen die eraan ten grondslag liggen van toepassing in elke religieuze achtergrond. Wij hopen dat de informatie een hulp zal zijn voor hen die uit liefde voor de waarheid en uit een verlangen om God te behagen, zich afvragen of het juist is onvoorwaardelijke loyaliteit te betonen aan een religieuze organisatie. Het doel ervan is om in zekere mate bij te dragen tot versterking van het vertrouwen in God's kracht om ons staande te houden in alle mogelijke crisissituaties waarin ons vasthouden aan onze persoonlijke overtuiging ons kan brengen, en dat het ons mag helpen onze geestelijke horizon te verbreden om een lonender en bevredigender leven te leiden in dienst van onze Schepper, onze Meester, God's Zoon, en van onze medemensen.

     

    1. [Dit staat alleen in het Engelstalige origineel van 1983. -vert.]

     

     Ga naar de top van de pagina

     

    Terug

     

    04-05-2009 om 18:40 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Persoonlijk en psychologisch onderwerp: het indoctrinatieproces

    Het Wachttoren-indoctrinatieproces

    Hoe en waarom iemand een Jehovah's Getuige wordt

     

    Waarom kiezen mensen ervoor om Jehovah's Getuige te worden? Een groot gedeelte van deze beslissing kan begrepen worden door enkele sociaal-psychologische en sociologische factoren in beschouwing te nemen. Er kunnen incidentele beweegredenen zijn die voor een individu van doorslaggevend karakter kunnen zijn, maar dit zal niet in deze beschouwing worden opgenomen. Hier zullen de meer algemene factoren die een rol spelen, en hoe mensen hierop reageren, globaal worden behandeld. In verband hiermee moet worden opgemerkt dat dit artikel niet direct gericht is op mensen die van jongs af aan in de Wachttoren Genootschap organisatie zijn opgegroeid. Verder moet worden opgemerkt dat dit artikel slechts een aanzet is om iets van de onbewuste processen die een rol spelen aan het licht te brengen, en daarom niet bedoeld is als diepgravende en uitputtende analyse.

    De eerste kennismaking en daarna

    De overgrote meerderheid van de beoogde bekeerlingen, die na de eerste kennismaking aan de deur ingaat op het aanbod van een nabezoek, begint met hun indoctrinatie door middel van een wekelijkse boekstudie. In deze wekelijkse studie, die door Getuigen soms Bijbelstudie wordt genoemd, gaan de goed getrainde Getuige en de nieuwkomer samen door een Wachttoren publicatie. (De huidige publicatie die de nieuweling de "basiskennis" moet bijbrengen is getiteld "Kennis die tot eeuwig leven leidt"). De Getuige-leraar stelt de beoogde bekeerling vragen aan de hand van het gelezene. Deze vragen staan onder aan de bladzijde van zijn studieboek, en de antwoorden zijn eenvoudig terug te vinden in de tekst. Bij het geven van de juiste antwoorden wordt de nieuweling voortdurend geprezen. Hoe belangrijk is deze vorm van goedkeuring?

    In de sociale psychologie worden complimenten als een bijzonder krachtige sociale beloning beschouwd, waardoor handelingen voorspelbaar kunnen worden, maar welke ook in staat zijn om de diepere houding en overtuigingen van een individu te veranderen. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen diegenen aardig gaan vinden die hen positief beschouwen. Gedurende de eerste bezoeken is het gebruikelijk geruststellende verzekering te horen van de Getuige-leraar dat de beoogde bekeerling intelligent en wijs is interesse te tonen in de kennis waar zijn leven van af hangt. Echter, terwijl de nieuweling de aandacht en goedkeuring van zijn wekelijkse bezoeker prettig zal vinden, kan hij wat door sociaal psychologen attitude-discrepant gedrag gaan vertonen.

    Attitude-discrepant gedrag

    Een beroemde theorie in de sociale psychologie is Festinger's cognitieve dissonantie theorie. Het is gebaseerd op de veronderstelling dat mensen niet met tegenstrijdigheden kunnen leven. Het gaat als volgt in z'n werk: aan de ene kant heeft de beoogde bekeerling gewoonlijk serieuze vragen en twijfels in z'n achterhoofd over Jehovah's Getuigen en hun leer. Het kan de agressieve houding ten opzicht van andere religies zijn, of de gedachte langs de deur te moeten om lectuur aan te bieden. Aan de andere kant laat hij de Getuige-leraar in zijn huis toe, en neemt hij deel aan een sociaal belonende boek studie. Omdat zijn gedrag niet in overeenstemming is met zijn negatieve houding ten opzichte van de Jehovah's Getuigen, vertoont hij attitude-discrepant gedrag.
    Hij kan verder te maken krijgen met ernstige waarschuwingen van familieleden en vrienden om niet met Jehovah's Getuigen te studeren omdat ze een sekte zijn. Toch heeft hij een oprechte nieuwsgierigheid naar wat Jehovah's Getuigen leren en geloven. Hij kan zover gaan als verbaal de antwoorden te geven op de typische Jehovah's Getuigen boekstudie vragen, maar niet werkelijk te geloven wat hij zegt. Deze tegenstrijdigheden in zijn houding resulteren in een zeer onaangenaam gevoel. Als de beoogde bekeerling in het begin geen tegenstrijdige houding heeft met betrekking tot het studeren met de Jehovah's Getuigen, dan is het zeer waarschijnlijk dat dit na korte tijd zal verschijnen. Mogelijk komt hij met kritische literatuur over de leer van de Jehovah's Getuigen in aanraking, of komt hij in contact met een ex-getuige of een ander persoon met kennis van zaken. Maar zelfs als niemand hem met een kritisch kijk in aanraking brengt, zullen er vaak vragen rijzen die hem in een dissonantie creërende situatie dwingen.

    Als je het niet zou geloven zou je het niet doen!

    Niemand vindt het prettig om lang in zo'n toestand te verkeren. Als het op het nemen van een beslissing aankomt, moet er een keuze worden gemaakt. Niemand kan er uiteindelijk twee tegenstrijdige religieuze meningen op na houden. Het is interessant dat de cognitieve dissonantie theorie voorspelt, dat de keuze die gemaakt wordt verstevigd wordt. De ene kant accepteren (ik vind het prettig om met de Getuigen te studeren, en wat als ze gelijk hebben?), zonder de andere kant uit te sluiten, zou de onprettige staat van innerlijke onrust slechts langer laten voortduren. Een keuze moet gemaakt worden.

    Als voorbeeld kan hierbij genoemd worden de vergelijking met het kopen van een nieuwe auto, waarbij de voor - en nadelen van de ene over de andere moeten worden afgewogen. Is de beslissing eenmaal genomen, dan worden de voordelen van de keuze die gemaakt is hoger geschat, en het afgewezen alternatief wordt niet langer hoog ingeschat. Feitelijk doet de beoogde bekeerling hetzelfde. Zijn vragen over de Jehovah's Getuigen schijnen niet langer werkelijk belangrijk of ernstig.

    Als je er voor geleden hebt, moet het juist zijn!

    Als laatste beschrijft de dissonantie theorie dat we die keuze waar we voor hebben geleden hoger inschatten. Wanneer de bekeerling te maken krijgt met de negatieve consequenties (schaamte, vervolging, veranderde verhouding met vrienden, verbreking van wereldse banden etc.) van zijn beslissing om een Jehovah’s Getuige te worden, zal hij zichzelf rechtvaardigen door de redenering "Ik heb er voor geleden, dus het moet het waard zijn".

    Van de andere kant ontvangt de bekeerling veel complimenten en aanmoedigingen van zijn veel aandacht schenkende Getuige-leraar. Hij is onder de indruk van de bijbelkennis van zijn leraar en van de oprechtheid van de Getuigen in het algemeen. Maar tegelijkertijd moet hij omgaan met het schuldgevoel dat voortkomt uit de wetenschap dat hij de Wachttoren organisatie zou moeten onderzoeken vanwege zijn eigen negatieve gevoelens en de mogelijke waarschuwing van anderen. Zoals eerder opgemerkt, moet hij de spanning die hier bestaat wegnemen door een definitieve keus te maken, en zich naar die keus richten. Vervolgens blijkt, zoals gezegd dat hij een relatief snelle beslissing zal nemen (in verhouding tot het gewicht van de beslissing), en bij zijn keuze zal blijven, omdat de cognitieve dissonantie theorie voorspelt dat de beslissing, als die eenmaal genomen is versterkt zal worden. Nu zal bekeken worden waarom de bekeerling er niet voor kiest om meer informatie te vergaren om een afweging te maken voor hij besluit de Getuigen te geloven.

    Het afwegen van de keuze

    Wanneer dissonantie optreedt, is de weg die gekozen wordt meestal die van de minste weerstand. De mogelijke bekeerling kan maar al te eenvoudig de roep van vrienden en familie negeren en zichzelf isoleren van Wachttoren tegenstanders door naar zijn nieuwe Getuigenvrienden te vluchten. Velen hebben gekozen te blijven studeren met de Getuigen, omdat dit de weg was die ze al ingeslagen waren, waarin ze herhaaldelijk worden versterkt om die te nemen, en waarvan de voordelen hen elke week wordt voorgehouden in hun intensieve boekstudies. Dit is waarom tijdens de inwendige strijd bij het maken van een keuze velen de kans om kennis te nemen van tegeninformatie aan zich voorbij laten gaan. Er zijn tal van tactieken waarvan de Getuigen zich bedienen om te verzekeren dat de nieuwkomer niet zal luisteren of zoeken naar het anti-Jehovah's Getuige alternatief. Hierdoor blijft dit alternatief over als het meest eenvoudige af te wijzen, in tegenstelling tot de meer dan overvloedige pro-Jehovah's Getuigen informatie en de beschikbare begeleiding van de Getuigen zelf.

    Waar zijn mijn vrienden in een tijd als deze?

    Een methode die Getuigen gebruiken om de beoogde bekeerling te weerhouden de Wachttoren Organisatie te onderzoeken, is de aanbeveling alleen met andere Getuigen om te gaan. Gedurende de boekstudie wordt de houding van de nieuweling ten opzichte van banden met buiten, met "de wereld", afkeurend beschouwd. Zodoende, als iemand geen contact heeft met anderen dan de Getuigen zelf, is het zeer onwaarschijnlijk dat negatieve informatie de bekeerling zal bereiken, of dat waarschuwingen van vrienden een probleem zullen vormen. Is het overigens niet aannemelijk dat iemand die bereid is om vrienden en bekenden op te geven waarschijnlijk sowieso al een solide en voldoening gevende betrekking met anderen mist?

    Een studie naar dit gegeven, verricht in Groot Britannië door de socioloog James A. Beckford, wees uit dat van de bestemmende factoren die doorslaggevend zijn voor een positieve kijk op Jehovah's Getuigen het ontbreken of slechts in geringe mate aanwezig zijnde van contacten met anderen, zowel op de werkvloer als in de privé-sfeer. De hier uit voortkomende afzondering van andere meningen en argumenten vereenvoudigt de acceptatie van argumenten die door de Getuigen worden aangedragen tijdens de beslissingsfase, omdat de eigen mening niet of nauwelijks gesteund wordt door sociale betrekkingen, en zodoende niet is opgewassen tegen de argumenten en subtiele aanpak van de Getuigen. Sociale isolatie kan ook direct het gevolg hebben dat het genoegen nog vergroot wordt van de mogelijkheid van een geregeld bezoek te hebben, door personen die werkelijk begaan lijken te zijn met iemands persoonlijke lot.

    Het moet wel Satan zijn.

    Een tweede methode die de Getuigen toepassen in het beslissende stadium van innerlijke conflict om dieper onderzoek te voorkomen is de waarschuwing tegen literatuur die geschreven is door "afvalligen", waarmee alles wat kritisch is ten opzichte van de Wachttoren Organisatie en haar leer wordt aangeduid. Als gevolg van het subtiel introduceren van deze mentaliteit bij de nieuweling zal deze andere dan Wachttoren lectuur argwanend bekijken. Hierdoor raakt hij geïsoleerd en beperkt zijn informatie zich uitsluitend tot wat hij vindt in Wachttoren lectuur.

    De meest effectieve leer is wel, dat Satan de nieuwkomer zal vervolgen door middel van vrienden en bekenden die hem er van willen weerhouden de waarheid te vinden. Deze waarschuwing tegen waarschuwingen schept een tweedeling tussen de goede kant (de Getuigen) en de slechte kant ("de wereld") De suggestie wordt gewekt dat de tegenstand een bewijs is dat de nieuwkomer de ware religie heeft gevonden. Dit is een van de meest effectieve middelen om de bekeerling te laten geloven dat hij de Wachttoren organisatie niet hoeft te onderzoeken of in twijfel te trekken.

    Wanneer eenmaal alles wat de organisatie zegt maatgevend is, zullen onafhankelijke bronnen, die allen uit Satan zijn, niet meer onderzocht worden.

    Zonder zoeken niet vinden

    Een derde omstandigheid die een onderzoek naar de Wachttoren organisatie beperkt tijdens de beslissende fase is eenvoudig het gebrek aan informatie die onderzocht kan worden. Er is een grote hoeveelheid literatuur, boeken, brochures etc. die de leer en geschiedenis van het Wachttoren Genootschap ontmaskeren, maar het is niet eenvoudig deze op het moment te vinden wanneer ze nodig zijn. In bibliotheken is er niet altijd wat te vinden, en ook in het tamelijk zeldzame geval dat iemand hulp van een dominee of priester zal inroepen, zal deze niet in alle gevallen direct een antwoord hebben op elke leerstelling, zoals de Getuigen deze wel schijnen te hebben. Het ontbreken van voldoende kritische informatie op het juiste moment, gecombineerd met de waarschuwing tegen dit soort informatie tijdens de intensieve boek studie, zal de balans in het voordeel van de Getuigen doen uitslaan.

    De beslissing is definitief

    Om in staat te zijn op de meest effectieve wijze te kunnen voorkomen dat iemand tot de Wachttoren organisatie toetreedt, kan veel worden opgestoken van gedragswetenschappen. Het belang van snel te handelen met betrekking tot het verschaffen van gefundeerde tegeninformatie tijdens de fase van afweging en innerlijk conflict kan niet genoeg worden benadrukt. Persoonlijk contact en materiële tussenkomst is hoogst belangrijk. Als al eerder werd aangegeven: de nieuwkomer moet een beslissing nemen ten einde dissonantie te vermijden. Wanneer deze eenmaal is gevormd, zal deze maatgevend worden, en in hoge mate bestand tegen verandering.

    Wat zal er gebeuren als hij later (nadat de nieuwkomer volledig een Getuige is geworden) met kritische informatie en argumenten wordt geconfronteerd? Het meest waarschijnlijke is dat hij ze blindelings terzijde schuift, omdat een eerlijk onderzoek het zeer onaangename gevoel van dissonantie - het schuldgevoel over een genomen beslissing zonder van alle feiten kennis te hebben genomen. Na alle persoonlijke investeringen en lijden en uren van zich gedragen als een Getuige, zal het steeds moeilijker worden om te redeneren dat men al die tijd fout was. Hij zal bang zijn om te onderzoeken, uit angst voor wat hij zal vinden, uit angst om te ontdekken dat hij verkeerd heeft gekozen. Een werkelijke tegenstrijdigheid in zijn geloof zal een Getuige eerder onderdrukken, of zal hoogstens leiden tot een herinterpretatie op een bepaald gebied. Hoewel hij de keuze heeft om zijn geloof te verlaten, zal dit een te grote spanning opleveren om dit zelfs maar te overwegen. Herinterpretatie heeft niet de consequentie dat men fouten of teleurstellingen ontkent. Het heeft eerder het effect dat men met vernieuwde ijver aan de slag gaat. Niet zelden gebeurt het dat een Getuige tijdens discussies met serieuze twijfels over het Wachttoren Genootschap wordt geconfronteerd, maar dit uiteindelijk zal aangrijpen om, uiteraard aan de hand van Wachttoren lectuur, zijn eigen overtuiging nog meer te sterken.

