Hier ben ik dan, mailde Dirk mij. Uiteindelijk is hij er sinds 8 mei 1951. Hij werd geboren te Sint-Niklaas en woonde in Dilbeek tot hij zich in augustus 2006 vestigde te Geraardsbergen.
Wie De Beiaard er op naslaat zal merken dat Dirk uit Geraardsbergen regelmatig een gedicht publiceert. Dirk is een bijzondere man aan wie wij ons mogen spiegelen als het ons een moment tegenzit. Snel zal blijken dat we de schouders niet mogen laten zakken. Dirk kende veel tegenslagen met als gevolg dat hij werkonbekwaam werd en zijn directeurszetel in een Amerikaanse bank noodgedwongen moest ruilen voor zitjes in wachtkamers en ziekenhuisbedden.
Naast gedichten schreef dirk gedurende die tijd twee boeken Bedenkingen en Bedenkingen II - Levertransplantatiepatiënt. De boeken werden niet op grote schaal uitgegeven maar gebundeld en gedrukt in een kleine oplage. Het eerste boek werd volledig uitverkocht aan familie en vrienden. Van het tweede boek heeft hij gelukkig nog een exemplaar voor zichzelf.
Naast het schrijven en de talloze ziekenhuisverblijven wandelt Dirk graag door de straten van Geraardsbergen en ontdekt telkens iets nieuw. Daarnaast speelt hij piano, zowel klassiek als variété en lichte jazz.
Alles heeft een doel. Tegenspoed zette hem aan tot het schrijven van gedichten. Die uitlaatklep maakt het hem mogelijk het negatieve naar het positieve om te buigen.
Wellicht leerde hij daardoor noch achteruit noch vooruit te kijken maar te relativeren. Genieten van de kleine dingen of gebeurtenissen die zich afspelen in het heden is koren op de molen van een levensproces.
(uit Ik ben geen boeddhist. De bundel bevat haikus en tekeningen van Peter Motte en verscheen in de maand augustus 2006 in een oplage van 63 genummerde en gesigneerde exemplaren als elfde deeltje in de serie Te Water!, een reeks verschenen boekjes uitgegeven door Het Zinkend Schip naar aanleiding van de zondvloed!, een tsunami van lezingen en non-evenementen ingericht, en soms ook niet, op voortdurend wisselende tijdstippen, op alsmaar andere locaties, naar aanleiding van steeds wat anders en vaak helemaal niets. Et cetera.)
Peter Motte
Peter, herinner jij je nog de talrijke vriendenbezoekjes samen met jouw ouders bij mijn ouders thuis en omgekeerd? Weet jij nog hoe oud je was? Acht of negen? En hoe ik volop puberde? Hoe jij in een hoekje, zonder een woord te spreken, rustig speelde?
Wisten wij veel dat wij -pas vele jaren later- elkaar veel zouden vertellen meestal zonder een woord te spreken.
Peter Motte werd als tienjarige gegrepen door sciencefiction en astronomie. Dat kwam door twee boeken: de roman De vervloekte planeet door John Vermeulen, en het sterk verouderde Vijf miljard jaar heelal door Popp-Pleticha.
Aangezien mensen op ongeveer die leeftijd hun culturele voorkeuren kiezen, was het onvermijdelijk dat die invloed nooit zou verdwijnen. Het leidde tot wiskundestudies, taalstudies en letterenstudies (Germaanse filologie (Engels-Nederlands) aan de Universiteit Gent, promoveerde in 1990 tot licentiaat in de Germaanse filologie met een scriptie over de Nederlandstalige sciencefiction van 1976 tot 1987 en in 1991 tot speciaal licentiaat in de algemene literatuurwetenschap met een scriptie over Salman Rushdie).
Ook leidde het tot de uitgaven van literaire tijdschriften, waaronder De Tijdlijn en de publicatie van verhalen, artikelen en recensies.
Sinds 1998 is hij zelfstandig technisch vertaler, vooral voor de automobiel- en ICT-sector, en organiseert een eigen website, blogs en e-maildiscussielijsten. Hij zag zich lang als prozaïst en begon pas in 2003 te dichten. Dat was naar aanleiding van een initiatief van de plaatselijke bibliotheek van Geraardsbergen over haikus. Twee van zijn haikus werden geselecteerd voor de beste inzendingen.
Een begin van inzicht
Iedere schrijver wordt vroeg of laat aangevallen door de clichévragen: waarom schrijf je, en vooral: Waar haal je het vandaan?, schrijft Peter aan het eind van zijn bundel Ik ben geen boeddhist en hij vervolgt:
Hoogmoedig reageren is een van de clichéreacties. Want schrijvers lijden al even erg aan herhaling als anderen. Ook mogelijk: zeggen dat je hard moet werken. Al wordt dat bij schrijvers soms: zeggen dat je veel moet lezen. (Onzin, natuurlijk: wie leest schrijft niet).
Maar eigenlijk verbergen alle clichéreacties dat we het eigenlijk niet weten. En dat als we het zouden weten, of zouden vermoeden in welke richting het antwoord lag, onze reactie te ingewikkeld en te lang is om tijdens een borrelgesprek er een essay over te improviseren.
Ook ik heb het lange tijd niet geweten.
De oplossing kwam toevallig tijdens een groepstentoonstelling waaraan een dichteres deelnam, die ik tientallen jaren eerder voor het laatst had ontmoet.
Ze had een boek uit. Ik kocht het. Ze schreef er een opdracht in. Die leed wat aan haar gewone kunstmatig aandoende opgewekte toon, maar er stonden twee interessante zinnetjes tussen: Waarom schrijf ik? / Omdat ik niet kan zingen.
