Ik, Claude ... Hoofdstuk I
Mijn hele leven ben ik al bijzonder geweest. Geniaal als het ware. Miskent door anderen, maar zelfkennis is het begin van alle wijsheid. Ik ben geboren als vierde zoon van een treinbestuurder. Een trotse man, mijn vader. Niet zo intelligent als ik, maar geef toe dat mijn niveau moeilijk, als het ware onmogelijk, te bereiken is. Mijn uitzonderlijke talenten zal ik wel van een verre voorouder geërfd hebben. Waarschijnlijk zul je in mijn stamboom wel wereldleiders en kunstenaars vinden. Daar ben ik van overtuigd. Het uiterlijk heb ik wel van hem geërfd. Hij was een knappe man, groot en hij straalde gezag uit. Zijn woord was wet, niemand twijfelde daaraan. Ik ook niet, als kind. Als volwassene begreep ik dat hij het dikwijls bij het verkeerde eind had. Ik alleen heb immers alle wijsheid in pacht
Mijn moeder was geen mooie vrouw. Ze was zwaar, zeg maar dik. Met grote, ruwe handen en een stem zo luid als een kerkklok. Het temperament van een wilde stier en ogen zo donker als kolen! Het was een echt manwijf. Ik vreesde haar, en dorst haar niet te trotseren. Ik was niet laf! Niemand kan mij van enige lafheid beschuldigen! Dat woord staat niet in mijn woordenboek! Ik was slim. Waarom zou ik mijn meerdere uitdagen? Mijn tijd komt nog wel
Ook al werd mijn vader in het hele dorp en ver daarbuiten, alom gerespecteerd, thuis was het duidelijk dat mijn moeder de broek droeg. Al heel vroeg in de ochtend vertrok hij van huis naar het werk en na het werk ging hij meestal nog een pint pakken bij Lowieke; waar onze Jos, mijn negen jaar ouder broer, hem iedere avond buiten kon sleuren.. Thuisgekomen schold moeder hem iedere keer de huid vol, maar vader hoorde haar amper. Ook al leek dat laatste onmogelijk met zon bulderende stem. De hele straat kon iedere avond meegenieten van haar tirade en zo waren de buren op de hoogte van het reilen en zeilen van de Swa.
Onze Jos was de oudste thuis. Ik heb hem altijd een beetje verwijfd gevonden met zijn blonde kuif, maar blijkbaar waren de meisjes daar dol op. Tussen ons was er nog een tweeling, Jacob en Claude. Maar zij zijn enkele dagen na hun geboorte gestorven. Ik ben naar hen genoemd, wat ik op zich al een hele eer vind. Ik moet mijn twee broers vervangen, wat een dagtaak op zich is, voor een gewone mens. Maar niet voor mij. Ik ben dan ook een uitzonderlijk persoon. Mijn officiële naam is Jacob, maar mijn roepnaam is Claude. Onnodig om te vermelden dat mijn moeder bij mijn geboorte mijn uitzonderlijke kwaliteiten al snel ontdekte en daarom heeft zij mij met deze onnoemelijk zware taak belast. Ik draag deze last met zwier en zonder klagen. Maar ik verwacht dan wel een behandeling naar behoren, wat zij mij meestal zonder aarzelen toebedeelt. Ik krijg de mooiste kleren, het grootste stuk vlees en het meeste zakgeld. Allemaal zonder medeweten van mijn huisgenoten. Mijn vader is iedere avond te zat om enig verschil te merken. En onze Jos eet meestal buitenshuis omdat hij op leercontract is bij een kleermaker. Ik heb toch gezegd dat hij een beetje verwijfd is!
Onze Jos had een lief. Marie heette ze. Het was niet echt een schoonheid te noemen, maar ze kleedde zich wel heel modieus voor die tijd. Spijtig dat ze de rest van haar verdere leven in dat stadium is blijven steken. Briljant als ik ben, was ik natuurlijk op de hoogte van de laatste nieuwe mode. Ook al was mijn broer kleermaker, veel kaas had hij hier niet van gegeten. Marie was de oudste van vier zussen. Haar jongste zusje wekte enige interesse in me op. Het was in die tijd een knappe deerne, met haar blonde vlechten. Maar een beetje te zelfzeker naar mijn smaak. Eerlijk gezegd had ik medelijden met de man die ooit met haar opgescheept geraakte! Nee, ik wou niet in de voetsporen van mijn vader treden. Alleen ik zal de broek in mijn huis dragen en niet de één of andere blonde del!
Op het moment dat de oorlog uitbrak had onze Jos net de goede leeftijd bereikt om als soldaat opgeroepen te worden. Maar ons moeder wilde haar eerstgeborene niet aan het front verliezen, dus bekokstoofde ze een plan. Haar jongste zus, Melanie, was in het Zuiden ingetreden bij een klooster. Is er een betere plek om een vluchteling te verbergen? Ze nam onmiddellijk contact op met tante nonneke. Ook zij kon de dwang van mijn moeder niet weerstaan. Je mag naar de andere kant van de wereld verhuizen, eens onder de invloed van mijn moeder zal je haar nooit meer ontsnappen! De arme zuster had geen schijn van kans. Ze stemde toe in het wilde plan van mijn moeder. Op een ochtend ging onze Jos met ons vader uit werken. Ik was een kerel van amper tien jaar, ik maakte me geen zorgen om de nakende inval van de vijandelijke troepen en de dreigende armoe. Ons vader heeft broerlief via een beestenwagon mee naar het zuiden gesmokkeld, waar hij een tijdelijk onderkomen vond in het klooster van tante Melanie. Mij werd niets verteld. Ik, als snotaap, zou mijn grote mond wel eens kunnen voorbij praten. Ik wist niet beter of onze Jos zat bij het leger.
Het buiten smokkelen van vluchtelingen moet in erg goede aarde gevallen zijn, want al vlug had mijn vader een heel winstgevend handeltje opgezet. Men vertelde later dat hij een dappere verzetstrijder was, maar eigenlijk was het doodsimpel uit winstbejag ontstaan. Mensen verkochten hun halve hebben en houden zodat mijn vader hun kinderen een veilig onderkomen kon bezorgen. Ver van het front en de bezetter. Het klooster was zijn contactpersoon. Voor een schamel procentje van zijn woekerwinsten, wilden zij wel voor relatief veilige onderkomens zorgen. Ons vader is bij mijn weten nooit gepakt. Zijn vluchtroute was een goed bewaard geheim
Pas jaren later ontdekte ik dat mijn ouders nog een appeltje voor de dorst opzij hadden staan. Zij waren alles behalve krap bij kas! Maar toen was het te laat. Ondertussen was ik getrouwd en had ik een gezin om voor te zorgen en ik neem mijn verantwoordelijkheden heel serieus! Na de oorlog trouwde onze Jos met Marie. En Louisa, haar zus, bleef maar achter mij aan lopen. Hoe kon ze ook een man als ik weerstaan? Iedereen was op de hoogte van haar kalverliefde, maar ik deed alsof mijn neus bloedde. Ik had grootsere plannen met mijn leven.. Met mijn grote talenten was ik het de mensheid verplicht vond ik, om iets terug te geven. Ik zou gaan studeren in de stad. Maar mijn groot hart strooide roet in het eten
Na de oorlog brak er grote armoede uit. Om financieel mijn steentje bij te dragen, ging ik in dienst bij onze Jos als leerling kleermaker. Hoe dom van mij. Mijn enige excuus is mijn jeugd
|