    In omgekeerde volgorde spelen deze factoren ook een rol in het verlaten van de Wachttoren Organisatie. Gebrek aan en angst voor andere informatie, het onvermogen om de Wachttoren zelf in twijfel te trekken, angst voor Satan en doorgesneden "wereldse" banden vormen een ernstige belemmering zich van de greep van de organisatie los te maken.

    Is de keuze vrij?

    Gaat een mogelijke Jehovah's Getuige bekeerling door een proces van hersenspoeling? Er moet niet uit het oog verloren worden, de subtiliteit die aan de dag wordt gelegd tijdens het hele proces van bekering. Het stapsgewijs herdefiniëren van iemands overtuiging en kijk op de wereld, en de methodes die hiervoor worden toegepast zijn vele malen subtieler dan het toepassen van dwang, drugs of hypnose om het doel te bereiken. Maar is een positieve keuze voor de Getuigen uiteindelijk werkelijk een vrije keuze?

     

    "Kennis die tot eeuwig leven leidt"

    De huidige Wachttoren publicatie die wordt gebruikt voor het omvormen van nieuwkomers tot Jehovah's Getuigen is getiteld "Kennis die tot eeuwig leven leidt". Dit boekje behandelt de "basiskennis" die nodig is om de bijbel en de wereld volgens de visie van de Wachttoren te accepteren. Voorgedrukte vragen met voorgedrukte antwoorden sluiten zelfstandig onderzoek of een afwijkend standpunt bij voorbaat uit. De ervaren Getuige-leraar zal er op toezien dat de conclusie die in het boekje wordt aangereikt wordt aanvaard. In dit boekje worden van de processen zoals die hierboven besproken zijn, doelbewust gebruik gemaakt. De procedure is gewoonlijk om tenminste zes maanden met een nieuwkomer te studeren, om de voorgevormde conclusies de tijd te geven goed ingeprent te kunnen worden.

    De opzet is standaard en tamelijk eenvoudig: de nieuwkomer wordt het vooruitzicht van een paradijsaarde zonder zorgen en moeite voorgehouden, en het middel om daar toegang tot te krijgen is de "kennis" zoals Jehovah's Getuigen die aan de hand van de bijbel willen verschaffen. Vervolgens wordt de bijbel geïntroduceerd, waarin direct enkele van de voornaamste leerstellingen van de Wachttoren Organisatie uit de bijbel "bewezen" worden. Eenvoudige gegevens worden afgewisseld met tamelijk gecompliceerde tijdsberekeningen en profetieën, zodat de nieuwkomer uiteindelijk geneigd zal zijn om te aanvaarden wat er wordt aangedragen, omdat alles zeer overtuigend overkomt.

    Op zeer subtiele wijze wordt nu kennis die mogelijk van te voren aanwezig was omgevormd naar de leer van de Wachttoren Organisatie en aangevuld, met als eindresultaat dat de overtuiging groeit dat Jehovah's Getuigen als enigen Gods uitverkoren volk vormen, en dat het Wachttoren Genootschap de "trouwe en beleidvolle slaaf" is, die Jezus heeft aangesteld om dit volk van geestelijk voedsel te voorzien. Is dit eenmaal geaccepteerd, dan is men in een cirkel redenering beland, waarbij men alles wat de Wachttoren zegt en schrijft accepteert omdat ze "Gods organisatie" is, en wordt aanvaard dat het Gods organisatie is omdat de Wachttoren dat zegt. Eenmaal op dit punt aanbeland, is het individu niet langer in staat om objectief over de organisatie en de leer na te denken, en zullen de processen waarvan de Wachttoren organisatie zich verder bedient om individuen vast te houden een steeds sterkere rol gaan spelen.

    uit: antwoorden voor Getuigen van Jehovah  www.1.tip.nl/t661020/#leer

    24-04-2009 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1975! hebt u gezegd...1975???

    1975 ! hebt U gezegd ...1975 ?

    31 december 1975
    Weldra middernacht...

    De wereld zou veranderd zijn maar niets gebeurde !

    In 1966, was er een bijkantooropziener die met luide stem aankondigde, gedurende een districtscongres :

    "In oktober 1975 zullen we in de nieuwe wereld zijn !" (zie eleuthera.aggelia.be)


    Sedertdien zijn er 43 jaren voorbij en, zoals men zegt, veel water is ondertussen naar de zee gelopen.

    Wanneer je met een getuige van Jehovah praat over 1975, dan is het alsof je je in een taal uitdrukt die hij niet verstaat.

    Beter nog : hij zal je niet geloven.

     

    De Wachttoren heeft zijn best gedaan om deze datum te doen vergeten en is ertoe gekomen om het uit het geheugen van de meeste te wissen. Zelfs velen van diegenen die erin hebben geloofd, velen die erop hadden gehoopt om in die tijd het herstelde paradijs te mogen meemaken zijn kennelijk gaan lijden aan geheugenverlies.

    Ja, het is mogelijk dat "sommigen" zich dat hebben "ingebeeld" dat er zich iets zou voordoen rond die tijd, dat geloven tegenwoordig een heel groot deel van de getuigen, zeker de nieuwkomers, maar, voegen ze er zelfs aan toe, "de goddelijke organisatie geleid door Jehovah is er voor niets tussen".

    In dit dossier, zullen we eens lang stilstaan bij de uitlatingen gedaan in de "Koninkrijksdiensten" vanaf het jaar 1974.

    Voor degenen die er niet van op de hoogte zijn, de "Koninkrijksdienst" is een folder bestaand uit 4 of 8 bladzijden die de getuigen elke maand ontvangen. Daarin staan het programma van de vergaderingen, en ook de instructies hoe te prediken.

    Laten we samen eens deze "Koninkrijksdiensten" doorbladeren en er enkele betekenisvolle zinnen uit aanhalen (gebaseerd op de uitgaven verschenen in België) :

    JANUARI 1974

    · Zulk nieuws moedigt ons allen aan, vooral daar wij onze bevrijding zien naderen…

    · Blijf moedig, vooral nu met de toenemende moeilijkheden, die aantonen dat het einde nadert.

    · De grootste profeet aller tijden heeft verteld dat de slechte situatie juist te kennen geeft dat bevrijding en zekerheid nabij zijn…

    · Laten wij allen bedenken hoe kort de tijd is…

    · Wij hopen dat de ernst waarmee bijbelstudies worden geleid de mensen ervan zal overtuigen dat de tijd dringt…

    FEBRUARI 1974

    · De snelle ontaarding van het tegenwoordige samenstel van dingen bevestigt dat onze bevrijding nabij is…

    · Door de huidige toestanden dienen wij ons steeds meer bewust te zijn van de korte tijd die ons nog rest…

    · Jullie zullen bescherming genieten gedurende de grote verdrukking die binnenkort plotseling zal losbarsten…

    · Deel uitmaken van het rijk van valse religie waarvan Gods Woord duidelijk voorzegt dat het in de nabije toekomst vernietigd zal worden…

    · De tijd loopt ten einde en de noodzaak een definitief standpunt in te nemen wordt steeds dringender.

    · Maak met Jehovah’s hulp iets groots van deze Avondmaalviering, misschien wel een van de laatste vieringen vóór de "grote verdrukking".

    MAART 1974

    · Jezus’ regering zal in de zeer nabije toekomst het volledige bestuur over de aarde uitoefenen….

    · De voordelen van Christus’offer zullen spoedig aangewend worden…

     

    APRIL 1974

    · Hierdoor zullen zij zich eveneens vereenzelvigen met de organisatie die er door Jehovah op wordt voorbereid de naderbij komende "grote verdrukking" te overleven.

    MEI

    · Naarmate wij dichter bij de "grote verdrukking" komen…

    JUNI

    · Terzelfder tijd willen wij niet vergeten dat "de overgebleven tijd…kort is geworden…want het toneel :van deze wereld is bezig te veranderen; (1 Kor. 7: 29-31) Wij leven in gewichtige tijden, in tijden van verandering, ja, in de tijd van het einde voor dit samenstel van dingen.

    · Zeer binnenkort zal Jehovah God ertoe over gaan het letterlijke einde van de wereld te brengen in een verdrukking die zo groot is dat Jezus erover zei :"Er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen."

    JULI

    · Het zal niet zo lang meer duren voordat de woorden die de nieuwe koning der aarde ruim negentien eeuwen geleden uitsprak, een verschrikkelijke vervulling zullen hebben.

    AUGUSTUS

    · Als Gods volk weten wij dat 1975 een gekenmerkt jaar is doordat in dit jaar 6000 jaar menselijke geschiedenis eindigt doch dit is alles wat er ooit positief over is gezegd.

    · Met het oog op de komende "grote verdrukking" moet ons geloof elke dag sterker zijn als de dag ervoor.

    OKTOBER

    · Alleen degenen die dit goede nieuws aanvaarden en zich er in overeenstemming mee gedragen, kunnen de snel naderbijkomende "grote verdrukking" hopen te overleven.

    NOVEMBER

    · Wij weten niet precies wanneer de "grote verdrukking" zal beginnen. Toch zijn wij van één ding zeker : het geslacht dat ooggetuige was van de gebeurtenissen in 1914 is het geslacht dat eveneens de "grote verdrukking" zal zien. Ongeveer zestig jaren zijn sindsdien reeds verlopen. De tijd waarop Jehovah God handelend zal optreden, is bijgevolg zeer dichtbij.

    · Christenen zijn echter benieuwd te zien of het begin van de "grote verdrukking" zal samenvallen met het 6000-jarige bestaan van de mens, dat volgens de chronologie in het midden van de jaren 1970 valt.

    · Het dienstjaar 1975 geeft ons een gevoel van spannende verwachtingen. Wij zijn er ons heel goed van bewust dat wij thans zestig jaar zijn gevorderd in het "besluit van het samenstel van dingen" en dat de overgebleven tijd kort is.

    DECEMBER

    · Jehovah’s getuigen zijn zich bewust van het feit dat een verandering nu werkelijk ophanden is. Wanneer wij denken aan onze bevrijding die nu zo nabij is, verheugen wij ons reeds….

    · Voor dit stervende samenstel van dingen is het uur reeds vergevorderd.

    1975 breekt aan, de dagen rijgen zich aaneen en niets gebeurt.

    Het is zo dat gedurende dat jaar, de "Koninkrijksdiensten" minder nadruk leggen op de tijd van het einde, alsof het Genootschap een afwachtende houding zou aannemen !

    De maanden vliegen voorbij en volgen elkaar op… en we bereiken september 1975.

    De Wachtower zal een uitstekende list gebruiken om het niet-uitgekomen profetie probleem op te lossen.

    Aangezien er al acht maanden zijn verlopen, moet men, bijgevolg, voorzorgsmaatregelen treffen !

    Ziehier wat ze in de "Koninkrijksdienst" van het nieuwe dienstjaar doet verschijnen, wat gewoontegetrouw bij de getuigen begint op 1 september :

    SEPTEMBER 1975

    Hoewel het kalenderjaar 1976 (vanaf september 1975) nog niet is begonnen, bevinden wij ons toch reeds enkele weken in het dienstjaar 1976. Terugblikkend op de afgelopen twee dienstjaren kunnen wij zeggen dat er zo’n 600.000 personen gedoopt zijn. Uitgaande van dit getal geven de afgelopen vijf dienstjaren (1970-1975) het aantal van ruim 1.100.000 nieuwe dopelingen te zien.

    Alleen aan Jehovah’s onverdiende goedheid kan het worden toegeschreven dat deze haast onvoorstelbare toename is gekomen. Jehovah heeft geduld met de mensheid "omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken"

     

    Wat een opmerkelijke uitleg !

    In de brochure "De duizendjarige vrede is nabij" uitgegeven in 1969, lezen we dat het zevende millennium- een periode van 1000 jarige vrede, binnen 10 jaar zal beginnen. (zie pag. 25)

    Vervolgens, op de laatste bladzijde (30) zegt men als volgt : "De getuigen van Jehovah bereiden zich vreugdevol voor om de aanstaande duizendjarige vrede te leren kennen."

    Om het samen te vatten, je moet vreugdevol zijn wanneer Jehovah op het punt staat om tot handelen over te gaan….en je moet je verheugen wanneer hij dat niet doet !

    Noteer niettemin dat dezelfde list wordt gebruikt door het Genootschap in 1997.

    In de Wachttoren van 1 januari 1997 – pagina 12 – paragraaf 2 staat :

    "Dienen wij echter niet blij te zijn dat het einde nog niet is gekomen?  Door wat zich als "uitstel" voordoet, zijn nog veel meer „schapen" in de gelegenheid om …bijeengebracht te worden."

    Volgens deze nieuwe context, is het wel heel duidelijk dat de Wachtower niet probeert om het veroorzaakte gat te dichten met de flop van 1975, maar wel door het nieuwe begrip van het woord "geslacht".

    Wat de datum van 1975 betreft, men kon de volgende verklaring vinden in de "Koninkrijksdienst" van de maand april 1968 :

    APRIL 1968

    · Verspreiding van de brochures -" … Wetend dat er ons maar 90 maanden meer rest voordat het einde van de 6000 jaar zijn aangebroken, zou het heel nuttig zijn dat al deze brochures in de handen van de mensen terechtkomen in plaats van op de boekenplanken of in de kartons in de Koninkrijkszalen."

    Ter informatie, in een "Koninkrijksdienst" uitgegeven in het Engels (Kingdom Ministry) gedateerd mei 1974, vernemen we dat "veel van onze broeders en zusters zich in de volletijdsdienst begeven en al hun goederen verkopen, wegens de gebeurtenissen die met rasse schreden naderen."

    Tenslotte, het boek "Eeuwig leven in de vrijheid van de zonen Gods" (uitgegeven in het Engels in 1966, in het Nederlands in 1968), dat een beetje te duidelijk was over de datum 1975, werd door de Wachtower uit de circulatie genomen.

    Vindt men niet in dit befaamd boek een"TABEL VAN BETEKENISVOLLE DATUMS VANAF ’S MENSEN SCHEPPING TOT 7000 A.M. ( pagina’s 33 tot 37), met de volgende formele verklaringen :

    · 1975 (Anno mundi 6000) – Einde van de 6de 1000-jarige dag van ‘s mensen bestaan (in vroege herfst)

    · 2975 (Anno mundi 7000) – Einde van de 7de 1000-jarige dag van ’s mensen bestaan (in vroege herfst)

    Onbevangen en met alle nederigheid, klasseert de organisatie van Jehovah ook als "belangrijke data voor de mensheid" :

    · 1879 – Eerste nummer van Zion’s Watchtower wordt uitgegeven.

    · 1918 – Vertegenwoordigers van Watch Tower Society in gevangenis.

    · 1931 – De naam "Jehovah’s getuigen" aangenomen.

    · 1966 – Het boek "Eeuwig leven-in de vrijheid van de zonen Gods" (in het Engels) verkrijgbaar gesteld

    (betekenisvolle data vanaf ’s mensen schepping…nadien wordt het boek uit de roulatie genomen !)