Doordat ik haar al zo lang kende, dreef het me terug naar toen ik pas begon.
Het was eenvoudig, ik schreef omdat ik begon op te schrijven wat ik verzon.
Onderstaande gedicht Het ding is wel zijn ding maar ook mijn ding. Ik vind het heerlijk om lezen en te laten bezinken om het daarna met een totaal ander inzicht te herlezen. Het is een gedicht dat sterk tot de verbeelding spreekt. Nee Peter, dit lijdt niet wat aan mijn gewone kunstmatig aandoende opgewekte toon, maar zoals gewoonlijk: welgemeend.
Het ding
Het was niet eens een ding.
Het was een hoop,
een rest,
neergedruipt van rond de kaarsvlam.
Maar het werd
autootjes,
en bootjes,
en hondjes
‑ onze nukkige hond dwong ons tot de schuine kop ‑
en boompjes en zelfs bomen,
en huisjes
‑ want onze zus wou haar poppen onder dak.
En, ja, ook poppen.
Maar we noemden ze
politieagenten,
en bakkers,
en brandweerlieden.
Maar geen calavera,
want dat kenden we niet
‑ en kerkhoven negeerden we nog.
En iemand probeerde uit het gele druipsel de zon te kneden,
maar we vonden alledrie de witte maan mooier.
En toen kwam een keuze.
Het ding zonder vorm,
de rest,
het afval,
moest weg,
als we iets anders wilden.
Iets beters.
We schoven de hoop naar zijn uitgestelde rustplaats,
Toen ik in het begin van de week op wandel was, liep ik ergens voorbij een winkel waar de paashaas in chocolat stond uitgestald. Paaseieren gelijk voetballen, en kleine eitjes lagen verspreid in de vitrine tussen chocolade konijnen, hazen, kiekens en zelfs treinen, autos, paarden en een chocolade Sint die ze waarschijnlijk niet verkocht kregen verleden jaar.
De voorbijgangers werpen een blik op al het moois die er nog lekker uitziet ook. Een moeder moet zelfs aan de arm van hare kleine snotter sleuren met de uitvlucht dat het nog veel te vroeg is voor Pasen, en dat het slecht is voor zijn tanden en zijne lever. Ik stond daar plots voor die vitrine vol chocolat te denken hoe Pasen vroeger was. Ja Pasen, waar is de tijd naartoe dat ik op Aswoensdag een zwart kruis op mijn voorhoofd kreeg. Ik moest gaan biechten, en was in de kerk al vergeten waarom ik daar in dienen biechtstoel zat.
Potverdekke, ne mens was verplicht van iets uit zijnen duim te zuigen om toch maar niet te laten opvallen dat ge daar voor niets gekomen waart. De kalender stond vol van die dagen waar er telkens wel iets gebeurd was, maar rond Pasen volgden de dagen elkaar op.
De woensdag was nog maar voorbij, als witte donderdag al voor de deur stond. De dag van het laatste avondmaal, waar Jezus met zijn leerlingen aan tafel zat. Niet zomaar een avondmaal zenne! Nee nee, hij moet zelfs hun voeten gewassen hebben dienen avond. Maar ge weet hoe het gaat als ge u zo ne keer laat gaan op nen avond, er zit daar altijd ne Judas tussen die t spel naar de vaantjes helpt hé. Awel, Jezus had dat daar ook aan zijn been. Hij had daar het brood verdeeld en een beker wijn uitgeschonken voor al die apostels, maar daarmee was de kous niet af zenne. Er zat daar ne Judas tussen die hem toch wel verraden had zekerst!
Goede vrijdag is de dag dat Jezus aan het kruis sterft. Eigenaardig dat ze juist die dag goede vrijdag noemen. Ik zou dat zwarte of trieste vrijdag genoemd hebben, maar ja wie weet hadden ze in den tijd wel ne minister van kalendernamen, en met die mannen geraakt ge daar zeker niet aan uit hé. De dag dat iemand onschuldig zijn kruis moet dragen, en dan nog sterft op dat zelfde kruis kunt ge toch een andere naam geven zekerst. Goede vrijdag, is ook de dag dat men geen vlees mocht eten. Jawadde zeg, bij ons was dat vroeger elke vrijdag goede vrijdag. t Was elke vrijdag vis, en als er nu eens iets was waar ik geen graten in zag, dan was het toch wel de visdag zekerst. t Is gezond had mijnen bompa gezegd, terwijl ik daar bijna blauw zag van mij juist te verslikken in zo ne graat. En omdat mijn oma altijd zeer begaan was met mijn gezondheid, had ze wat citroen geperst over mijne vis om hem wat meer smaak te geven. Ppffff jawadde, dan moest ik nog een zuurder gezicht trekken.
De zaterdag hadden ze stille zaterdag genoemd. In stilte de dood van Christus herdenken die in zijn graf lag. En nu nog, als we iets herdenken is het meestal in stilte. Het is die stilte die mij zoveel plaats geeft in mijne kop om na te denken. En dan is er Pasen! Hoeveel van die kleine snotters herdenken de verrijzenis van Jezus uit het graf? Ze zijn zodanig verwend met alles wat rond de herdenking plaatsvindt, dat ze de essentie vergeten.
