Mijn schoolcarière was op z'n zachtst gezegd een ramp. De lagere school, daar "zwom" ik gezwind doorheen. Altijd hing ik wel ergens bij de vijf eersten van de klas. Ik haalde net geen 90%. Volgens de leraars kon ik beter, maar eigenlijk vond ik het wel goed zo. Ik kan me niet voorstellen dat ik me in die dagen voor iets heb moeten inspannen. Het was een kleine dorpsschool met maximum 20 leerlingen in de klas. Vanaf de eerste kleuterklas tot en met het zesde leerjaar beleefde ik met dezelfde kinderen een onbezorgde schooltijd. Dezelfde vriendinnetjes die me aanvaardden zoals ik was: een stil en verlegen meisje. Zo was er Sonja, zij had zwarte korte krullen en sproetjes rond haar neus. Martine, op mijn eerste dag in de kleuterschool werd ik naast haar gezet. Een poppengezichtje met lange blonde haren. Ze lachte lief naar me zodat ik me direkt op mijn gemak voelde tussen die lawaaierige kinderen. Sonja en Martine werden hartsvriendinnetjes. Ik was, en dat ben ik in feite nog altijd, te schuchter om me helemaal over te geven aan een echte 'hartsvriendin'.
Die eerste schooldag staat in mijn brein gegrifd alsof het gisteren was. Het was Pasen. Een druilerige en kille dag. Mijn vader bracht me 's middags naar de klas. Ik zie Martine daar nog zitten, leunend met haar hoofdje op haar hand lachtte ze me toe. Juffrouw Fabrie, mijn favoriete kleuterjuf, dwong me zachtjes om naast het blonde meisje plaats te nemen.Het volgende wat ik me herinner is die grote speelplaats. Alle kinderen liepen naar een overdekte fietsenstalling. Aarzelend volgde ik hen op een drafje. Iedereen kreeg een grote zak vol choclade paaseieren. Ik ook. Verbijsterd staarde ik naar die grote zak in mijn hand. Plotseling was iedereen verdwenen.
Daar stond ik, in mijn uppie. Een klein bang meisje op een immens grote, kale speelplaats. Ik huilde en was eigenlijk bijna hysterisch. Maar die zak paaseieren liet ik voor geen geld in de wereld los. Een lieve mevrouw kwam naar me toe gelopen. Ze boog over me heen en ze vroeg mijn naam. Snikkend antwoordde ik haar. Het was Marleen, de secretaresse. Maar ze was meer dan een secretaresse. Marleen was... Marleen. Een toevluchtsoord, een luisterend oor en een lief woordje voor ieder kind. Later bleek dat er geregeld was dat ik met de schoolbus naar huis gebracht zou worden, maar die was me stomweg vergeten. Ik werd naar huis gebracht door twee mannen. Ik herinner me nog hun donker kostuum en dat ze heel vrolijk tegen me praatten. Ik vertrouwde hen, die twee vreemde mannen. Meneer Dierkx en meneer Van Gestel. De twee leraars van het eerste leerjaar. Ze vroegen me waar ik woonde. Dat wist ik niet. Ik was amper drie jaar! "Komt het je hier een beetje bekend voor?" Vroeg meneer Van Gestel. Ik wilde niet als een dom gansje overkomen dus ik bevestigde volmondig terwijl ik in een stuk chocolade beet. Meneer Van Gestel wist wel beter. Gespannen keek ik naar het voorbijflitsend landschap. Tot ik in de verte een bekende gestalte zag staan. Opgewonden begon ik te roepen: "Mama! Daar staat mijn mama!" De mannen stopten vlak voor haar en huilend kwam ze naar de auto gelopen. Door haar tranen kwamen alle angsten die ik de laatste uren had doorstaan naar boven en huilend wierp ik me in haar armen. Ze bedankten de twee heren die er wat schaapachtig bijstonden en we verdwenen naar binnen, waar ik mijn avontuur in geuren en kleuren mocht vertellen terwijl mijn ouders mijn grote zak chocolade eieren bewonderden.
|