     

    Wat meer is, deze lijst neemt nog enkele opmerkelijke gebeurtenissen in zich op.

    Enkele voorbeelden :

    · 1492 – Paus Innocentius VIII sterft na een bloedtransfusie.

    · 1957 – Rusland lanceert eerste satelliet; verwekt vrees in de wereld.

    · 1964 – "Spionage-satellieten" en astronauten vergroten spanning in wereld.

    · 1966 – Dreiging van Derde Wereldoorlog neemt steeds onheilspellender vormen aan…

     

    Dit neemt niet weg dat veel getuigen van Jehovah nog steeds zullen geloven dat men nooit gesproken heeft over 1975 !
                                                 ------------------------------------------

    zie ook eleuthera.aggelia.be     of het origineel in het frans   www.aggelia.be

    16-04-2009 om 19:10 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schreeuwt ! Schreeuwt ! Schreeuwt ! meisjes uit Afrika...deel 1

    Schreeuwt ! Schreeuwt ! Schreeuwt !  Afrikaanse meisjes…

     

     

     

    Wist u dat in het verleden, het Genootschap heeft onderwezen dat wanneer een vrouw niet schreeuwde, zich niet verweerde of niet vluchtte bij een poging van verkrachting ze medeplichtig was samen met de aanrander ?

    Wist u dat wanneer een vrouw  die niet schreeuwde zich schuldig maakte aan hoererij en daardoor kon uitgesloten worden ?

     

     

    Om u daarvan te overtuigen,zullen we eens de”Vragen van Lezers” doornemen die verschenen is in de Wachttoren van  1 februari 1965  blz. 94 en 95.

     

    Vraag : Volgens Deuteronomium  22: 23-27 moest een Israëlitisch ondertrouwd meisje  dat met verkrachting werd bedreigd, om hulp roepen.  Wat moet een christelijke vrouw in deze tijd doen indien zij voor een overeenkomstige situatie komt te staan ? Moet zij ook wanneer een aanvaller haar met een wapen dreigt, om hulp schreeuwen ? – M.U.  Verenigde Staten

     

    Antwoord : Volgens Gods wet rustte op een Israëlitisch meisje de plicht om hulp te roepen : “Wanneer een man een meisje, dat nog maagd is en dat met iemand ondertrouwd is, in de stad ontmoet en gemeenschap met haar heeft, dan zult gij hen beiden naar de poort van die stad brengen en hen stenigen, zodat zij sterven :  het meisje, omdat zij in de stad niet om hulp geroepen heeft, en de man, omdat hij de vrouw van zijn naaste onteerd heeft.”  “Indien het meisje echter in het veld was aangevallen en zij om hulp had geroepen om aan haar aanvaller te ontkomen, mocht zij niet gestenigd worden, daar zij was overweldigd en er niemand was om haar te hulp te komen.”   Deut 22: 23-27

     

    Stel nu echter dat de man een wapen had en dreigde het meisje te doden als ze weigerde gemeenschap met hem te hebben ?  Wat zou ze moeten doen bij zo’n situatie ? In deze schriftplaatsen wordt het argument niet verzwakt of de situatie niet veranderd doordat er een omstandigheid wordt genoemd waarin het juist zou zijn dat zij niet om hulp riep.  Er staat duidelijk dat zij om hulp moest roepen en dus, ongeacht de omstandigheden, de aanval moest afweren.  Indien zij werd overweldigd en misschien bewusteloos werd geslagen en verkracht werd voordat er hulp kwam in antwoord op haar kreten, zou zij niet schuldig bevonden kunnen worden. 

    De strekking van de schriftplaatsen is blijkbaar, dat het hulpgeroep van het meisje, waardoor immers de aandacht van de omgeving getrokken zou worden haar aanvaller op de vlucht zou jagen en zij gered zou zijn, ook al bedreigde hij haar leven omdat zij niet stilzwijgend aan zijn wensen en hartstochtelijke verlangens voldeed.

    Dergelijke schriftuurlijke precedenten zijn ook op christenen van toepassing ;  christenen staan namelijk onder het gebod : “Ontvliedt de hoererij” (1 Kor. 6:18, N.W.).

    (letters in "bold", door mij benadrukt )

     Indien een christelijke vrouw dus niet om hulp roept en niet alle mogelijke moeite doet om te vluchten, zou er aangenomen kunnen worden dat zij in de schending heeft toegestemd.

    De christelijke vrouw die rein wenst te blijven en Gods geboden wenst te onderhouden, moet indien zij in deze tijd voor een dergelijke situatie komt te staan, moedig zijn, handelen volgens de raad die in de Schrift wordt gegeven en om hulp roepen.  Deze raad is in feite voor haar eigen welzijn, want zou zij zich onderwerpen aan de hartstochtelijke verlangens van een dergelijke man, dan zou zij niet alleen toestemmen in hoererij of overspel, maar ook door schaamte worden gekweld. 

     

     

    Zij zou niet alleen schaamte gevoelen wegens het weerzinwekkende van de ervaring, maar ook omdat zij gedwongen is geweest Gods wet te overtreden door seksuele gemeenschap te hebben met iemand anders dan een wettige huwelijkspartner.  En dat niet alleen, de kans bestaat ook dat zij een ongehuwde moeder wordt of een verschrikkelijke ziekte van haar moreel ontaarde aanvaller oploopt.

    Het is een feit dat een vrouw de kans loopt dat haar aanvaller zijn bedreiging waar zal maken ; maar welke garantie heeft zij dat een dergelijke niets ontziende misdadiger haar niet zal doden nadat hij zijn hartstocht heeft bevredigd ?

     Het is nog waarschijnlijker dat zo iemand, die misschien reeds door de politie wordt gezocht, haar na de verkrachting doodt, omdat zij dan meer kans heeft gehad om hem op te nemen en dus beter in staat zal zijn de autoriteiten een beschrijving van hem te geven.  In een dergelijk geval zou het opvolgen van de schriftuurlijke raad om te schreeuwen, iemand heel goed het leven kunnen redden, want daardoor zou de aandacht getrokken worden en de mogelijkheid bestaat dat de aanvaller dan al dadelijk het hazenpad kiest, in plaats dat hij op de gedachte komt dat hij zijn slachtoffer uit de weg moet ruimen, uit angst later geïdentificeerd te worden.

    In de meeste gevallen komt het er ongetwijfeld op aan, de aanvaller angst aan te jagen, daar het hulpgeroep van het meisje zou kunnen leiden tot zijn arrestatie,wegens poging tot verkrachting.  Indien hij zijn bedreiging waar zou maken en een moord zou begaan, zou hij bovendien waarschijnlijk gearresteerd en veroordeeld worden wegens deze nog veel ernstiger misdaad.  De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat de aanvaller niet onmiddellijk vlucht, maar zijn slachtoffer neerslaat of haar een oppervlakkige wond toebrengt om haar tot zwijgen te brengen, maar zou het ondergaan van een dergelijke lichamelijke mishandeling niet onbetekenend zijn vergeleken bij de schande zich door een immorele man te laten gebruiken ?

    Een christelijke vrouw heeft het recht tot de dood toe voor haar maagdelijkheid of huwelijkstrouw te vechten.  Hoe goed zij zich kan verdedigen tegen iemand die haar wenst te schenden, hangt af van haar moed en tegenwoordigheid van geest.  Zij moet op zijn minst, zoals reeds is gezegd, trachten de verkrachter te verjagen door om hulp te roepen en zoveel herrie te maken en opzien te baren als zij maar enigszins kan, met het doel alle mogelijke hulp in te roepen.  Helpt dit niet, dan heeft zij het recht haar eer te verdedigen met alle middelen die zij tot haar beschikking heeft.”

     

    (Het artikel eindigt met het veroordelen van de wereld die tot zo’n verschrikkelijk dieptepunt is gezonken, dan de gebruikelijke boodschap dat we “in de laatste dagen leven” en de volgende raad wordt gegeven aan christelijke vrouwen : ”Ga nooit alleen op stap, vooral niet in het donker.”)

     

     

    Voordat we ons onderzoek zullen voortzetten, noteer goed het volgende :

     

    Door Deut. 22: 23-27 als ondersteuning aan te halen, ziet het Genootschap de verzen 28 en 29 over het hoofd.

     We lezen er : “Ingeval een man een meisje aantreft, een maagd die niet  verloofd is, en hij haar werkelijk grijpt en bij haar ligt, en zij betrapt zijn, dan moet de man die bij haar heeft gelegen, de vader van het meisje vijftig zilveren sikkelen geven en zij zal zijn vrouw worden, ten gevolge van het feit dat hij haar heeft vernederd.  Hij zal haar gedurende al zijn dagen niet door echtscheiding mogen ontslaan.”

    Met andere woorden, indien de verzen 23-27 letterlijk moeten genomen worden, is het logisch dat je hetzelfde doet met de verzen 28-29 :  de verkrachter moet het slachtoffer trouwen en geld geven aan zijn toekomstige schoonvader (behalve, merk evenwel op, indien ze niet zijn betrapt !- zie eind van vers 28 )

     

    Tien jaren verstrijken ; de zienswijze van de organisatie is niet veranderd.

     

     

     

    In het artikel “Wat moet een vrouw doen die bedreigd wordt met verkrachting” uitgegeven  in  “Ontwaakt” van 8 juli 1974 (pag. 10 ), lezen we in § 3 :

     

    Ze bezwoer hem dat het huwelijk voor God eerbaar was en dat ze getrouwd was, maar dat wat hij wilde, niet eerbaar was. Ook dat als ze niet zou schreeuwen, ze haar verhouding tot Jehovah God & de christelijke gemeente zou ruïneren ; dat ze dan uitgesloten of geëxcommuniceerd zou worden en dat dat voor haar erger was dan gedood te worden."

     

    Dus, duidelijker kan het niet : niet roepen = hoererij = uitsluiting.

     

    Veel later, in 1983, verklaart de Wachttoren van 15 juni het volgende :” Een man of een vrouw die met geweld wordt verkracht is niet schuldig aan porneia.”

    Deze kleine onschuldige zin verschijnt in heel kleine karakters onderaan  blz. 30, als een gewone mededeling.

    Ze maakt deel uit van een artikel dat geen studieartikel is.

     

     

    Sommige waarnemers hadden een beetje te vlug geconcludeerd dat de Wachttoren een compromis sloot om haar nederlaag niet te moeten toegeven en daarom haar gebruikelijke tactiek toepaste om zonder al te veel schade «een nieuw licht»  wat moeilijk was om toe te geven- in een tijdschrift op te nemen”

    1) in nauwelijks leesbare lettertekens

    2)in een artikel dat niet werd doorgenomen als een studieartikel in de Koninkrijkszaal.

     

    Maar de waarnemers vergisten zich, het moment was nog niet gekomen voor een “verfijnd begrip”.

    De verplichting om te schreeuwen bleef.  En dat zou zo zijn gedurende verschillende jaren.

    Laten we enkele tijdschriften de revue passeren :

     

    “Ontwaakt! “  22 juni 1984 (pagina 27)

     

    Zij verweerden zich tegen verkrachters

    Erop voorbereid zijn weerstand te bieden

     

    Er is voor een vrouw misschien niets angstaanjagender of rampzaliger dan een verkrachting. Misschien wil zij er niet eens aan denken.  Toch is verkrachting een realiteit in het leven.  Zelfs de bijbel spreekt over verkrachtingen en pogingen tot verkrachting die duizenden jaren geleden hebben plaatsgevonden. — Genesis 19 :4-11; 34 :1-7; Rechters 19 :22-27; 2 Samuël 13 :1-14.

     

    In het oude Israël eiste Gods wet van een vrouw die met een verkrachter werd geconfronteerd dat ze schreeuwde, en dus actief verzet bood (Deuteronomium 22 :23-27). Dit is een verstandige handelwijze.  Volgens hoofdinspecteur Keith Kilbride van het Bureau voor Misdaadpreventie in het Engelse West Yorkshire bestaat ‘het beste wapen van een vrouw die wordt aangevallen, nog altijd uit haar longen’.

     

     

    “Ontwaakt!”  8 oktober 1984 (pagina 28  )

     

     

    Van onze lezers

    Zich verweren tegen verkrachters

    “Dank jullie wel voor het artikel „Zij verweerden zich tegen verkrachters”  [Nederlandse uitgave van 22 juni 1984].  Elf jaar geleden werd ik aangerand door de zoon van mensen voor wie ik als hulp in de huishouding werkte.  Ik was toen nog maar 16jaar oud.  Ik herinnerde mij dat ik moest schreeuwen en me niet gewonnen mocht geven.  Ik beet in zijn lip en trachtte te schreeuwen, maar hij rukte aan mijn haar en legde zijn hand over mijn mond.  Ik probeerde opnieuw te bijten en ik bad ook tot Jehovah om mij in mijn verweer te helpen.  Ik bleef me verzetten totdat hij plotseling opstond en in een stoel ging zitten en mij een tijdje zat aan te staren.  Toen verliet hij het huis.  Ik geloof dat het belangrijk is op te merken dat hij geen volslagen vreemde voor mij was.  Het is goed als vrouwen op hun hoede zijn en van tevoren overdenken wat zij zouden doen als zo’n nachtmerrie hun ooit zou overkomen.”

    C. H., Illinois (VS)

    Ik was zeer verontrust door het artikel „Zij verweerden zich tegen verkrachters”.  Ik ben er erg ontdaan van dat er ook maar iemand van mening zou kunnen zijn dat een slachtoffer van verkrachting zich aan hoererij schuldig maakt.  De schriftplaats in Deuteronomium die u citeerde, verlangt slechts dat de vrouw schreeuwt, niet dat zij zich doodvecht !

    C. W., Indiana (VS)

    Dank jullie wel voor jullie artikel „Zij verweerden zich tegen verkrachters”.  Ik ben heel blij met de fijne raad die erin stond om „onze longen te gebruiken”, en de verkrachter met respect te behandelen.  Ook de ervaringen van de vrouwen die zich met succes tegen een verkrachter verweerden, vond ik verhelderend.

    T. C., Florida (VS)

    Uw artikel „Zij verweerden zich tegen verkrachters” heeft mij erg van streek gebracht.  Ik werd verkracht door een man die mij aanviel met een mes.  Ik kon slechts één keer gillen omdat mijn keel werd toegeknepen en een grote hand over mijn mond werd gedrukt.  Ik vocht totdat ik bewusteloos raakte.  Wat mij verontrust is dat ik, omdat ik het heb overleefd, mij schuldig heb gemaakt aan hoererij.  U zegt dat men respect moet tonen voor een verkrachter.  Deze mannen tonen geen respect voor hun slachtoffer.  Het kan hun niets schelen dat zij een vrouw kapotmaken en haar voor de rest van haar leven met een afschuwelijke herinnering laten zitten.  Als u niet persoonlijk de verschrikking van zo’n misdaad hebt ervaren, kunt u het nooit echt begrijpen.