Ik zie ze op Pasen zoeken tussen de struiken en de ornamenten in de tuin, achter een chocolatten ei, dat de klokken uit Rome zouden hebben gebracht. Ja, met al die fictiefilms die ze nu voorgeschoteld krijgen zouden ze het nog kunnen geloven ook. Allé zeg, stel u voor dat ik hier een chocolatten ei in mijnen hof vind van een klok die overvliegt. Of nog beter, van een paashaas die eieren legt. Ze kunnen ne kleine toch nogal iets laten geloven hé. Maar nu ik hier zo zit te denken, wat is er nu schoner dan in iets te geloven? Ja, in wat moet een mens in feite geloven? Wel gewoon geloven in wat ne mens sterkte geeft om door het leven te stappen. En is dat een kieken in chocolat of een chocolatten paasei, dan mag dat gerust hoor. Misschien zit men wel aan dienen chocolatten paashaas zijn oren te knabbelen, en tevens te denken waar die traditie vandaan komt En als alles op is, dan blijft nog alleen Pasen over. Een dag waar zelfs ongelovigen chocolat eten en eieren strooien. Ja, soms is geloven veel meer dan we zelf wel willen geloven. Ben ik nu te laat om ieder van u een zalige Pasen te wensen? Nee hoor, want t is veel te vroeg voor mijn kerstwensen. Een zalige Pasen gewenst.
Dat wie zich poëet noemt, het eerste woord werpe
denk ik als ik een gedicht de w(ijde)w(ereld in)w(erp). Ik wil almaar beter worden en ben zelden tevreden. Daarom dank ik mijn strenge lezers om hun reacties en commentaren.
Bijna iedereen heeft poëzie in zich maar niet iedereen legt met dezelfde bevlogenheid dezelfde accenten waarmee uiting wordt gegeven aan wat door het hart of hoofd wordt waargenomen.
Wat levert brandstof voor een gedicht? Inspiratie? Meestal wel. Maar een ervaring die iemand ontroert of waar iemand voor openstaat kan eveneens aanzetten tot dichten. Zo zag ik laatst iemand huilen waardoor ik besefte dat tranen de zuiverste schrijfvlekken zijn. Ze laten vlekkeloos sporen na en verheffen na droogtijd het blad in spatjes pure poëzie. Zo ook in een lukrake lach ontdaan van alle remmingen heeft poëzie in vele opzichten vele gezichten.
Ik heb niet de pretentie te verklaren wat poëzie is. Toch meen ik dat poëten door taal zijn bezeten en dat ze met weinig woorden spreken van wat niet spreken doet. Bovendien schrijf ik zelden wat ik zeg of zeg ik zelden wat ik schrijf. Dat samen maakt poëzie tot een merkwaardig communicatiemiddel.
Poëzie beaamt en kleurt, onderlijnt of ademt sensitiviteit in & intensiviteit uit en is verder moeilijk te definiëren. Wat ik weet is dat een goed gedicht appel doet op de totale persoonlijkheid van de lezer.
Hoe krijgt een dichter dat voor elkaar? Door wakker te schudden, beelden te tonen, te overreden of te ontroeren en door het ritme de lezer te laten meezingen binnenin. Het is overigens ook aan de lezer om uit te maken of een gedicht recht voor de raap is of door de gelaagdheid vast te stellen dat hij op het verkeerde been werd gezet.
Dichters zijn niet enkel delvers maar ook durvers en denkers, soms doemdenkers die hun ervaringen sublimeren. Het is zoals met ongeluk worden geconfronteerd door diep in een ervaring of zichzelf te graven om van daaruit het geluk weer te verheffen, m.a.w. het ongeluk recht in de ogen kijken om te beseffen wat geluk is. Beroering en ontroering doen dichters dichten, lezers lezen.
Kortom, met het schrijven van poëzie tel ik op, trek ik af, ventileer en doe ik aan zelfheling. Daarna vermenigvuldig ik dat wat ik wil delen met wie er voor open staat.
De drang om te schrijven begon heel vroeg. Tijdens mijn jeugd leefde ik met het idee een boek te schrijven. De Blizzard zou een theatraal verhaal worden over een driehoeksverhouding die tot ontknoping komt in een sneeuwstorm.
Studies en het werk drongen het initiatief in de vergeethoek. Op kleine ontplooiingen na op school en enkele cursiefjes in lokale blaadjes bleef mijn talent latent.
In 1996 lachte het geluk mij echter toe: ik werd werkloos!
Ik wijdde me volledig aan mijn hobby. Ik zou sprookjes schrijven om mij in mijn fantasie te ontdoen van remmingen en legde me toe op het tekenen van illustraties bij de sprookjes.
Na verloop van tijd bleef het tekenen, maar de schrijversmuze bleef achterwege. Het laatste wat ik toen schreef God en de zwarte gaten was een uitlaatklep voor wat gebeurde in onze maatschappij.
Om het muggenziften te illustreren zou ik gedichten schrijven waardoor de muze weer werd aangewakkerd.
Door mijn deelname aan een paar wedstrijden en met de hulp van collega-schrijvers ging de wagen weer aan het rollen.
Inmiddels weet ik dat dichten mijn ding is. Een late roeping maar ook een nobele taak.
Ik ontmoette Guy Sper tijdens gedichtendag 2008. Niet voor het eerst want ik kende hem van ergens. Uiteindelijk zou blijken dat we als onbekende buren om de hoek leefden in het centrum van Geraardsbergen.
Tijdens gedichtendag 2008 te Geraardsbergen liet Guy bij tal van toehoorders een niet de definiëren indruk na. De manier waarop hij moeiteloos zijn gedichten proclameerde wist hen te raken. Zijn ietwat verlegen maar specifieke manier van voordragen zorgde ervoor dat zijn gedichten aan kracht wonnen.
Na een eerste lezing van een drietal gedichten die Guy me toestuurde meen ik te mogen stellen dat poëzie schrijven zijn manier van ventileren is in een taal die zowel voor Jan met de hoed als voor Piet met de pet verstaanbaar blijft.
Over de gedachte achter het gedicht 'iemand anders', verklaart Guy:
'Het is een korte opflakkering van besef van egoïsme.'
En?? Hoe is t verlopen op je blind date? vroeg een lezeres zich af.
Goed, heel goed antwoordde ik en schoot in een lach. Mijn lach moet aanstekelijk geweest zijn want de lezeres lachte mee. Waarom wist ze blijkbaar niet. Ik wel; ik lachte niet alleen omdat de ontmoeting zo ontzettend leuk was, wel om wat ik tussen de blind date en nu ben te weten gekomen.
Deze vrouw is een dorpsgenoot van de schrijfster die ik ontmoette. Ze kennen elkaar niet. Als ze mekaar op t straat zouden tegen komen, zouden ze nochtans een goed gespreksonderwerp (brief uit Moerbeke) kunnen hebben. Maar ze hebben zelfs nu nog geen weet van elkaars bestaan.
Nog het meest had ik binnenpret omdat ik me terug de badkamerscène, die de ontmoeting voorafging, voor de geest haalde. In gedachten zag ik me terug in de badkamer druk bezig. Vooral de onhandige inspanning die ik leverde om mijn nagels extra lang te maken bracht me aan het lachen.
Aan het tearoomtafeltje zag ik dat ook deze schrijfster al eens aan haar nagels knabbelt. Tja, als de inspiratie niet wil komen, kan dat even knagen aan de schrijver in kwestie.
Als de woorden niet vlot genoeg komen, durf ik bovendien al eens een sigaret opsteken, hopend dat er door extra te inhaleren iets in de geest wakker geschud zou worden. Ach, dat is een vals argument. Soit. Onlangs kreeg ik een telefoontje van een andere schrijfster en om het storend lawaai in huis te ontlopen, ging ik aan de terrastafel zitten. Ik deelde deze handeling mee aan de onbekende belster. En wat zei deze? En nu ga je een sigaretje opsteken zeker? Juist ja. Soort kent soort.
Het was deze vrouw die me vertelde dat Leentje, mijn blind date, ook een rookster is. Hahaha; we moeten tijdens onze afternoontje dus eigenlijk allebei met een gemis bij de koffie gezeten hebben
Alhoewel; niet als zodanig ervaren want het was een gezellig onderonsje. Er zijn zelfs plannen voor een tweede ontmoeting. Dat wordt alvast een nog (h)eerlijkere face to face.
Zie, nu ga ik het briefje printen en herlezen. Op het terras, weliswaar met een doodversnellend dingetje in dhand. En een stylo om verbeteringen aan te brengen. Terwijl ik naar een pen grabbel, bedenk ik dat ook schrijven schadelijk is voor de gezondheid. Want het vreet aan je nachtrust.
En aan ons liefdesleven zegt mijn echtgenoot als ik me wat later, moe maar voldaan, als een ijsblok in zijn bedwarm schootje nestel.
Klik op de foto voor een bezoek aan de website van Isthar.
Soetkin Baptist - Isthar gaat naar Belgrado
Ishtar is een Vlaamse Folkgroep dat pareltjes van liefdesliederen brengt uit de schatkamers van de Europese volksmuziek. Het ensemble vertolkt liederen van de 11de eeuw tot op heden waaronder Ierse ballades, Hongaarse herdersgezangen, Griekse volkswijsjes en hoofse Franse liederen.
Met spanning werd uitgekeken naar de finale tot op het moment dat de beslissing viel: Isthar vertegenwoordigt België tijdens het Eurosongfestival te Belgrado.
Soetkin Baptist, die de zang voor haar rekening neemt, groeide op in Waarbeke, een rustige deelgemeente van Geraardsbergen. Haar middelbaar onderwijs volgde ze in het Sint-Catharinacollege en is momenteel studente zang aan het Lemmensinstituut. Soetkin zong in het jeugdkoor van de kunstacademie Innamorata di Musica, in het schoolkoor, het kerkkoor en sinds haar achttiende bij ishtar.
Het aanstekelijk deuntje in combinatie met de verzonnen tekst van O julissi na jalini klinkt bijzonder opgewekt en wordt m.i. door instrumentale en muzikale details subtiel afgeboord.
Maar wat bezingt Soetkin? Ongedwongen en met een flinke dosis vrolijkheid zingt ze over en voor jou, over alles en niets. Juist, dat maakt het zo bijzonder. Het lied nodigt uit tot zelfreflectie en daarmee doe je uiteindelijk wat je wilt. Niets wordt voorgezongen of het oor ingefluisterd. De luisteraar krijgt een geschenk en mag zelf de inhoud bepalen.
Voor mezelf verzon ik de titel O juli na juni omdat het me denken doet aan het zomerse juligeklinkel van klokjesbloemen, onbezorgde madeliefjes & fladderende vlinders. Haar stemtimbre brengt me echter terug naar de sfeer die uitging van Dominique van Soeur Sourire, hoewel die vergelijking zeker niet voor alles opgaat.
Luisteren naar Isthar is pure nostalgie. Het lied meezingen? Tot 20 mei krijg je de tijd om het onder de tong te krijgen.
O julissi na jalyni, O julissi na dytini O bulo diti non slukati Sestrone dina katsu.