                                                                       A.G            Massachusetts (VS)

     

    Antwoord van de redactie :

    Er kan alleen worden gezegd dat het slachtoffer schuldig is aan hoererij, als er een bewijs is van bereidwillige toestemming.  Klaarblijkelijk zou het vereiste in Deuteronomium 22:25-27 dat de vrouw zich moet verzetten door te schreeuwen, haar vrijwaren van elke verdenking van een dergelijke bereidwilligheid. Hoe waardevol het is zich te verweren, werd benadrukt door sociologe Pauline Bart van de Universiteit van Illinois die een onderzoek deed onder vrouwen die verkrachting wisten te verijdelen.  Zoals bericht in de Canadese „Edmonton Journal” (10 november 1983) verklaart zij op grond van haar onderzoekingen : „Door terug te vechten vergroot een vrouw in belangrijke mate haar kans om aan verkrachting te ontkomen .(…). Zich niet verweren garandeert geen humane behandeling.”  Zij verklaarde verder : „Verkrachte vrouwen die fysieke strategieën hebben gebruikt, liepen minder kans depressief te raken dan verkrachte vrouwen die hun aanvaller geen fysiek verweer hadden geboden.”  Wat het tonen van respect voor de potentiële verkrachter betreft, dit is niet omdat hij dat verdient, maar een fatsoenlijke bejegening kan er wellicht toe bijdragen dat hij zich bezint en kan een manier zijn waardoor het potentiële slachtoffer aan een heel gevaarlijke situatie ontkomt.

     

     

    “Ontwaakt !” 22 mei 1986  (pag. 22-24)

    „Nu ga je eraan!”

    — Een verkrachter dringt een christelijk huis binnen

    Ruwe handen knepen mijn keel dicht. Ik worstelde om te kunnen gillen.

    „Houd op! Houd op met je gegil, dan doe ik je niets”, beval hij, en klemde zijn handen nog vaster om mijn keel.

    Maar ik geloofde hem niet, en ik gehoorzaamde hem ook niet.  Ik bleef proberen te gillen.  Ik klauwde met mijn handen in zijn gezicht, sloeg zijn bril af en rukte hem zijn kunstgebit uit de mond.  Terwijl hij worstelde om mij te betasten en in bedwang te krijgen, stootte ik mijn vingernagels diep in zijn oogkassen.  En ik gilde.  Toen zijn vingers in de buurt van mijn mond kwamen, beet ik zo hard ik kon.

    U kunt het geloven of niet, maar ik was niet bang — de angst kwam pas later.  Nu was ik alleen maar woedend ! Deze schurk moest niet denken dat hij zo maar ons huis kon binnendringen om mij te verkrachten, niet hier en ook niet ergens anders !

    Maar hij bleef het proberen.  Hij greep een ceintuur die binnen handbereik lag en bond mijn handen op mijn rug — de eerste van verscheidene keren, want ik zag herhaaldelijk kans ze los te werken.  Met één arm om mijn nek graaide hij naar zijn gebit en zijn bril die op de grond lagen.  Plotseling ontsnapte ik aan zijn greep, wist mijn handen vrij te krijgen en begon, zonder dat ik daar een verklaring voor heb, met dingen in de kamer te smijten en onsamenhangend te schreeuwen, alsof ik stapelgek geworden was.

    Even was mijn aanvaller verbijsterd en hij hield op om te vragen : „Wat mankeert je nou?”  In die pauze nam ik de benen, maar hij kreeg mij te pakken, bracht mij met geweld naar de slaapkamer en smeet mij op het bed.  Nadat hij mijn handen weer vastgebonden had, zag hij kans mij gedeeltelijk uit te kleden.  Ik kronkelde en spartelde om hem van mij af te krijgen.  Ik gruwde van zijn smerige taal en de smerige daad waartoe hij mij trachtte te dwingen !

    Nog eenmaal kreeg ik mijn handen los uit de ceintuur, duwde hem weg en rende naar de buitendeur.  Ik kreeg de deurknop te pakken, maar terwijl ik die omdraaide, greep hij mij van achteren beet en smeet mij op de vloer.  Ik kon een keukenmes grijpen dat binnen handbereik lag en haalde uit naar zijn benen.  „Nu is het afgelopen”, brulde hij. „Nu ga je eraan!”  Hij begon op mijn hoofd te beuken en ik verloor het bewustzijn.

    Ik zie nu wel in dat ik voorzichtiger had moeten zijn.  Ik had er altijd op gelet dat ik buitenshuis moeilijkheden en mensen die moeilijkheden maakten, uit de weg ging.  Ik reisde altijd samen met mijn christelijke echtgenoot.  Ik meed altijd plaatsen waar zulke misdadigers zouden kunnen komen, en ik kleedde mij altijd bescheiden.  Ik had alleen nooit verwacht dat een verkrachter de euvele moed zou hebben mij gewoon in ons eigen huis aan te vallen.

    Deze man werkte op een bouwterrein naast ons huis.  De aannemer had van ons huis af een elektrische leiding gelegd om stroom te hebben voor het gereedschap op het bouwterrein.  Af en toe, als die leiding te zwaar was belast, kwam er een arbeider naar ons huis om bij ons in de kelder een zekering te vervangen.  Het was een praktische regeling, maar het was niet verstandig.

    Hij was kennelijk van plan geweest mij te overrompelen.  Hij moet verwacht hebben dat ik zou verstijven en willoos zou meewerken, in een shocktoestand.  Welnu, ik was ook geschokt toen hij op mij aanviel, maar ik gaf mij niet over.  Ik heb er ook niet eens bij nagedacht.  Het was gewoon een reactie, een ogenblikkelijk losbarsten in een razend gekrijs en geklauw, in trappen en bijten.  Dat was het beste wat ik had kunnen doen, want mijn felle tegenaanval verraste hem.  Het gaf mij een belangrijke psychologische steun dat ik van de aanvang af wist dat hij noch zichzelf, noch mij helemaal in bedwang had.  Het maakte mij des te vastbeslotener om te vechten en versterkte mijn hoop dat ik het zou kunnen winnen.

    Ik kwam bij in de passagiersstoel voorin in een auto die zich in het verkeer bewoog.  Dezelfde ceintuur zat nu strakgetrokken om mijn nek, als een hondenriem, die hij strak gespannen hield terwijl hij reed.  Toen mijn brein helder begon te worden, flitste het besef waar ik was en hoe ik daar gekomen was, door mij heen als een brandende lont die al snel mijn woede opnieuw tot uitbarsting bracht.

    Met mijn elleboog stootte ik tegen het stuurwiel in een wanhopige poging om de auto van de weg af te dwingen. Ik was ervan overtuigd dat deze waanzinnige zich er nu meer het hoofd over brak hoe hij van mij af moest komen dan hoe hij mij kon verkrachten.  Hij zou mij vermoorden zodat ik hem later niet kon identificeren.  Hoewel ik uitgeput was van bijna een uur lang ononderbroken worstelen, had mijn hardnekkige verzet ook van hem een tol geëist.  Moe en in de war reed hij ten slotte naar de kant van de weg en duwde mij de auto uit.  Een andere automobilist stopte voor mij en bracht mij naar een ziekenhuis.

    Maar ik had gewonnen ! Ik was niet verkracht !  Ik was de overwinnaar, niet het slachtoffer !  Mijn geweten was rein, mijn zelfrespect en waardigheid waren onaangetast.  En ik had mijn rechtschapenheid jegens de Almachtige God, Jehovah, bewaard !

    Dat wil niet zeggen dat ik mij de eerstvolgende paar dagen in het ziekenhuis zo verrukt en nobel voelde.  Ik was danig van streek, alles deed pijn en ik zag er verschrikkelijk uit . De angst die ik tijdens de aanval niet had gevoeld, sloeg nu in grote golven over mij heen.  Allerlei onproductieve gedachten over wat er had kunnen gebeuren, bleven mij door het hoofd spoken.  In deze periode werd ik door rechercheurs ondervraagd en vernam ik tot mijn afgrijzen dat dit monster pas zes weken tevoren voorwaardelijk was vrijgelaten nadat hij een straf wegens verkrachting had uitgezeten !

    Op de dag dat ik uit het ziekenhuis werd ontslagen, kwam het traumatische bezoek aan het politiebureau om uit een groepje willekeurige personen deze man te identificeren.  Ja, ik ging een aanklacht indienen.  Ik vond dat ik jegens de andere vrouwen die hij zou kunnen aanranden de plicht had ervoor te zorgen dat hij gestraft werd, en ik was het mijzelf verplicht als middel om het kwaad recht te zetten en mijzelf het geruststellende bewijs te leveren dat ik de baas was in mijn eigen leven.  Het was gemakkelijk hem in de groep aan te wijzen.  Het was de man met het verband om zijn gezicht en zijn hand in het gips !

    In het ziekenhuis en in de daaropvolgende weken thuis zijn de vele kaarten, brieven en bezoeken van mijn medegelovigen in de plaatselijke gemeenten van Jehovah’s Getuigen een troost voor mij geweest.  Sommigen zeiden dat zij trots op mij waren.  Sommigen wisten niet wat zij moesten zeggen, maar door te komen, toonden zij hoe het hun ter harte ging.  Sommigen noemden mij een heldin, wat ik, zonder valse bescheidenheid gezegd, niet ben.  Toen ik het kwaad niet uit de weg kon gaan, had ik eenvoudig toegepast wat ik uit mijn studie van de bijbel had geleerd, en het werkte.

    Omdat ik maar een heel gewoon mens ben, moest ik tijdens mijn herstelperiode heel dikwijls gerustgesteld worden.  Ik heb enige bijzonder sombere dagen gehad.  Een tijdlang wilde ik mij niet in het openbaar vertonen. Hoewel ik op sommige dagen kans zag mij aardig dapper voor te doen, kan mijn man u wel vertellen dat ik soms domweg zat te beven en nergens troost kon vinden als mijn geest en hart krampachtig probeerden deze nachtmerrie te verwerken en uit te bannen.  Waarschijnlijk was de allergrootste bijdrage tot mijn herstel de wetenschap dat ik had gedaan wat juist was. In mijn opgewektere momenten vond ik zelfs een kleine aanleiding tot vreugde.  Telkens opnieuw waren deze bijbelverzen voor mij als een zachte deken:

    „Ingeval het zou gebeuren dat een maagdelijk meisje met een man verloofd is, en een man haar inderdaad in de stad heeft aangetroffen en bij haar heeft gelegen, dan moet gij hen beiden naar de poort van die stad brengen en hen met stenen werpen, en zij moeten sterven, het meisje, omdat zij niet geschreeuwd heeft in de stad, en de man, omdat hij de vrouw van zijn naaste vernederd heeft.  Zo moet gij het kwaad uit uw midden wegdoen. Indien de man het verloofde meisje echter in het veld heeft aangetroffen, en de man haar heeft vastgegrepen en bij haar heeft gelegen, dan moet de man die bij haar heeft gelegen, alleen sterven, en het meisje moogt gij niets doen. Het meisje heeft geen zonde waarop de dood staat, want deze zaak is precies hetzelfde als wanneer een man tegen zijn naaste opstaat en hem werkelijk vermoordt, ja, een ziel vermoordt.  Want hij heeft haar in het veld aangetroffen.  Het verloofde meisje heeft geschreeuwd, maar er was niemand om haar te hulp te komen.” — Deuteronomium 22:23-27.

    Ik was innig dankbaar dat ik deze eenvoudige woorden kende.  Ze hadden mij geleerd wat mijn morele plicht was.  Ze hadden verwarring en onzekerheid voorkomen.  Door die woorden had ik precies geweten wat ik moest doen.  Ik had geschreeuwd, en bovendien had ik teruggevochten.  Ik had vertrouwd op de richtlijnen die in de bijbel staan en ze waren doeltreffend gebleken.  Mijn man en ik hebben dikwijls samen gebeden, en mijn sterkte en mijn evenwicht keerden terug.

    Ik zou willen dat geen enkele vrouw ooit een poging tot verkrachting hoefde door te maken — laat staan een werkelijke verkrachting.  Maar in de Verenigde Staten vindt elke zeven minuten een verkrachting plaats, zo blijkt uit Uniform Crime Reports — Crime in the United States, uitgave van 1983, bladzijde 5, uitgegeven door het U.S. Federal Bureau of Investigation.  In mijn geval vertrouwde ik op Jehovah, ik dacht aan zijn woorden, ik schreeuwde.  En bovendien vocht ik terug.

    Deze voorwaardelijk vrijgelaten verkrachter die mij had aangevallen, kwam mettertijd weer voor.  Op 7 februari van dit jaar werd hij veroordeeld wegens de volgende misdrijven : poging tot moord, inbraak, poging tot verkrachting, en ontvoering.

    Ons moedige vertrouwen in God moet dus altijd sterker zijn dan enige mensenvrees.  Laat de psalm van David ook onze psalm zijn, doordat wij onwankelbaar vasthouden aan deze woorden : „Op God heb ik mijn vertrouwen gesteld. Ik zal niet bevreesd zijn.  Wat kan de aardse mens mij doen ?” — Psalm 56:11. — Ingezonden.

     

     

     

     

    [Kader blz. 23]

    Waarom u zich van het eerste ogenblik af tegen een aanrander dient te verzetten :

     

     

    1. Misschien is de aanrander zo verbluft dat hij verdwijnt.

    2. Misschien kunt u de aanrander onschadelijk maken en vluchten.

    3. Misschien verliest de aanrander zijn seksuele aandrang of krijgt hij er genoeg van en blaast de aftocht.

    4. U kunt daardoor de aandacht van anderen trekken en hulp krijgen.

    5. U zult een zuiver geweten hebben. (Zelfs indien u verkracht wordt, zult u uw zelfrespect of uw reinheid in Gods ogen niet opgeofferd hebben)

    6. Letsel dat u een aanrander toebrengt, zal de politie helpen hem later te identificeren (b.v. stukjes van zijn huid onder uw vingernagels).

     

     

    “Ontwaakt !” 22 september 1986 pag. 28

    Reactie van Lezers:

    “Hartelijk dank voor uw artikel „Nu ga je eraan !” (22 mei 1986) Ik zou echter enige bezorgdheid willen uiten over de gegeven raad. Sommige verkrachters zijn zeer boosaardig en sadistisch in hun benadering en hebben wapens bij zich en zullen die bij de geringste aanleiding ook gebruiken.  Onze Hoofdstedelijke Organisatie Tegen Seksueel Geweld adviseert verzet, maar als de vrouw door angst verlamd is of haar instinct haar zegt zich niet te verzetten, erkennen wij dat als passend.  Wij zien liever dat iemand de ervaring levend doorstaat, dan dat zo iemand wordt vermoord of ernstig wordt verminkt.”

    P. R., Verenigde Staten

    Antwoord van de redactie :

     

     

    "De gedachte dat een vrouw die door een verkrachter wordt aangevallen, moet schreeuwen en zich moet verzetten, wordt door de bijbel ondersteund.   Zeker, de vrouw moet inschatten welk gevaar haar leven loopt, en wij geloven dat dat ook blijkt uit de raad die gegeven wordt in het kader op blz. 23 (22 mei 1986).  Men moet echter in gedachte houden dat zich onderwerpen aan verkrachting geen garantie biedt dat het slachtoffer achteraf niet zal worden mishandeld of gedood.  Zie het artikel „Zij verweerden zich tegen verkrachters” in onze uitgave van 22juni 1984." — Red.

     

    Ontwaakt 22 april 1989 (pag. 8)

     

    Geweld — U kunt uzelf beschermen

     

    Zult u vechten om uw geld te behouden en misschien uw leven te verliezen ?

    Als een vrouw wordt aangerand, kan zij het beste SCHREEUWEN

     

     

    “Ontwaakt !”8 juli 1991 (pagina 13)

     

    Zelfverdediging  — Hoe ver kan een christen gaan?  Een vrouw die met verkrachting wordt bedreigd, moet schreeuwen en elk middel dat haar ter beschikking staat gebruiken om zich tegen gemeenschap te verzetten. — Deuteronomium 22:23-27.
     



    zie vervolg in artikel 2 over Schreeuwt! Schreeuwt! Schreeuwt! meisjes uit Afrika...