O julissi na ti buku O julissi na katinu Dvoranu mojani bidna Marusi naja otcha tu
Pokoli sestro moja kona Pokoli meni dita boja Jalina pitsu marusinja Kolosali krokodili
O julissi na jalyni, O julissi na dytini O bulo diti non slukati Sestrone dina katsu.
O julissi na ti buku O julissi na katinu Dvoranu mojani bidna Marusi naja otcha tu
Fluitsolo
Pokoli sestro moja kona Pokoli meni dita boja Jalina pitsu marusinja Kolosali krokodili
O julissi na jalyni, O julissi na dytini O bulo diti non slukati Sestrone dina katsu.
O julissi na slukati O julissi na kotchali Od nu je dvorian ne si bili Precko sti budo najali
O julissi na ja
O julissi na jalyni, O julissi na dytini O bulo diti non slukati Sestrone dina katsu.
Vraag me niet naar de dag dat ik haar voor het eerste ontmoette. Ik weet het niet meer. Wij droegen onze boekentas naar dezelfde school en zaten in groene schort op dezelfde banken met dezelfde juffen in het vizier. Op één of andere manier contacteerden we elkaar jaren later. Vraag me niet hoe of naar aanleiding van wat. Ook dat vergat ik. Maar die namiddag dat ik haar dartel als een schoolmeisje weer begroette, vergeet ik niet.
Erika De Bruyne schrijft cursiefjes. Erika schreef Parels om ons heen een tijdloos boekje vol cursiefjes van en voor alle tijden waar je als lezer regelmatig naar teruggrijpt. De cursiefjes werden één voor één gepubliceerd in De Beiaard een weekblad van Zuid-Oost-Vlaanderen en belichten de triviale zaken vanuit verschillende standpunten. Haar kommas zijn knipogen, haar punten ironisch, haar dubbelpunten licht satirisch of kritisch en haar slotregels relativerend met in de marge een humoristische pointe. Regelmatig valt er een nieuw cursiefje door het netvlies waar ik gewoonlijk naar uitkijk.
Talent hebben voor iets, zoals schrijven is geen verdienste,
het is een gave die je meekrijgt.
Daarvoor zeg ik dank aan mijn vader.
Met die gave iets kunnen doen is vooral een verdienste
van diegenen die bij je wonen, zij die het verdragen.
Daarvoor zeg ik dank aan mijn huisgenoten,
zegt Erika in het voorwoord. Maar is er meer:
Mijn vader schreef graag, ik schrijf graag.
Met andere woorden: ik erfde de pen van mijn papa.
Vandaar dat dit boek begint bij het eerste gepubliceerde briefje over mijn vader
Dat is wat van Erika uitgaat. Je kunt er grotendeels Geraardsbergen mee verwarmen.
blind date
Een lezer wou me eens zien. Niet zomaar een lezer, een schrijfster. Een blind date.
Het gaf me kriebels in de buik en spasmen in het maagdarmstelsel. Het gesprek zou wel los lopen, dat had ik gehoord aan haar stemtimbre door de telefoon. Maar wat zou ik inhemelsnaam aantrekken voor een vreemde vrouw? Verdorie, een blind-date met een kandidaat droompartner was gemakkelijker geweest; dan trok ik fijne lingerie aan, daarover een soepel vallend kleedje met een diep decolleté en hoge hakken.
Wat heeft dat mens me aangedaan!
Is het een natuurliefhebster; hou ik het best bij puur en naturel?
Is het een opgetutte madam; moet ik nagellak op?
Is het een gewoon iemand; trek ik mn doordeweeks jasje over mijn dagelijkse kleren?
Een ganse voormiddag was ik druk bezig in de badkamer.
Nagellak op, nagellak af, onopvallende nagellak dan maar.
Schmink op, schmink af, enkel wat eyeliner en lippenstift blijven.
Broek aan, broek uit, kleed aan, kleed uit, toch maar weer een broek.
T-shirt aan, T-shirt uit, bloesje aan.
Ringen op, ringen af, enkel de 2 stille getuigen van de liefde blijven.
Elke vrouw vecht zon duel met de kleerkast wel eens uit om uiteindelijk toch de gemakkelijke broek en het favoriete bloesje aan te trekken.
Op de afspraakplaats zie ik meteen aan haar joviale lach dat dit de spontane vrouw is, waarmee ik aan de telefoon reeds een fijne babbel had. Als een dartele hinde springt ze in mijn auto hé, zeg, Erikaatje, eindelijk, tof zeg en ze smakt een kus op mijn wang.
Gehaast voor de regen of blij om mij te zien? Om het even, haar enthousiasme voelt echt én goed aan. De toon van de namiddag is gezet; vrolijk, spontaan, lief.
Wij zijn oktobermeisjes, weegschalen, en kunnen niet kiezen tussen de vele tearooms. We proberen het nieuwste. Het ene vrije tafeltje maakt kiezen, wikken en wegen, overbodig.
Zij praat en luistert en praat en giechelt. Ik luister aandachtig en soms ook niet.
Een zinnetje aan de tafel naast ons fascineert me daar ga ik een stukje over schrijven denk ik.
Zie, zegt de oudere vrouw tegen de dienster ik was mijnen boven aan het doen en zei tegen mijn eigen: zie, als ik nu niet ophoud en eerst en vooral t stad inga, heb ik niets meer aan mijne vrijdag.
Terwijl mijn tafelgenote praat, bedenk ik reeds enkele zinnen voor het stukje.