     

    12-04-2009 om 11:43 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schreeuwt! Schreeuwt! Schreeuwt! meisjes uit Afrika deel 2

    Prikbord :

     

    In de “Ontwaakt !” van 8 oktober 1984  geven de “uitgevers”, ’t is te zeggen de verantwoordelijken van de Watch Tower, de raad : “Wat het tonen van respect voor de potentiële verkrachter betreft, dit is niet omdat hij dat verdient, maar een fatsoenlijke bejegening kan er wellicht toe bijdragen dat hij zich bezint en kan een manier zijn waardoor het potentiële slachtoffer aan een heel gevaarlijke situatie ontkomt.

     

    In de “Ontwaakt !” daarentegen van 22 mei 1986 verklaren die zelfde “uitgevers”:

    .”Letsel dat u een aanrander toebrengt, zal de politie helpen hem later te identificeren (b.v. stukjes van zijn huid onder uw vingernagels)

     

     

    … De beste manier om beleefd over te komen.  U zult nu zien tot op welke hoogte de wijze raad uit Brooklyn zichzelf tegenspreekt.

     

    In 1993 komt er een volledige ommekeer in de situatie.

     

    “Ontwaakt !” 8 maart, pag. 4-5

     

     

    Mythen en feiten over verkrachting

    Hier volgen enkele van de lang gekoesterde misvattingen over verkrachting die de schuld bij het slachtoffer leggen en opvattingen bestendigen die de bedrijvers aanmoedigen :

    Mythe : Een verkrachting vindt alleen plaats als een vrouw wordt aangerand door een vreemde.

    Feit : De meeste vrouwen die worden verkracht, worden aangerand door iemand die zij kennen en vertrouwden. Bij een onderzoek bleek dat 84 procent van de slachtoffers hun aanrander kende en dat 57 procent van de verkrachtingen gebeurde bij afspraakjes.  Eén op de zeven gehuwde vrouwen wordt verkracht door haar eigen man.  Verkrachtingen zijn gewelddadig en emotioneel traumatisch, of de aanrander nu een vreemde is, de echtgenoot of iemand met wie men een avondje uitgaat.

    Mythe : Er is alleen sprake van verkrachting als een vrouw erna sporen van verzet vertoont, zoals blauwe plekken.

    Feit : Weinig vrouwen vertonen zichtbare sporen van verzet zoals blauwe plekken of snijwonden, of zij zich nu lichamelijk hebben verzet of niet.

    Mythe : Het slachtoffer van een verkrachting is zelf medeschuldig tenzij zij actief weerstand biedt.

    Feit : Verkrachting vindt per definitie plaats wanneer er geweld of bedreiging met geweld wordt aangewend om tegen iemands wil seksuele penetratie van enigerlei aard te bereiken.  Juist het gebruik van geweld tegen een onwillig slachtoffer maakt de verkrachter tot een verkrachter.  Een slachtoffer van verkrachting is dan ook niet schuldig aan hoererij.  Net als een slachtoffer van incest kan zij door de duidelijke macht die iemand anders over haar had, gedwongen zijn geweest zich aan een daad te onderwerpen die zij niet wilde.  Als een vrouw uit angst of verwarring gedwongen was toe te geven aan een verkrachter, wil dat niet zeggen dat zij toestemde in de daad. Toestemming is gebaseerd op keuze zonder bedreiging en is actief, niet passief.

    Mythe : Verkrachting is een daad voortvloeiend uit hartstocht.

    Feit : Verkrachting is een daad van geweld. Mannen verkrachten niet alleen om de seks maar ook om zich de baas over een ander te voelen.

    Mythe : Een vrouw kan een man dusdanig tantaliseren of verleiden dat hij zijn seksuele driften niet langer kan beheersen.

    Feit : Bij mannen die verkrachten is de geslachtsdrift niet sterker dan bij andere mannen. Een derde van alle verkrachters was juist niet in staat de seksuele daad te volbrengen. In de meeste gevallen is een verkrachting gepland, niet iets wat spontaan opkomt. Zowel verkrachters die bekenden voor de slachtoffers zijn als onbekende verkrachters laten hun prooi gewoonlijk in een val lopen, bij onbekenden  door het slachtoffer te volgen totdat zij alleen is, de bekenden door een situatie te creëren waarin zij geïsoleerd is.

    Mythe : Vrouwen liegen over verkrachting om zich op een man te wreken of omdat zij zich schuldig voelen na het bedrijven van seks.

    Feit : Valse aangiften komen bij verkrachting net zoveel voor als bij enig ander geweldsmisdrijf: 2 procent. Daar staat tegenover dat onderzoekers het erover eens zijn dat er veel te weinig aangifte wordt gedaan van verkrachting.

    Mythe : Een vrouw kan om verkrachting „vragen” door uitdagende kleding te dragen, alcohol te gebruiken, een man voor haar te laten betalen of mee te gaan naar zijn huis.

    Feit: Dat een vrouw onverstandig, naïef of onwetend is, wil niet zeggen dat zij het verdient verkracht te worden. Verkrachters dragen de algehele verantwoordelijkheid voor de verkrachting.

     

    Hebt u dit goed gelezen ?

    "Mythe : Het slachtoffer van een verkrachting is zelf medeschuldig tenzij zij actief weerstand biedt."

     

    Dus, wat het Genootschap heeft gepredikt gedurende vele jaren is niets meer dan “een mythe.” !

     

    Of ook nog : “Juist het gebruik van geweld tegen een onwillig slachtoffer maakt de aanrander tot een verkrachter.  Een slachtoffer van verkrachting is dan ook niet schuldig aan hoererij.”

     

     

    Dit betekent stilzwijgend dat de verklaring van 15 juni 1983 waar stond :” Een man of een vrouw die met geweld wordt verkracht is niet schuldig aan porneia.” nu wordt,"Een man of een vrouw die wordt verkracht is niet schuldig aan porneia.”

     

    Deze plotselinge verandering van mening houdt weinig rekening met de gevoelens van de vrouwen die tijdens de jaren 1960-1970  zwaar mishandeld zijn geweest, in het bijzonder in Afrika.

    Iedereen die de geschiedenis van de Getuigen van Jehovah kent, weet hoe verschrikkelijk de talloze verkrachtingen van vrouwen uit Malawi en Mozambique waren.

     

    Schreeuwt !  schreeuwt !  schreeuwt ! Afrikaanse meisjes…

     

    Omdat ze gehoorzaamd hebben aan de leiding van de Watch Tower, zijn er velen die gestorven zijn, velen afschuwelijk verminkt, er zijn er die levende invaliden zijn. Toen waren ze jonge meisjes... wachtend op de nieuwe wereld.

    Toppunt van de grap, ze hebben zich opgeofferd voor een “mythe”.

    Tegenwoordig, zijn ze meer dan vijftig jaar oud en sleuren ze hun miserie met zich mee in de straten van Lilongwe en Maputo.

    Men had hen gezegd, vergeet het niet :  “Indien u niet schreeuwt, indien u zich niet verdedigt, zul je hoereersters zijn, zul je uitgesloten worden en geen eeuwig leven krijgen.”

     

     

     

     

    De auteur  benadrukt dat deze uiteenzetting

    indien ze zich tot de Afrikaanse vrouwen richt

    die hebben geleden onder de brutale verkrachtingen, ook werd bedacht ten behoeve van alle vrouwen uit de hele wereld die dergelijke behandelingen hebben ondergaan.

     

     

     

     

     

     

    Zie ook eleuthera.aggelia.be                                                                     of het artikel in het Frans bij www.aggelia.be

     

    12-04-2009 om 11:40 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.blinde tranen

     Blinde tranen

     

     

    Genesis 21:8-21

     

    Als we het verhaal goed lezen, wordt duidelijk dat niet alles wat Hagar betreft, negatief was.  Wat lijkt op toegeven aan Sara’s haat, heeft ook een keerzijde.  Geloven is een zienswijze, waarbij je ook oog moet krijgen voor de keerzijde.  Het verhaal zegt alleen niet met zoveel woorden dat het er juist om gaat ook Ismaël  tot een groot volk te maken, maar het laat de ware bedoeling ook in kleine details zien.

     

    Zo wordt gezegd dat Abraham Hagar voedsel meegeeft en haar ‘wegzendt’.  Het woord dat in de Hebreeuwse tekst voor ‘wegzenden’ wordt gebruikt, kan betekenen: je vrouw wegsturen-verstoting en vernedering; maar het kan ook betekenen: je slaaf de vrijheid geven.

    Hagar zou in het tentenkamp van Abraham altijd slavin gebleven zijn; sociaal, de mindere dus.

    Zo zou ze ook levenslang slavin van haar eigen haat en machtsstrijd zijn gebleven.  Als ze bij Abraham weggaat, wordt ze van dat alles vrij en kan ze haar energie voor betere dingen gebruiken.

    Dat Hagar wordt weggezonden, lijkt een keus vóór de één en tegen de ander, maar het is in wezen de enige manier om beiden recht te doen. Het  is een pijnlijke vorm van rechtvaardigheid.

     

    Maar zo ziet Hagar het niet.  We lezen:”Ze ging heen en dwaalde door de woestijn van Berschéba”.  De woestijn is in de Bijbel altijd het beeld van onze ervaringen van ontheemding, vervreemding en verdorring.  Woestijn is de verbeelding van ziekte, eenzaamheid en depressie, maar ook van haat en hardheid.  De woestijn verbeeldt alles wat het leven ontkent.   De woestijn roept het beeld op van veel lijden, ook van veel onnodig lijden.  Het lijden van Hagar en haar zoon is onnodig.  Door de woestijn lopen karavaanwegen, waarlangs op aanvaardbare afstand waterputten gegraven zijn.  De putten zijn door het zand bedekt, maar woestijnbewoners als Abraham en Hagar weten ze te vinden.  Daarom kan Abraham  Hagar ook gerust op reis sturen: ze zal niet van dorst omkomen als ze de weg naar de vrijheid gaat!

     

    Maar Hagar gaat niet weg.  ZE DRAAIT ROND IN CIRKELS.  DAT GEBEURT ALS WE ONSZELF TOT MIDDELPUNT MAKEN.  WE DRAAIEN ROND IN CIRKELS, ZONDER VERDER TE KOMEN, OMDAT WE VASTZITTEN IN WROK, HAAT OF ZELFMEDELIJDEN.

    DAN STAREN WE ONS BLIND OP HET ONRECHT DAT ONS WERD AANGEDAAN EN ZEGGEN: ‘WAAROM MOET MIJ DAT OVERKOMEN’? ZO KIJKEND, ONTDEKKEN WE NOOIT DE KEERZIJDE.  WE ZIEN NIET DE MOGELIJKHEDEN OM DOOR ONRECHT EN ELLENDE HEEN EEN WEG TE VINDEN NAAR IETS BETERS.

     

    Hagar staart zich blind en loopt zich dood.  Als het water op is, werpt zij haar kind onder een struik, gaat op een afstand zitten en zegt:”Ik kan het sterven van het kind niet aanzien. “  Hagar voelt zich zielig en mokt, omdat ze door Sara’s schuld nu ook nog opgescheept zit met een stervend kind!  Als ik haar gedrag (dat van Hagar)afkeur, sta ik onontkoombaar voor de vraag of ik er niet iets van mezelf in herken.  Als iemand in het ziekenhuis ligt, ga ik er dan heen of zeg ik dat ik het niet kan opbrengen al die ellende te zien?  Als mijn partner of mijn kind ziek is, klaag ik dan misschien, dat het zo lastig voor mij is?  Hagar zit alleen om zichzelf te huilen!

    Dan roept Gods engel vanuit de hemel.  Bij zo’n mededeling kun je uw verbeelding de vrije loop laten.  Maar veel beelden zijn beelden voor de ervaring dat je door God wordt aangesproken.  Het woord dat we met ‘engel’ vertalen, betekent ‘boodschapper’.  Als de bijbel over een engel vertelt, gaat het er dan ook steeds om dat een boodschap van God doorbreekt, die een mens oog geeft voor de keerzijde van de dingen en de gebeurtenissen.  Dat kan gebeuren doordat een Bijbelwoord of een lied ons ineens aanspreken, maar het kan ook een opmerking zijn van zomaar iemand, een boek dat ik lees, een film die ik zie.  Gods boodschappen komen op allerlei manieren op me af, en ik zou er blind voor zijn als ik ga zitten wachten op een witte, hemelse gestalte. 

     

    Zo dringt de boodschap van Gods bevrijding tot Hagar door.  Die boodschap luidt niet:’Hagar,Ik heb je horen huilen,” maar:  ‘Ik heb de stem van de jongen gehoord.’  God geeft Hagar een boodschap omdat haar kind huilt.  Dat God ons nog aanspreekt, kon wel eens alleen zijn, omdat de tranen van anderen gedroogd moeten worden.  Hagars tranen zijn blinde tranen van woede en egoïsme en zulke tranen vinden geen antwoord. Als ik zo huil, ben ik voor dat antwoord ook niet ontvankelijk.  God opent Hagar de ogen, doordat ze oog krijgt voor het leed van de ander.

     

    Ze weet zich geroepen weer naar haar kind terug te gaan en het in de armen te nemen.  Pas als ze dat doet en geen tijd meer heeft voor zelfmedelijden, krijgt ze weer zicht en beseft ze dat Sara haar niet kan laten doodlopen, Abraham haar niet wil verraden en God haar de dood in de woestijn niet wil aandoen. 

    De aandacht voor de ander geeft mij pas echt zicht op mijn eigen situatie.  Bij Hagar breekt het besef door, dat ze in staat is de woestijn door te gaan.  Op het moment waarop ze beseft geen afstand van haar kind te mogen nemen, verandert de woestijn van een doodlopende weg in een weg naar de vrijheid.  Hagar ziet een waterput.  Dat is heel gênant.  In haar blinde zelfmedelijden heeft ze haar kind vlak naast een waterput neergegooid om van dorst te sterven!  Nu ze weer oog voor hem heeft, weet ze ook weer van die verborgen putten langs de woestijnwegen.  Daarin ligt het wonder van dit verhaal.  God tovert geen putten in de woestijn.  Hij zou dat natuurlijk kunnen, zoals met zovele wonderen. Maar God geeft mij oog voor de ander en daarmee oog voor de putten die er in de woestijn van mijn leven zijn. 

     

    Dat ik oog voor de ander krijg en zicht op de keerzijde van het leven, dat is de kern van het Bijbelse wonder.  Op zo’n wonder zitten we te wachten.  Want haat en zelfrechtvaardiging van alle partijen, maakt dat er eindeloos cirkels gedraaid worden - uitzichtloze situaties - als in Ierland, Baskenland, Irak en Israël zijn daar voorbeelden van.  Er is in deze wereld woestijn te over; er is alle reden tot tranen.  Maar er is geen reden dood te lopen in zelfbeklag en zelfrechtvaardiging.  Geloven betekent dat ik me de blinde tranen laat afnemen door oog te krijgen voor de ander.  Dan ontdek ik soms wegen en bronnen, onderbestoven onder de oppervlakte van onze woestijnen.  Geloven is volhardend zoeken naar wegen in de woestijn, naar levensbronnen. 




    door Dick van Kampen pagina 15-20 

    06-04-2009 om 18:53 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bestaat het kwaad?

    Bestaat het kwaad?

     

    Een universiteitsprofessor besloot op zekere dag zijn studenten uit te dagen. 
    Hij vroeg: “Heeft God alles geschapen wat bestaat?”

    Een gelovige student antwoordde:"Inderdaad, ja".

    "Alles?" vroeg de professor.

    "Ja, alles", was (na enige aarzeling) het antwoord van de student.

    "In dat geval heeft God ook het kwaad geschapen, Correct?"

    "Aangezien het kwaad bestaat", zei de professor.

     

    Hier had de student geen antwoord op en hij zweeg dan maar.

    De professor was in zijn nopjes dat hij de gelegenheid had gegrepen om nog maar eens aan te tonen dat geloof enkel een mythe was.

     

    Plots stak een andere student zijn hand op en vroeg: "mag ik u een vraag stellen, professor?"

    "Natuurlijk" antwoordde deze.

    "Bestaat de koude?"

    "Natuurlijk", antwoordde de professor. "Heb jij nooit de koude gevoeld?"

    "In feite bestaat de koude niet, meneer.  Volgens de studies van de fysica is koude de totale en volledige afwezigheid van warmte.  Een voorwerp kan alleen bestudeerd worden wanneer het energie heeft en afgeeft en het is de warmte van een voorwerp dat zijn energie doorgeeft.

    Zonder warmte zijn de voorwerpen inert (traag), niet in staat te reageren.  Maar koude bestaat niet.  We scheppen die term “koude” om de afwezigheid van warmte uit te leggen."

    "En duisternis?"  vervolgde de student.

    "Die bestaat", wierp de professor op.

    "U heeft het opnieuw mis voor, meneer, duisternis is gewoon de totale afwezigheid van licht. U kan licht en helderheid bestuderen maar niet de duisternis.

    Het prisma van Nichols toont de variëteit van verschillende kleuren waarin het licht kan uiteenvallen volgens de lengte van de golven.

    Duisternis is de “term” die wij geschapen hebben om de totale afwezigheid van licht uit te leggen."

    En tenslotte vroeg de student: "en het kwaad, meneer, bestaat het kwaad?

    God schiep het kwaad niet.  Het kwaad is de afwezigheid van God in de harten van de mensen, het is de afwezigheid van liefde, menselijkheid en geloof.  Hun afwezigheid leidt tot het kwaad".

     

    Nu was het de beurt aan de professor om de stilte te bewaren…

    De naam van de student was: Albert Einstein.

     

     

    06-04-2009 om 18:08 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen."Uitsluiting- teneinde de organisatie rein te houden"

    "Uitsluiting - teneinde de organisatie rein te houden"

    Inleiding

    1. De formele procedure

    2. Wat zegt de Bijbel?

    3. De 'rechtsgang'

    4. De uiterste consequentie

    5. Invloed op de getroffenen

    6. Conclusies en slotopmerkingen

    Inleiding

    Nadat de 'Bijbelonderzoekers', zoals Jehovah's Getuigen zich oorspronkelijk noemden, ongeveer 30 jaar lang een gematigde houding hadden aangenomen tegenover ‘uitvallers’, verscheen in 1904 het boek The New Creation, waarin de gedachte werd geïntroduceerd dat het noodzakelijk was "passende stappen te ondernemen om niet toe te laten dat de gemeente in moreel opzicht verdorven" zou worden. Op basis van bijbelgedeelten als Matthéüs 18:15-17 "vonden er af en toe ‘kerkverhoren’ plaats waarin de bewijzen voor kwaaddoen in ernstige gevallen aan de gehele gemeente werden voorgelegd" (jv, 186 § 4).

    Vanaf ongeveer 1944 (in Nederland in 1949) werd via De Wachttoren aangekondigd dat "in het licht van de gehele bijbel" dergelijke kwesties vanaf dat moment achter gesloten deuren zouden worden behandeld "door verantwoordelijke broeders aan wie het opzicht in de gemeente was toevertrouwd". De doeleinden van de te volgen procedures waren: "(1) de organisatie rein te houden en (2) de kwaaddoener te doordringen van de noodzaak van oprecht berouw, met de bedoeling herstel voor hem te bewerken" (jv, 187).

    In deze sectie zal het gebruik van uitsluiting nader onder de loep worden genomen. Er volgen 6 delen:

    1.      De formele procedure, dwz. wat gebeurt er eigenlijk bij de behandeling van een uitsluitingzaak?

    2.      Wat zegt de bijbel? - de leerstellige kant van de zaak : een kritische analyse van de doctrinaire onderbouwing van de uitsluitingregel

    3.      De ‘rechtsgang’ van het Wachttoren Genootschap: meten met twee maten en drogargumenten

    4.      een praktijkvoorbeeld van de uiterste consequentie

    5.      de invloed van dit gebruik op (ex-)Jehovah’s Getuigen en hun familieleden

    6.      conclusies en slotopmerkingen

    gebruikte afkortingen :

    JV : 'Jehovah's Getuigen -verkondigers van Gods Koninkrijk' - geschiedenis van de organisatie zoals het WTG het beschrijft.

    SCF - In Search of Christian Freedom - R. Franz

    'Pay attention' : 'Pay Attention to Yourselves and All of the Flock' (vertrouwelijk ouderlingen instructie boek)

     

    1. De formele procedure

    Het meesterwerk van Kafka, Het proces begint met de zin: "Iemand moest Josef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads gedaan had, werd hij op een ochtend gearresteerd." De onmacht van de beklaagde Josef K., het gevoel dat het proces iets is wat je overkomt in plaats van waarop je door bepaalde stappen te doen invloed kan uitoefenen, komt wonderwel overeen met de ervaring van de ‘beklaagden’ in een rechterlijke aangelegenheid bij Jehovah’s Getuigen.

    De Wachttoren 15 september 1992, blz. 12

    Hieronder volgt een opsomming van de opeenvolgende stappen binnen de uitsluitingsprocedure:

    1) Allereerst dient een Jehovah’s Getuige getuige te zijn geweest van het feit dat een andere Jehovah’s Getuige een zonde heeft begaan die uiteindelijk tot uitsluiting kan leiden.

    2)  Deze persoon dient eerst de overtreder persoonlijk te benaderen en hem of haar te

    overreden zijn of haar zonde bij de ouderlingen bekend te maken. Wanneer de overtreder te kennen geeft daar geen aanleiding toe te zien, dient de getuige een termijn te stellen (vaak ongeveer een week) waarin de overtreder alsnog zijn of haar zonde kenbaar kan maken. Heeft de persoon in kwestie dat na die periode nog niet gedaan, zal de getuige de ouderlingen benaderen en hen op de hoogte stellen van de daad waarvan hij of zij getuige is geweest.

    3)  Wanneer de overtreder de aanklacht ontkent, is het noodzakelijk dat er minimaal twee getuigen zijn van de overtreding. Is er slechts één getuige en ontkent de beklaagde de aanklacht, wordt de zaak geseponeerd. (Het is dan woord tegen woord).

    4) Wanneer er sprake is van een kwestie waarop uiteindelijk uitsluiting kan staan en de aanklacht gegrond is bevonden (ofwel doordat de beklaagde zijn schuld heeft bekend ofwel doordat er twee of meer getuigen zijn gevonden van het ten laste gelegde), wordt er een rechterlijk comité gevormd inclusief het toewijzen van een voorzitter. In een enkel geval geeft de beklaagde al op dit moment aan veel berouw te hebben en kan men van verdere ‘strafvervolging’ afzien, vooral bijvoorbeeld wanneer de beklaagde nog maar kort Getuige is. De procedure blijft dan beperkt tot een berisping met eventuele restricties.

    Na het vormen van het rechterlijk comité krijgt de beklaagde een uitnodiging om te verschijnen voor dit comité; meestal heeft dit verhoor plaats in de Koninkrijkszaal.

    De zitting verloopt als volgt:

    1.      de voorzitter opent met een schriftuurlijke gedachte

    2.      de beklaagde krijgt de gelegenheid een persoonlijk standpunt tot uitdrukking te brengen

    3.      wanneer de beklaagde geen bekentenis heeft afgelegd, wordt hij op de hoogte gesteld van de aard van de aanklacht

    4.      getuigen worden gehoord, de beklaagde mag ook getuigen à charge naar voren brengen; nadat zij gehoord zijn, dienen de getuigen te vertrekken

    5.      de ouderlingen stellen vast wat de precieze aanklacht is, welke bewijzen ervoor zijn en wat de houding van de beklaagde is

    6.      wanneer de schuld in de ogen van de ouderlingen vaststaat, gaan zij ertoe over de beklaagde te "vermanen" (dit kan plaatsvinden in aanwezigheid van de getuigen)

    7.      hierna vergadert het rechterlijk comité over de vraag of tot uitsluiting dient te worden overgegaan of niet

    5) Indien tot uitsluiting wordt overgegaan, wordt deze beslissing mondeling aan de beklaagde meegedeeld. Bovendien wordt de beklaagde verteld dat hij of zij de mogelijkheid in beroep te gaan. Hij of zij dient dit binnen 7 dagen schriftelijk te melden aan het rechterlijk comité.

    6)  Wanneer beroep wordt aangetekend, dient de voorzitter van het rechterlijk comité contact op te nemen met de kringopziener. Deze stelt dan een beroepscomité samen, meestal ouderlingen uit omringende gemeenten. Voor een herbeschouwing van de zaak ontvangt de beklaagde weer een uitnodiging.

    7) In aanwezigheid van het oorspronkelijke rechterlijke comité én het beroepscomité vindt er nogmaals een verhoor plaats, meestal in de Koninkrijkszaal. De procedure is gelijk aan de bovenstaande (punt 4).

    8) Na het verhoor vergadert het beroepscomité over de vraag of tot uitsluiting dient te worden overgegaan of niet.

    9) Indien tot uitsluiting wordt overgegaan heeft de beklaagde de mogelijkheid in beroep te gaan. Hij of zij dient dit binnen 7 dagen schriftelijk te melden aan te tekenen bij het bijkantoor van het Wachttoren Genootschap. Het Wachttoren Genootschap reageert schriftelijk op het beroep.

    2. Wat zegt de bijbel?

    Het is duidelijk dat ‘kerkdiscipline’ of ‘kerktucht’ vanaf de eerste jaren van het Christendom tot de gebruiken ervan behoorde. Aangezien de meeste democratische landen een strikte scheiding van kerk en staat hanteren, staat ook het recht van Jehovah’s Getuigen op het hanteren van de uitsluitingclausule niet ter discussie. De vragen waar het nu op aankomt, zijn: Wat zegt de bijbel precies wanneer het gaat om gemeentelijke sancties? Is de uitleg zoals die wordt gepresenteerd in De Wachttoren gebaseerd op deugdelijke argumenten?

    Wetticisme
    Het eerste bezwaar heeft betrekking op het zware beroep op de Mozaïsche Wet bij bijvoorbeeld de ‘meldplicht’ (als een Jehovah’s Getuige een andere Getuige iets ziet doen waarop uitsluiting staat, is hij op straffe zelf uitgesloten te worden verplicht dit aan de ouderlingen te melden) en andere ‘wettische’ elementen. Zoals bij veel andere leerstellingen van het Wachttoren Genootschap ontbreekt ook hierbij inzicht in de dynamiek van de bijbel: daar waar de nieuwtestamentische bijbelschrijvers zelf nadruk leggen op de overgang van de Wet naar het hart, van de letter naar de geest (zoals bijvoorbeeld in 2 Korinthiërs 3:6), publiceert het Wachttoren Genootschap hoofdstukken vol instructies aan ouderlingen hoe zij bij welk soort overtreding dienen te handelen, waarbij de aard van de bewoordingen van de instructies sterk doen denken aan juridische handboeken (beklaagde, getuigen, beroep, bekentenis, bewijsmateriaal, enz.)

     

     

     

     

     

     

     

    Het waren vooral de Farizeeën die minachtend met personen van een andere nationaliteit of belastinginners omgingen! Het was juist een verwijt van hun kant aan Jezus’ adres dat hij hun gebruik daarin niet volgde, blijkens bijvoorbeeld Markus 2:15-16:

    "Later gebeurde het dat hij in zijn huis aan tafel aanlag, en vele belastinginners en zondaars lagen met Jezus en zijn discipelen aan, want zij waren met velen en zij gingen hem volgen. Toen de schriftgeleerden der Farizeeën echter zagen dat hij met de zondaars en belastinginners at, zeiden zij voorts tot zijn discipelen: ‘Eet hij met de belastinginners en zondaars?’ wij benadrukken

    Het is ondenkbaar dat Jezus een houding die hij veroordeelde, tegelijkertijd zou gebruiken als model voor zijn volgelingen.
    Daarnaast was dit geen instructie van formalistische aard, want Jezus gebruikt in zijn zin de tweede persoon enkelvoud: "dan zij hij u {enkelvoud, dwz voor degene die het persoonlijke geschil heeft met de beklaagde, niet voor de hele gemeente} net als…". Ook uit de context blijkt dat de instructie persoonlijke geschillen betrof. De kern van het betoog behelst overigens vergeving, geen procedurele instructies (zie vanaf vers 10-14 en 18-35).

    2 Johannes 9-11
    Deze schriftplaatsen worden als basis gebruikt voor de regel dat zelfs "een eenvoudig ‘Hallo’" tegen een uitgeslotene verboden is (zie De Wachttoren 1 december 1981, p. 19 en 15 juli 1985, p. 31). De onderbouwing gaat voorbij aan de werkelijke betekenis van zowel de groet als de strekking van het schriftgedeelte.
    In ‘t kort gezegd, betekent de groet zoals die door Johannes wordt vermeld meer dan "een eenvoudig ‘Hallo’"; het duidt op instemming met de gekozen levenswandel en zelfs een wens van succes daarin. Vanzelfsprekend kan een Christen een dergelijke instemming niet uiten tegenover iemand die een ‘antichrist’ wordt genoemd (iemand die ‘de komst van Jezus Christus in het vlees niet [meer] belijdt’).
    De zinsnede "een ieder die vooruitdringt en niet blijft in de leer van de Christus" wordt door het Wachttoren Genootschap vaak aangehaald als precedent voor het uitsluiten van ‘afvalligen’, dwz degenen die de leer van het Genootschap niet volledig accepteren als volledige waarheid. Wanneer dit echter in de context wordt geplaatst, zien we dat dit niet deugdelijk is. Allereerst gaat het om ‘de leer van de Christus’, niet de leer van een of andere religieuze organisatie.
    Daarnaast gaat de passage over het mijden van de antichrist: degene die ‘de komst van Jezus Christus in het vlees niet belijdt’. Wanneer het gaat om andere, zelfs fundamentele leringen, van de vroege gemeente, zien we dat er veel ruimte voor persoonlijke interpretatie was en geen gecentraliseerde ‘toetssteen’ van waarheid (zie bijvoorbeeld Romeinen 14).

    1Korinthiërs 5:9-11
    Hoewel hier een duidelijke aanwijzing voor ‘mijden’ wordt gegeven, leidt de toepassing van het Wachttoren Genootschap tot een gecompliceerde, formalistische uitoefening van wettelijke autoriteit. Paulus duidt op een overheersende eigenschap van "iemand, een broeder genoemd", die een hoereerder is, een dronkaard is, een afperser is, enzovoort. Iemand die een keer dronken is, is nog geen dronkaard. De woorden van Paulus leggen een verband met een levenswijze, geen eenmalige daad. Wanneer deze eigenschappen kenmerkend zijn voor "iemand, een broeder genoemd", zou het zelfs vanzelfsprekend zijn dat we geen intieme omgang zouden willen hebben met een dergelijk persoon. Er worden echter geen instructies verschaft voor verhoren, restricties, comités, enz.