En nu, terwijl ik hier zit te schrijven en het cursiefje, met als aanzet dat ene zinnetje, zou willen neerschrijven, denk ik -met veel genoegen- aan mijn blind-date.
Ik kan het beeld van dat stadsmadameken aan de tafel naast ons niet meer voor de geest halen.
Mijn pen schrijft een totaal ander briefje.
En u, lezer, leest het misschien weer anders.
Ach, het doet er niet toe, als u er maar met genoegen aan terugdenkt.
Joël De Brouwer - duivenmelker schrijft gedichtjes
Joël De Brouwer
Een duivenmelker schrijft gedichtjes.
Een beetje uitgekeken op zijn duivenkot te Lierde, nam Joël De Brouwer enkele jaren geleden deel aan een poëziewedstrijd in datzelfde dorp. Joël verhuisde naar Geraardsbergen, zocht een nieuwe hobby en werd gegrepen door het poëtisch beestje. Sinds een drietal jaren rijmt hij er gretig op los. Verleiding werd gepubliceerd in zijn dichtbundel Woorden en Tranen.
In de rubriek "... and moreover" van de prestigieuze Britse krant "The Times" publiceerde columnist Matthew Parris een tijd geleden een verslag van het Krakelingenfeest dat hij, eerder toevallig, op 22 februari 1981 had meegemaakt. We geven de samenvatting van de vertaling: een "onschuldige" Belgenmop vol verwondering over een vreemd ritueel...
"Ik ken een goede Belgische grap die eigenlijk een waar verhaal is. Het gebeurde een tijd geleden toen ik van Luxemburg naar Oostende reed. De lucht was koud en grijs. Zoals altijd in België was het aan het regenen en het landschap was vlak en vormeloos en het deed me aan het vagevuur denken. Die monotonie werd enkel gebroken door een kleine heuvel aan de horizon. Omdat we dringend wilden eten verlieten we de autoweg en we vonden een stadje aan de voet van die heuvel...
Duivels
"Toen ik uit mijn wagen stapte botste ik bijna tegen een duivel aan. Als het geen duivel was, dan was het een kleine Belg in een rood nylon pak, met een zwarte kap, hoorns en een staart. Ik keek rond en zag een dozijn duivels rondlopen met zwaaiende staarten. Er was iets vreemds aan dat stadje...
"Overal doken demonen op tot grote vreugde van de stedelingen die, net als wij, normaal gekleed waren. Sommige duivels gingen winkelen, andere zaten bier te drinken en nog andere stonden frieten met mayonaise te eten. Het viel ons moeilijk met die schepsels te praten maar we begrepen dat ze deelnamen aan een ceremonie. Er stond iets te gebeuren...
"Gevolgd door een massa burgers trokken de duivels naar de heuveltop waar blijkbaar de hele stad was samengestroomd. De heuveltop was vlak en er stonden misschien wel duizend mensen en duivels rond een podium geschaard. Daarop stonden een dozijn mannen in hun grijs pak rond een grote bokaal goudvisjes...
"Onder het gejoel van de duivels dronken de mannen een glas water met een goudvis uit. Op elke dronk volgde een nieuw gejuich. Dat zijn onze mandatarissen, maakte een omstander me duidelijk in gebrekkig Engels. Onvoorstelbaar was het gejuich toen de burgemeester zijn visje dronk...
Spartelend visseltje
"Daarna was het de beurt aan iemand die zich blijkbaar niet op zijn gemak voelde. Na enig aarzelen werkte hij toch het spartelend visseltje binnen waarna de massa bijna wild werd. Lieve hemel, zei een van mijn reisgenoten, ik herken hem. Ik ben er zeker van dat het Wilfried Martens is, de eerste minister...
"Daarna begonnen al die grijze heren koeken naar de massa te gooien. Huilend sprongen de duivels rond en grepen ze naar die broodjes. Na dit evenement vertrokken de grijze mannen in zwarte wagens. Ook de massa verdween en wij reden door naar Oostende."
Toen Parris in 1991 zijn column schreef heeft hij vruchteloos gezocht naar het plaatsje waar die vreemde traditie plaatsvond:
"Ik heb verscheidene landkaarten bestudeerd om dit stadje te vinden maar blijkbaar is het van de kaart verdwenen. Maar toen bestond het nog, aan de voet van een heuvel...
Dat Geraardsbergen niet van de kaart is verdwenen zal ook nu weer blijken op zondag 24 februari op het feest van de eeuwenoude Krakelingenworp.
Guido Gezelle ontving relaas over Krakelingenfeest
Guido Gezelle ontving relaas over Krakelingenfeest
Met dank aan Albert Schrever
Op maandag 22 februari 1858 schreef de jonge Engelse bekeerling Michael J. Buckleigh vanuit het jozefietenklooster in Geraardsbergen een brief naar het Klein Seminarie in Roeselare. Omdat dit Engelstalig schrijven een relaas bevat van het Krakelingenfeest 1858 - a curious custom- en omdat het bovendien gericht is aan Guido Gezelle gaan we er even op in.
In de "Kroniek van de jonge Gezelle 1854-1858" (Tielt, 1993) schrijft dr. Johan Van Iseghem dat Gezelle, die geruime tijd het verlangen koesterde missionaris in Engeland te worden, een drukke correspondentie voerde met Engelsen.