    3. De 'rechtsgang'

    Naast de leerstellige haken en ogen zijn er bovendien nog bezwaren van andere aard aan de uitsluitingpraktijk van het Wachttoren Genootschap.

    Inconsequenties
    Het verloop van de volledige uitsluitingsprocedure is niet transparant. De gang van zaken speelt zich af achter gesloten deuren. In een bespreking in Ontwaakt! over ‘de bronnen van ons recht’ staat (22 mei 1981, p. 17):

    Aangezien de plaatselijke rechtbank bij de stadspoort zetelde, viel er niet aan te twijfelen dat de behandeling van de zaak openbaar was! (Deut. 16:18-20) Ongetwijfeld vormde de openbare behandeling voor de rechters een hulp om hen te manen tot voorzichtigheid en rechtvaardigheid, eigenschappen die soms verdwijnen wanneer een oppermachtig gerechtshof hoorzittingen in het geheim en achter gesloten deuren mag houden. Wat valt er over de getuigen te zeggen?
    In bijbelse tijden werd er van getuigen verlangd dat zij hun verklaring in het openbaar aflegden. Om deze reden werden zij gewaarschuwd zich in hun getuigenverklaring niet door de druk van de publieke opinie te laten beïnvloeden en ’af te wijken met de grote massa om het recht te buigen’.

    De Wachttoren 15 mei 1993 blz.21

    Terwijl het Wachttoren Genootschap voor veel wetten en juridische procedures een beroep doet op de Mozaïsche Wet, handelt het in dit opzicht volledig tegengesteld aan de hier gepresenteerde principes (zie Spreuken 20:10 over ‘meten met twee maten’). Ouderlingen krijgen de specifieke instructie: "observers are not permitted" [Vert.: waarnemers zijn niet toegestaan] ("Pay attention", p. 109).
    Ook het feit dat de ‘rechters’ hun mededelingen mondeling mogen doen, maar de beschuldigde verplicht wordt schriftelijk beroep aan te tekenen, is een uiting van de minachting voor de positie van de beschuldigde. Let ook eens op de instructie die in het handboek voor ouderlingen wordt gegeven voor het geval waarin een beroepscomité het oneens is met het oorspronkelijke comité:

    When this occurs, the individual should not be given any indication of the conclusions of the appeal committee. Simply tell the person that the decision is pending. [Vert.: Wanneer dit het geval is, dient aan de persoon geen enkele aanwijzing gegeven te worden inzake de conclusies van het beroepscomité. Vertel de persoon eenvoudig dat de beslissing hangende is.] ("Pay attention", p. 127).

    In de inleiding werd reeds opgemerkt dat voor de jaren ’40 er kerkverhoren plaatsvonden in plaats van verhoren achter gesloten deuren. Welke reden wordt gegeven door het Wachttoren Genootschap voor de nieuwe procedure?:

    "Jaren later werd in The Watchtower van 15 mei 1944 (Nederlands: 15 april 1949) de kwestie opnieuw besproken in het licht van de gehele bijbel en werd aangetoond dat dergelijke gemeenteaangelegenheden behandeld dienden te worden door verantwoordelijke broeders aan wie het opzicht in de gemeente was toevertrouwd (1 Kor. 5:1-13; vergelijk Deuteronomium 21:18-21)." (jv 187)

    Wat zegt "het licht van de gehele bijbel"? Voor het gemak kunnen we ons beperken tot de schriftplaatsen die het Wachttoren Genootschap zelf aanvoert.

    1 Korinthiërs 5:1-13: Er wordt hier met geen woord gerept over ‘verantwoordelijke broeders’, integendeel, deze brief was gericht aan de gemeente in zijn geheel (zie 1:2) en de vermaning ‘niet langer in het gezelschap te verkeren van’ personen die afkeurenswaardig gedrag beoefenen gold een ieder. Er komen geen ‘procedurele kwesties’ ter sprake.

    Deuteronomium 21:18-12: de rechtspraak in het oude Israël werd in Ontwaakt! juist aangehaald om voor openbaarheid te pleiten (zie boven)!

    De informatie over de procedures bij een comitézaak zijn niet bij alle Jehovah’s Getuigen bekend; alleen ouderlingen krijgen hierin inzage. Dit plaatst de beklaagde in een nadelige positie, want hij weet niet wat zijn rechten zijn noch wat hij of zij nog allemaal kan verwachten. En ouderlingen zijn niet verplicht de beklaagde op zijn rechten te wijzen, blijkens bijvoorbeeld de volgende instructie inzake de laatste beroepsmogelijkheid :

    When the disfellowshipping is upheld by the appeal committee, there is no further right to appeal. However, if an individual persists in believing a serious error in judgment has occurred, the appeal committee should inform him that he may submit his allegations in writing to the appeal committee within seven days for transmittal to the branch office. (Pay Attention to Yourselves and All the Flock, blz. 127)
    [Vert.: Wanneer de uitsluiting gehandhaafd blijft door het beroepscomité, is er geen verdere beroepsmogelijkheid. Wanneer de persoon echter blijft volhouden dat er een ernstige beoordelingsfout is gemaakt, dient het beroepscomité hem erover in te lichten dat hij zijn aantijgingen binnen zeven dagen in geschreven vorm bij het beroepscomité mag indienen zodat deze kunnen worden overgedragen aan het bijkantoor.] {Accentuering toegevoegd}.

    Alleen wanneer de beschuldigde "blijft volhouden dat er een ernstige beoordelingsfout is gemaakt," hoeft hij over een verdere beroepsmogelijkheid te worden ingelicht. Merk bovendien op dat er dan wordt gesproken over "aantijgingen". Het Wachttoren Genootschap maakt daarmee direct duidelijk hoe men de bezwaren beschouwt die een beklaagde naar voren brengt

    4. De uiterste consequentie: een praktijkvoorbeeld

    De uiteindelijke maatstaf of er tot uitsluiting wordt overgegaan of niet is volgens Jehovah’s Getuigen of de ‘overtreder’ berouw heeft van zijn dwaling of niet. Ongeacht de aanleiding van de uitsluiting wordt van Getuigen geëist dat zij zich onderwerpen aan de uitspraak van het rechterlijk comité en na bekendmaking van de uitsluiting dienen zij de uitgeslotene volledig te mijden (zelfs geen ‘eenvoudig "Hallo"’ meer tot hem of haar te richten). Om te bekijken tot welke kromme situaties dit kan leiden, volgt hier een voorbeeld van twee comitézaken: eentje waarbij de overtreder, A, geen berouw heeft en dus wordt uitgesloten en eentje waarbij de overtreder, B, wel berouw heeft en dus als broeder beschouwd en behandeld dient te worden.

    A is 56 jaar oud, werd gedoopt toen hij 19 was en werd 3 jaar geleden aangesteld als dienaar in de bediening. Hij leerde ‘de waarheid’ kennen via een collega, X. Deze vriend hielp A in de moeilijke periode waarin hij werd verstoten door zijn familie, die zijn lectuur en vergaderingkleren verbrandde en zijn velddiensttas in stukken scheurde. De vader van A dreigde zelfs met geweld; dit was het moment waarop de ouders van X (die geen Getuigen waren) aan A aanboden dat hij (tijdelijk) bij hen in huis mocht komen wonen. De troost die X en zijn familie bood aan A maakte het verlies van zijn vleselijke familie bijna goed. De familieband van gezin X was dan ook zeer groot. De vleselijke zuster van X was ook een Getuige, maar deze woonde niet meer thuis.
    Na enige tijd, A woonde toen al lange tijd elders, werd de zus van X uitgesloten, want ze woonde ongehuwd samen. X bleef echter contact met haar houden, ook na de artikelen in De Wachttoren van december 1981 (waarin werd uiteengezet dat hierop uitsluiting staat). Hierop werd ook X uitgesloten en hierop A verbrak zijn contact met X.
    Jaren later vernam A toevallig dat X aan een ernstige, pijnlijke ziekte leed en waarschijnlijk nog maar enkele maanden te leven had. A deed moeite het adres van X te achterhalen en ging hem opzoeken. In het ziekenhuis waar X was opgenomen, vond een hartelijke hereniging plaats van twee oude vrienden. Er werden herinneringen opgehaald, foto’s van kinderen en kleinkinderen uitgewisseld en wat men zoal doet bij dergelijke gelegenheden; ‘de waarheid’ of de uitsluiting van X kwamen niet ter sprake. Enkele weken na dit bezoek overleed X, waarop A zijn begrafenis bijwoonde.
    Weer enkele weken later kreeg A bezoek van twee ouderlingen en werd hem gevraagd of hij nog contacten onderhield met X. A reageerde verbaasd, maar vertelde hen van zijn bezoek in het ziekenhuis en de begrafenis. De ouderlingen waren van het bezoek in het ziekenhuis op de hoogte, want een verpleegster, toevalligerwijs een vleselijke zus van een van de bezoekende ouderlingen, had A daar gezien en herkend als een van de gemeenteleden van haar broer. Zij wist ook dat X een uitgeslotene was, want hij had zo nu en dan de Gedachtenisviering bijgewoond. De ouderlingen vroegen A of hij ervan op de hoogte was dat X was uitgesloten. A bevestigde dit, waarop de ouderlingen vroegen waarom hij dan vriendschappelijke omgang met ‘zo iemand’ had gezocht. A wees de ouderlingen erop dat zij toch wisten van de achtergrond van de relatie van A en X. De ouderlingen vestigden herhaaldelijk de aandacht op de reden waarom Jehovah’s Getuigen uitgeslotenen moeten mijden en het gezelschap ging uiteen.
    Wéér later kreeg A de uitnodiging te verschijnen voor een rechterlijk comité. De aanklacht was uiteraard: vriendschappelijke omgang met uitgeslotenen. A hield vol dat in dit geval toch geen sprake kon zijn van ‘rein houden van de organisatie’. De ouderlingen hielden vol dat de richtlijnen van het Genootschap leidend waren. De partijen bleven recht tegenover elkaar staan, totdat A werd uitgesloten. Hij ging in beroep, maar ook door het beroepscomité werd hij uitgesloten. Eén van de leden van het beroepscomité merkte nog op dat loyaliteit "makkelijk [is] totdat we denken dat we een uitzondering hebben gevonden en die uitzondering zijn we dan zelf".

    B is 47 jaar, werd gedoopt toen hij 22 was en werd 15 jaar geleden aangesteld als ouderling. B is getrouwd en heeft 3 kinderen: 2 dochters van 20 en 18 en 1 zoon van 14. Zijn openbare lezingen en lezingen op kringen en congressen werden zeer gewaardeerd en gaven altijd gespreksstof vanwege de diepgaande behandeling van ‘interessante punten’. Hij diende regelmatig in rechterlijke comités, beroepscomités en was assistent-vergaderingopziener bij de voorgaande zes districtscongressen. Van zijn ervaring in het hogere management van het bedrijfsleven werd dankbaar gebruikt gemaakt door het Wachttoren Genootschap.
    Plotseling werd B echter ontheven als ouderling en het viel iedereen op dat hij geen antwoorden meer gaf op de vergaderingen. B bleef echter dezelfde hartelijke persoon als hij altijd was in de persoonlijke sfeer, dus veel Getuigen bleven hem benaderen voor raad op het geestelijke vlak en advies op het meer materiële (B deed vaak belastingaangiften voor ouderen in de gemeente). Maar wat was nu gebeurd?
    Maanden hiervoor was zuster Y naar de ouderlingen was gegaan met de beschuldiging dat B haar tijdens het samenwerken in de velddienst (nota bene!) tegen haar wil had betast. B ontkende dit echter en aangezien er geen verdere getuigen waren, werd met de aanklacht niets gedaan. Op de een of andere manier lekte dit uit en plotseling waren er meerdere zusters die naar de ouderlingen kwamen met soortgelijke beschuldigingen die soms wel 8 jaar of langer post factum werden ingediend! De ouderlingen waren vooral geschokt doordat een zuster, de moeder van twee jonge broertjes, B zelfs beschuldigde van homoseksuele handelingen met haar 4 en 6-jarige zoontjes.
    De ‘bom barstte’ toen de jongste dochter van B aangifte deed bij de politie van seksuele mishandeling door haar vader. Dit brak ook B en hij nam contact op met zijn collega-ouderlingen. Hij legde onder tranen een volledige bekentenis af en vertelde dat hij zijn vergrijpen eerder had ontkend vanwege een diepe schaamte omtrent de dingen die hij had gedaan. Tijdens de erop volgende comitézaak constateerden de ouderlingen een diep en oprecht berouw bij B. Hoewel hij op restricties werd gesteld, werd het niet noodzakelijk geacht B uit de gemeenschap te sluiten.

    Stel dat u bij A en B in de gemeente zou zitten en u zou weten van de aanleiding en achtergrond van beide gevallen? Zou u dan net zo reageren als wanneer u alleen maar die ene mededeling op de dienstvergadering zou hebben meegekregen, namelijk dat "A uit de christelijke gemeente is gesloten"?

    5. Invloed op de getroffenen

    De uitvoering van de procedures in kwestie hebben grote gevolgen voor degenen die erdoor worden getroffen. In het midden van de jaren ’80 bijvoorbeeld woonde er een uitgesloten vrouw in Massachusetts, terwijl haar moeder, die in Maine woonde (ongeveer 300 kilometer noordoostelijk) ernstig ziek werd en stierf. Ondanks dat de Getuigenfamilie van de dochter en de ouderlingen het adres van deze dochter wisten, stelden zij haar niet op de hoogte van haar moeders ziekte, haar overlijden en de begrafenis. Zij vernam er pas van op het moment dat haar moeder reeds begraven was. Ze vertelt dat de diepe zielspijn om op deze manier de kans te worden ontnomen haar stervende moeder te zien of om een kans te hebben haar liefde tot uitdrukking te brengen, of te trachten tot uitdrukking te brengen, gewoonweg niet wilde overgaan (SCF, 351).

    De macht van de uitsluitingregeling is groot, want het negeren van een bekendgemaakte uitsluiting door een Jehovah’s Getuige, kan leiden tot zelf uitgesloten worden. Dit geldt sinds 1981 ook voor omgang met familieleden die ‘uitstijgt boven familieverplichtingen’. Neem het geval van Annette Stuart, een (in 1987) 77 jaar oude grootmoeder in West Brookfield, Massachusetts, die reeds vele jaren Getuige was. De kleindochter van deze vrouw was 14 toe zij zich, op aanmoediging van haar moeder, liet dopen. Drie jaar later liet het meisje weten dat de druk die op haar geplaatst werd als Getuige, haar teveel was geworden. De ouderlingen werden bijeengeroepen, maar ze bleef volhouden dat ze niet van plan was de vergaderingen nog verder te bezoeken. De ouderlingen beslisten dat ‘aangezien zij zichzelf had uitgesloten, zij geen andere keuze hadden dan haar uit te sluiten’. Deze gebeurtenissen vonden plaats vóór 1981, dus "de familie was tenminste intact". Maar in 1981 veranderde het beleid. Annette schreef:

    Mijn kleindochter was nu afgesneden van haar familie en verwanten. Ik kon haar niet uit huis zetten. Ze had ons nu meer dan ooit nodig! Haar moeder eerbiedigde de nieuwe regel. Ze had niets meer te maken met haar dochter of met mij. Dat was uiteraard haar eigen keuze.
    Twee ouderlingen kwamen bij mij thuis en gaven me de keuze. Ze waren van mening dat aangezien mijn man geen JG was zij geen recht hadden mijn kleindochter te verbieden bij mij thuis te komen. Mijn man had dat al eerder doen uitkomen tegenover de ouderlingen.
    De ouderlingen vertelden me dat ik uit de kamer moest lopen als mijn kleindochter op bezoek kwam. Ik zou niet aan dezelfde tafel mogen eten als zij bleef eten met mijn man. In mijn ogen was wat zij vroegen liefdeloos, onmenselijk en onchristelijk. Ik vertelde ze dat ik niet kon doen wat zij vroegen. Ik herinner me dat ik op dat moment bitter moest huilen. Zij stonden daar als versteend, zonder enig medegevoel.

    Op 73-jarige leeftijd, na dertig jaar verbonden te zijn geweest, werd de grootmoeder van het meisje nu ook uitgesloten. Haar echtgenoot, die nooit Getuige was geweest, zag dat zijn familie plotseling van hem werd afgenomen. Hij schreef naar het hoofdbureau van het Wachttoren Genootschap voor hulp, maar de beslissing van de ouderlingen bleef gehandhaafd. Mevrouw Stuart schrijft:

    Mijn dochter, zoon, kleinkinderen, achterkleinkinderen – ik heb deze geliefde personen al vier jaar niet gezien! Mijn zoon en dochter leven in dezelfde stad als wij… Mijn zonde was dat ik mijn uitgesloten kleindochter in huis ontving.

    Hoe kan zo’n actie worden gerechtvaardigd op basis van de bewering dat het bijdraagt aan het ‘rein houden van de organisatie’? (In Search of Christian Freedom, 347, 348).

    6. Conclusies en slotopmerkingen

    De uitsluitingregel is een machtig wapen om gehoorzaamheid af te dwingen. Het Wachttoren Genootschap aarzelt niet het in te zetten wanneer ideeën worden geuit die afwijken van de leer van De Wachttoren.
    De toepassing ervan is echter niet gebaseerd op een zuivere interpretatie van schriftuurlijke argumenten :

    1.      de essentie van de overgang van de Mozaïsche Wet naar de onverdiende goedheid van God wordt gemist door een wettische interpretatie als die van de uitsluitingregel

    2.      in Matthéüs 18 sprak Jezus niet over gemeentelijke procedures, maar over oplossingen van persoonlijke conflicten.

    3.      2 Johannes gaat over de ‘antichrist’ en de erin genoemde groet omvat niet een ‘eenvoudig "Hallo"’ maar betekent een instemmen met iemands afvallige handelwijze "die de komst van Christus in het vlees niet belijdt" en zelfs de wens dat de persoon daarin succes zal hebben

    4.      1 Korinthiërs 5 geeft te kennen dat er sprake kan zijn van kenmerkende eigenschappen van een persoon die ertoe leiden dat iemand ertoe beslist iemand niet meer in huis te ontvangen, maar er is geen sprake van wettelijke stappen op basis van één daad waarbij bewijzen, getuigen, beroepszaken en dergelijke aan de orde komen

    Terwijl het Wachttoren Genootschap erkent dat rechtspraak openbaar moet zijn als ze voorzichtig en rechtvaardig wil blijven en men daar zelfs schriftuurlijke precedenten voor aanvoert, heeft men in "het licht van de hele bijbel" voor de eigen rechtspraak de procedure beperkt tot een proces achter gesloten deuren.

    De persoonlijke pijn die deze onschriftuurlijke en onredelijke organisatorische regeling teweegbrengt, is niet te beschrijven. Ondanks dat dienen alle Jehovah’s Getuigen zich er aan te houden, anders wacht henzelf een wisse uitsluiting.

    Slotopmerkingen
    Zal de uitsluitingregel ooit worden gewijzigd? Waarschijnlijk wel. In het streven naar erkenning door de ‘gevestigde orde’ zal het Wachttoren Genootschap hier en daar door de knieën moeten. Over deze regeling zijn al parlementaire vragen gesteld, bijvoorbeeld in Canada. Uiteindelijk zal het Wachttoren Genootschap eieren voor zijn geld kiezen en tot publicatie van ‘nieuw licht’ in deze kwestie overgaan. De vraag is hoe lang dit nog op zich zal laten wachten…



    Dank zij: 

    http://www1.tip.nl/~t661020/uitsluiting/uitsluiting1.htm

    19-03-2009 om 20:15 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DE STANDFASTERS

     De"Standfasters"

    Een tegenstrijdigheid

    Gedurende de oorlog 1914-1918 hebben invloedrijke leden van de Watch Tower een nogal twijfelachtig gedrag aan de dag gelegd wat de "christelijke neutraliteit" betreft.

    Het Genootschap erkent dit en spreekt zelfs van een collectieve verantwoordelijkheid waarin ze medeschuldig was aan het in die tijd vergoten bloed. (zie noot 1).

    We lezen in het boek : "s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij" uitgegeven in het Engels in 1975 en in het Nederlands in1976 (pagina 185 §13) :

    "In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918 G.T.) verrichtten sommigen van het overblijfsel van het geestelijke Israël non-combattante dienst in het leger van hun land en maakten zich aldus medeschuldig aan het in de oorlog vergoten bloed. "

    Daarom hebben sommigen zich afgescheiden van de organisatie, gechoqueerd vanwege het gedrag van de verantwoordelijken (die Rutherford en de zeven leden van Bethel te Brooklyn vervingen die toen in de gevangenis zaten).

    Diegenen die zich aldus afscheidden namen de naam "Standfasters" aan, t.t.z. "Degenen die stand houden".

    In de Wachttoren van 15 juli 1989 (pag. 21-28), vertelt Karl Klein, één van de leden van het Besturend Lichaam zijn ervaringen en beschrijft hij de situatie zoals ze zich voordeed in deze oorlogsperiode.

    Hij vertelt dat hijzelf klaar stond om zich aan te sluiten bij de "Standfasters", maar ook waarom hij uiteindelijk verbonden bleef bij de "Bijbelstudenten", vooral door aandringen van zijn moeder.

    Heel eigenaardig, maar Karl Klein geeft toe dat "Degenen die stand hielden" het juiste inzicht hadden in de kwestie van neutraliteit.

    "Kort na mijn doop in 1918 werd mijn loyaliteit jegens mijn mede-Bijbelonderzoekers op de proef gesteld. De Eerste Wereldoorlog woedde, en hoewel de vooraanstaande broeders ten onrechte gevangen waren gezet wegens de oorlogskwestie, zagen degenen die destijds de leiding hadden, niet volledig in dat christelijke neutraliteit noodzakelijk was. Enkelen die het strijdpunt duidelijk inzagen, namen aanstoot en scheidden zich van de Bijbelonderzoekers af. Zij noemden zich Standvastigen en zij waarschuwden mij dat als ik bij de Bijbelonderzoekers bleef, ik het voorrecht om tot de „kleine kudde" van Jezus’ gezalfde volgelingen te behoren, zou verspelen (Lukas 12:32). Hoewel moeder zich nog niet had opgedragen, was zij degene die mij hielp de juiste beslissing te nemen. Ik kon mij niet voorstellen dat ik degenen in de steek zou laten van wie ik zoveel had geleerd, en daarom besloot ik aan de zijde van de Bijbelonderzoekers te blijven".

    In de "Wachttoren " van 15 maart 1996 (pag.17 en 18) spreekt de "getrouwe en beleidvolle slaaf" waarschijnlijk over mensen zoals die "Standfasters", alhoewel ze hen niet bij name noemt.

    De organisatie verwijt sommigen dat ze de gelederen van Gods dienstknechten hebben verlaten voordat ze "nieuw licht" kregen aangaande het probleem dat hen toen bezighield.

    Ze hadden natuurlijk ongelijk omdat ze niet geduldig hadden afgewacht.

    "Wat zullen wij doen ? Er aanstoot aan nemen en de organisatie verlaten? Dat hebben sommigen gedaan toen De Wachttoren vele jaren geleden het nieuwe verbond toepaste op personen die tijdens het Millennium op aarde zouden leven. Anderen namen aanstoot aan wat De Wachttoren eens over de kwestie inzake neutraliteit zei. Indien degenen die over deze kwesties struikelden loyaal aan de organisatie en hun broeders en zusters waren geweest, zouden zij op Jehovah hebben gewacht om deze aangelegenheden te verduidelijken, hetgeen hij op zijn bestemde tijd heeft gedaan. Bijgevolg houdt loyaliteit in dat wij geduldig wachten totdat de getrouwe en beleidvolle slaaf een verder begrip publiceert."

    Laten we tussen haakjes vermelden dat de "Standfasters" hadden moeten wachten ( meer dan 20 jaar) om een" verder begrip" over neutraliteit te krijgen.

    Nog steeds in het boek "s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij",lezen we aldus: (zie noot 2)

    "Maar in 1939, het jaar waarin de Tweede Wereldoorlog uitbrak, verklaarden het overblijfsel van het geestelijke Israël en de „grote schare" met schapen te vergelijken metgezellen, ongeacht welke nationaliteit zij hadden, dat zij in alle conflicten van deze wereld absoluut neutraal zouden blijven. Hun standpunt werd in het artikel „Neutraliteit" in The Watchtower van 1 november 1939 (Nederlandse oorlogsuitgave van eind maart 1945) uiteengezet."

    We weten wel dat het Genootschap heel dikwijls de totale verantwoordelijkheid van de geestelijken ter sprake brengt, wat bloedschuld betreft.

    Bijvoorbeeld, in het boek "Gods duizendjarig Koninkrijk nabij" gepubliceerd in het Engels in 1973 en in het Nederlands in 1974 op de pagina 380 §38 zegt ze het volgende: (zie noot 3)

    "De voorzegde „mens der wetteloosheid" is een samengestelde persoon, de gehele religieuze geestelijkheid van de zogenaamde „christelijke" kerk. Natuurlijk treft de schuld voor datgene wat één prominent lid van deze klerikale „mens der wetteloosheid" doet, ook alle overige leden van de klasse der geestelijken omdat zij hetzij ermee instemmen of er niet tegen protesteren of zich erbij neerleggen en een deel van de clerus blijven. Zij zijn allen medeverantwoordelijk voor en medeschuldig aan datgene wat een lid van de klasse der geestelijken op een vertegenwoordigende wijze doet, zoals wanneer hij voor de hele groep spreekt of handelt."

    In de "Ontwaakt !" van 8 september 1987 worden de aanhangers van de christenheid uitgenodigd om zo vlug mogelijk de valse religie te verlaten om te ontsnappen aan een collectief oordeel :

    "Zult u zelf iets doen als uw kerk in gebreke blijft ? Als u, na een eerlijk onderzoek, reden hebt om ontevreden te zijn over wat u ziet, doe dan meer dan alleen maar klagen. In een commentaar op Karl Barths verklaring dat een kerk is wat haar leden zijn, kwam een journalist tot de volgende logische conclusie: „Kerkleden ... zijn verantwoordelijk voor wat de kerk zegt en doet." Vraag uzelf dus af : Ben ik bereid de medeverantwoordelijkheid te dragen voor alles wat de kerk zegt en doet? Kan ik er werkelijk trots op zijn alle leden ervan tot mijn geestelijke broeders te mogen rekenen ?

    Zie bij het beschouwen van deze vragen niet de belangrijkheid over het hoofd van Openbaring 18: 4, 8. Betreffende het wereldrijk van valse religie dat God mishaagt, staat daar het volgende geschreven: "Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen deel hebt aan hare zonden, en opdat gij niet iets ontvangt van hare plagen. [want] hare plagen [zullen] op één dag komen, namelijk dood, rouw en honger; met vuur zal zij verbrand worden; want sterk is God de Heer, die haar oordeelt.

    Misschien gelooft u oprecht dat uw kerk niets heeft uit te staan met de valse religie die God naar hij zegt spoedig zal vernietigen. Maar uw leven hangt ervan af of u daar voor 100 procent zeker van bent. Bent u dat ? Valse religie heeft geen toekomst, en degenen die haar ondersteunen evenmin. Ware religie zal voor altijd blijven bestaan, te samen met degenen die ze beoefenen. Maak dienovereenkomstig een keus".

     

    De tegenstrijdigheid is duidelijk. Ze maakt deel uit van de manier van handelen zoals de Watch Tower regelmatig dubbelspraak hanteert terwijl ze met zo’n elegantie en raffinement, een betere zaak waardig, manipuleert.

     

    Aan de ene kant erkent het Genootschap dat ze gedurende de Eerste Wereldoorlog bloedschuld had, vanwege de slechte houding van de (interim) regeerders uit die tijd.

    Maar in dit geval maakt ze geen melding van het feit dat wat de leiders hadden gedaan, een weerslag had op anderen.

    Ze verwijt aan sommigen, waaronder de "Standfasters" de organisatie te hebben verlaten, alhoewel ze de juiste zienswijze hadden.

    "Doe dan meer dan alleen maar klagen" lazen we zojuist"…

    Aan de andere kant worden de gelovigen van de christenheid uitgenodigd om "het wereldomvattende stelsel van valse religie" zo vlug mogelijk te ontvluchten.

    Zodus, met een onverdroten logica die eigen is aan de Watch Tower concludeert ze :

    · Indien er verkeerde dingen intern gebeuren, dan is het goed om te blijven en te wachten. Door te blijven krijg je de zegen van Jehovah.

    · Indien men bemerkt dat verkeerde dingen geschieden bij de christenheid, dan is het beter om zonder te aarzelen eruit te gaan. Door erbij te blijven, zul je vernietigd worden.

     

    Noot 1 : Wanneer het Genootschap haar fouten toegeeft, dan is het niet uit bezorgdheid om te bekennen of vanwege spijt, maar omdat zo’n "zonde" in de kaart speelt van sommige "profetische interpretaties" die in haar voordeel zijn.

    Noot 2 : Deze zin volgt onmiddellijk op deze van bij het begin (…want ze deelden in de verantwoordelijkheid van bloedschuld gedurende deze oorlog).

     

    Noot 3 : De keuze van dit boek is gewettigd want het komt uit dezelfde tijd als het aangehaalde werk : "s Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij."

     

    zie ook eleuthera.aggelia.be of in het Frans www.aggelia.be

    17-03-2009 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 20/06-26/06 2016
  • 14/04-20/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 02/12-08/12 2013
  • 26/11-02/12 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 10/01-16/01 2011
  • 22/11-28/11 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 16/11-22/11 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 11/05-17/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 16/02-22/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008

    edufraboho@hotmail.com

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Laatste commentaren
  • Wandelgroetjes uit Borgloon (Johnny en Christiane)
        op Socrates en de drie
  • Pas croyable !!! (plumefragile)
        op Schreeuwt ! Schreeuwt ! Schreeuwt ! meisjes uit Afrika...deel 1
  • Me revoici... (plumefragile)
        op dumbo
  • Laatste commentaren
  • Wandelgroetjes uit Borgloon (Johnny en Christiane)
        op Socrates en de drie
  • Pas croyable !!! (plumefragile)
        op Schreeuwt ! Schreeuwt ! Schreeuwt ! meisjes uit Afrika...deel 1
  • Me revoici... (plumefragile)
        op dumbo
  • E-mail mij

    Druk onderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!