Een van die correspondenten was de Engelse bekeerling Buckleigh, die poësisleraar Gezelle had leren kennen in het Klein Seminarie in Roeselare en die zelf hoopte leraar Engels te worden bij de Geraardsbergse jozefieten: "Ik ben zeer blij U te kunnen vertellen dat ik hier goede en beminnelijke vrienden heb gevonden die me met de grootste beminnelijkheid behandelen en die zeer bezorgd zijn om mijn welzijn. Wat een geluk dat God me hier bracht. Ik zou hier altijd willen blijven maar aangezien er hier reeds twee uitstekende leraars Engels zijn vindt de algemene overste dat ik beter naar een andere klooster -misschien in Leuven- verhuis. Indien ik daarheen ga, kan ik er misschien ook lessen volgen aan de universiteit. Prefect pater Firmin is een goede vriend voor mij, net als pater Ildephonse, de generale overste, en de hele communauteit. Ik verblijf hier bij de leraars en woon in het koor de missen bij."
Net als Gezelle was Buckleigh een fervente aanhanger van de neogotiek wat in het vervolg van zijn brief aan Gezelle duidelijk wordt: "Ik verheug er mij over U te kunnen meedelen dat de kloosterkerk in de gotische stijl zal worden getransformeerd. Ik praatte erover met de prefect (tot mijn grote vreugde spreekt hij voortreffelijk Engels) en trachtte hem het heidendom van de Renaissance te doen inzien zodat hij openstaat voor de oude architectuur van de Belgische kloosters". Die hoop werd echter niet bewaarheid want toen de kerk van de jozefieten in Geraardsbergen in 1889 werd gerestaureerd koos de overheid -om diverse redenen- voor de neobarok.
Vreemd gebruik
En dan volgt het -niet-chronologisch- verslag over dit "curious custom" (= vreemd gebruik): "Gisteren woonde ik een vreemd gebruik bij. Dicht bij de stad is hier een heuvel waar jaarlijks een immense volkstoeloop uit alle windstreken is om de burgemeester te zien drinken uit een 12de-eeuwse (sic!) oude beker waarin een levende vis zwemt. Samen met de andere mandatarissen gooit hij daarna vissen en broodjes in het volk en bidt hij de litanie van Onze-Lieve-Vrouw in de kapel op de heuvel. Er is ook een processie en een optreden van fanfares. De zon scheen schitterend en vanop de heuveltop kon ik mijlenver kijken over het mooie Henegouws en Brabants landschap. De burgemeester, die hoorde dat ik een Engelsman was, nodigde mij uit ook van die wijn te drinken maar ik bedankte. Nadien gooide ik wel broodjes in het volk: zo een gegrabbel zag je nog nooit. Ik stierf bijna van het lachen toen ik de toeschouwers zag tuimelen, grabbelen en grijpen".
Zoals bekend is het gebruik om vissen te gooien -gelukkig- verdwenen. Volgens Louis Bert (Rond den Heerd, 1879, blz. 167) werden destijds nog andere versnaperingen gegooid: "Onbeschrijfelijk is het ogenblik waarop dozijnen handen, honderden haringen, krakelingen, oranjeappels, vijgen, en gans gevulde korven over hoofd en arm de berg afroeien."
Burgemeester Modeste De Cock en de overige mandatarissen ontvingen de Engelsman achteraf in het stadhuis: "Daarna toonden ze me het stadhuis waar ze me ook uitleg gaven over de archieven en de oude schilderijen. Als het God belieft zal ik je daar later nog meer over vertellen. Elke dag bekwaam ik me meer in het Frans..."
Tot slot spreekt Buckleigh ook nog de hoop uit dat Gezelle naar de Oudenbergstad zal komen "to see me and this nice country" en om er meteen ook kennis te maken met die "vrome communauteit" (van de jozefieten).
Hoelang Buckleigh in Geraardsbergen verbleef konden we niet achterhalen. Vast staat dat hij van 1861 tot 1862 verbleef in het Drievuldigheidscollege van de jozefieten in Leuven waar hij ook nog Grieks en Latijn studeerde aan de universiteit.
B. De Leeuw, P. De Wilde en K. Verbeke verzorgden de diplomatische uitgave van die brief in "De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen 1854-1599 Deel I" (Gent, 1991) met commentaar in Deel III.
Of Guido Gezelle ooit de Oudenbergstad bezocht valt niet te achterhalen.
Hoe legt den dikke Van Dale het weer uit? 'Een dame is een vrouwelijk persoon van verfijning en hoge beschaving ofwel van gegoedheid en standing.'
Francine heeft klasse en haar sereniteit overweldigt. Zij neemt een hoekje van mijn hart in als ik terugdenk aan het moment dat haar dochter mijn ukkepuk van 2 maand onder haar hoede nam.
Onder de naam Fran publiceerde Francine enkele jaren terug "Koken met Minne 1" en nadien "Koken met Minne 2". Daarna volgde het tweeluik: "Minnestrelend" en "Sterven met Minne".
Wie Fran ziet vergist zich. Zij is niet zo stil dan je denken zou. Onderhuids is zij een spring-in-t-veld. Zo bekruipt haar de zin om een volgende bundel uit te werken en hoopt ze in de toekomst uit te pakken met enkele korte verhalen waaronder enkele voor kinderen zijn bestemd. Maar oohooo hier stopt het niet. Zowel maatschappelijk en sociaal voelt zij zich zeer betrokken bij de mensen die ze in haar territoria insluit. En ook stond zij me nabij tijdens de voorbereiding van een derde poging tot voordragen van poëzie. Zij zag mij ronduit klungelen. Dank voor je aanmoediging, lieverd! Jij leerde me dat voordragen musiceren is.
Jawel, meermaals weet zij mij te verwonderen. De finesse en de feeling waarmee ze haar poëzie sublimeert, spreekt tot de verbeelding. Zo beschikt zij eveneens over een prachtige stem, haar zangtalent laat niemand onberoerd. Onderstaand gedicht hoor ik haar proclameren, het water komt ervan in de mond.
Mattentaart
Och Mattentaart! Ge stond gij daar toch niet alleen om te pronken
omdat wij altijd al voor jou in bewondering stonden,
zelfs lang vóór MARLEEN ons op je "tepelhofken" wees!
Ik heb nu weer lang naar jou staan kijken
en mij al dat moois laten welgevallen en...
je bent sexy... toegegeven!
Maar dat kijken alleen kon mijn verlangen naar jou niet stillen.
Ik wou je strelen met mijn tong, proeven! Dàt zou ik willen!
Lierde en Geraardsbergen hebben niet alleen een gemeenschappelijk lokaal politiekorps maar ook mensen met meerdere talenten. Hierbij denk ik meteen aan Gabriël Desmyter.
Gabriël Desmyter, maatschappelijk assistent, werd in 1945 geboren in het West-Vlaamse Geluwe waarna hij zich vestigde te Lierde.
In 1976 ontdekte hij Redu en bracht er sedertdien jaarlijks zijn vakanties door. Hij zag hoe het dorp er leegliep, de bakkerij en kruidenierswinkels verdwenen en hoe zijn kinderen er onbekommerd konden ravotten op straat behalve op zondag toen de dorpsbewoners naar de kerk gingen. Zo zag hij ook de gedaantewisseling van Redu bij het ontstaan en de evolutie als boekendorp. Maar bovenal werd hij verliefd op zijn natuur, de bossen, de veldbloemen, de dorps-adem, het dorps-licht, het plattelandsleven en dit, wandelend door de seizoenen heen.
Als doorwinterd fotograaf legde hij het een en ander vast met veel oog voor details en sfeer. Ter gelegenheid van diverse fotosalons stelde hij, in groepsverband, zijn werk (en Redu) voor. Zo o.m. in Haaltert (1977), Aalst (1981 en 1991), Ninove (1985 en 1994) en Lierde (1996).
Ook als schrijver, dichter komt hij naar buiten. In zijn eigentijdse teksten en poëzie hebben licht, warmte, graag zien en welzijn een zeer voorname plaats. Hij publiceert geregeld in diverse tijdschriften uit de welzijnswereld: het ASO-Berichtenblad, WeLZo, de WeLIets, Van zijn hand (samen met P. Dauwe) verscheen: het boek : Onuitgegeven brieven uit Welzijnsland (1995), de poëziebundel Letterkeer(2000) waarin fotos én poëzie elkaar de hand geven. Hij ontving de Prijs van de Lierdese Cultuurraad (2003) en stelde in 2007 fotos en gedichten tentoon n.a.v. de Gedichtendag 2007 in Lierde.
Als welzijnswerker leerde Gabriël kijken naar mensen en situaties. Hij schreef altijd al een tekstje of gedichtje voor zijn lief Rosanne met wie hij huwde. Ook bij plezante en droevige gebeurtenissen schreef hij een passend gedicht.
Vrij snel besefte hij dat schrijven hem achtervolgde, in die mate zelfs dat hij s nachts opstond om wat in hem opkwam te noteren. Daar bleef het echter niet bij. Bij elk gedicht ging hij op zoek naar een passend beeld of foto. Zo groeiden zijn composities waarbij woord en beeld intens op elkaar inspelen.
Gaby (zo noem ik hem graag) is mijn favoriete dichter uit de streek. Wat hij schrijft getuigt van een doordacht en doorvoeld gedachtegoed. Ze lijken spontaan te zijn ontstaan maar ik geloof dat zijn talent hem noopt tot het neerzetten van een gedicht dat zuiver is en klatert als een beek. Bovendien beschikt hij over een rijke en tinkelende woordenschat.
Neen, ik steek mijn bewondering voor Gaby niet onder stoelen of banken. Zeg nu zelf, zijn fotos zetten aan tot zelfreflectie en tot lezen, zo ook de bondigheid van zijn gedichten. Gabys gedichten lezen is genieten en zacht vloeien door zijn woordenstroom.
Zicht op Geraardsbergen (site van Steven De Schuiteneer & Chris De Nooze)
Site van Geraardsbergen
Klik op onderstaande foto voor een bezoek aan de interessante blog van André Vander Kelen met foto's van Désiré Declercq.
Klik op onderstaande foto voor een bezoek aan de interessante blog van André Vander Kelen met stereoscopische kaarten uit de collectie van Désiré Declercq, gevolgd door nog wat documentjes ivm Geraardsbergen.
Jan Lion blogt met Het Nieuwsblad over het reilen en zeilen van Geraardsbergen.
Mannekens Pis van Geraardsbergen, het enige echte en oudste Manneken van België.
De Geraardsbergse mattentaart.
Sofie Vander Heyden mezzosopraam
Muziektalent van Geraardsbergse bodem
William Souffreau
Jim Cole got soul.
… en Dean natuurlijk…
Isthar - divine love songs (Soetkin Baptist)
Breng een gezoekje aan de blog van Roland Bourgoignie, Galmaardse dorpsdichter 2007 (klik op onderstaande foto).
Chauffeurkes cursiefjes als mens achter de gewone mens
Geschied- en heemkundige kring Gerardimontium
Alles over Geraardsbergen via Geraardsbergen.2link.be. Voor meer info, klik op onderstaande foto.