Ja vrouw zei de boer ik ga maar eens vogelverschrikkers maken. Die vogels pikken nu toch wel erg veel graan weg, misschien dat het helpt. Ja dat is leuk zei de boerin , weet je wat we maken er twee. ; ach wat zei de boer een is toch genoeg, maar goed jij je zin, dan worden het er twee. Leuk zei de boerin, we maken een mannetje en een vrouwtje. Nu moest de boer toch wel even lachen, malle vrouw jij bedenkt toch altijd weer wat anders.
Maar bedrijvig begon de boerin te zoeken, ; een hemd moeten we hebben en twee hoeden , een van jou en een van mij. En ook een jurk en een schort. ; Ze worden vast heel mooi. En ijverig gingen ze samen aan het werk. En ja hoor s,avond waren de poppen klaar.
Na het eten gaan we de poppen in het veld zetten zei de boer. En ja wel hoor toen het wat donker werd stonden de vogelverschrikkers op het veld, een flink eind uit elkaar. Want dat moet zei de boer. Wat zien ze er leuk uit zei de boerin, die hoedjes wat staan ze mooi. Ja, we kunnen trots op ons werk zijn, laten we hopen dat het ook goed werkt, de vogels moeten er ook van schrikken, zei de boer. Niemand heeft zulke mooie vogelverschrikkers vond de boerin.
Vooral hun kleine dochter vond ze prachtig. Als zij s'avonds naar bed ging keek ze altijd uit het raam en zag ze de poppen trots staan. Maar wat jammer dat ze zo ver uit elkaar stonden, zo eenzaam. Maar als zij dat tegen haar vader zei, antwoordde hij altijd dat het echt zo hoorde.
"Mam, mag ik nog even bij de vogelverschrikkers gaan kijken?" " Meisje toch, je bent gisteren ook al geweest". "Toe mag het?" Nou vooruit dan, een half uurtje. Langer niet, dan gaan we eten". "Goed mama, ik ga dan snel". Hoofdschuddend keek mama haar dochter na.
Springend en rennend kwam ze bij de poppen aan, eerst ging ze vlak voor het mannetje zitten. "Hallo, ik ga jullie een naam geven. Vind je dat goed?" Ik noem jou Dop, omdat je een dopneusje hebt. En je vrouwtje noem ik Mop, omdat ze er zo mopperig uit ziet". Onbewogen keek de vogelverschrikker haar aan. "Vinden jullie het niet jammer dat jullie niet naast elkaar staan?Maar weet je, mijn vader zegt dat het zo moet, omdat jullie een taak hebben, de vogels moeten van jullie van schrikken!"
Toen ze goed keek leek het wel of de pop een beetje glimlachte. "Ik kan niet zo lang blijven we gaan zo eten, dus ga ik nu naar je vrouwtje". Nu lachte de pop weer, hij dacht: "Wat een leuk soort. Ze moest eens weten".
Nu kwam ze bij het vrouwtje aan. "Hallo! Ikheb besloten om je Mop te noemen en je mannetje heet voortaan Dop".
"Wacht, ik moet je hoedje een beetje goed zetten. Zo, nu staat hij weer recht. Ik moet nu naar huis, anders wordt mijn moeder boos. Morgen kom ik weer naar jullie kijken!" Nijdig keek het vrouwtje haar na. "Hoedje scheef, wat gaat haar dat aan?" Ze gaf een ruk met haar hoofd. Hopla daar stond het hoedje weer scheef. "Waarom kwam dat gekke kind steeds naar hun toe? Dat wil ik niet. En dan die gekke namen die ze ons geeft!" Ja, het vrouwtje was helemaal niet vriendelijk en dat terwijl het meisje het zo goed bedoelde.
's Avonds keek het meisjeweer uit haar raam. Wat was dat nu? Ze keek nog eens. Stonden Dop en Mop nu naast elkaar? Dat kan niet, maar ja, ze zag het toch goed. Ze stonden naast elkaar en zagen er veel gelukkiger uit. Ze keken elkaar zelfs verliefd aan.
O wat was dat leuk! Lang bleef ze kijken. "Ik ga het niet verklappen. Dat is ons geheimpje. Een geheimpje van ons drietjes".
"Hallo, hier ben ik weer. Wil ik eens wat vertellen? Ik ken jullie geheim". "Wat bedoel je?" vroeg het vrouwtje."Gewoon dat jullie 's avonds zo gezellig bij elkaar staan, dat heb ik gezien. Ik kijk altijd naar jullie." "Oh" Woedend keek het vrouwtje naar het meisje. "Zit je ons af te gluren?" "Nou ja, zo moet je het niet noemen, Ik kijk graag naar jullie, dat vind ik leuk!" "Ja,ja," dacht het vrouwtje "dat zal wel". ”Ik ga weer hoor. Dag! Ik moet naar school”. 's Avonds, toen ze weer bij elkaar stonden zei het vrouwtje boos: “We worden bespioneerd door het meisje. Ze kent ons geheim”. “Dat weet ik, maar het is een lief meisje. Zij verraadt ons niet”. “Dat kan wel, maar ik wil het niet. Ik wil hier weg. Straks wordt het winter en dan kunnen we hier toch niet blijven”. “Waarom ben je toch altijd zo boos op het meisje?” “Omdat ik ook een meisje wil zijn zoals zij en geen vogelverschrikker”. “Ik kan je niet helpen” zuchtte het ventje. “Wist ik maar iemand die ons helpen kon”. En opeens een prachtig wil licht. Daar stond opeens een toverfee. Wat was ze mooi, en wat een lieve ogen had ze. “Ik denk dat ik hier helpen kan” sprak zij. “Jouw kleine vrouw heeft gelijk, het wordt hier veel te koud. En de vogels komen nu echt niet meer! Ik weet ergens een heel mooi bos waar veel vogelverschrikkers staan. Die leven daar heel gezellig met elkaar, dat is echt iets voor jullie, dan blijven jullie voor altijd bij elkaar. Het is er ook heerlijk warm”. “Maar ik wil zo graag een meisje zijn” sprak het vrouwtje. “Ja dat kan ik je niet geven. Je bent een vogelverschrikker en dat zal je altijd blijven”. “Wees blij, we kunnen voor altijd bij elkaar zijn” sprak hij. “Ja dat is zo” sprak zij, “dat wil ik ook”. “Mooi, kom dan maar mee, we vliegen er heen” sprak de toverfee. “Ik ga voorop. Kom maar achter mij aan”. En daar gingen ze hand in hand. “Kom kind. Je moet naar bed. Morgen is het weer vroeg dag”. Snel keek het meisje naar buiten. “Mam, de vogelverschrikkers zijn weg!” “Ja dat kan wel.” sprak de moeder. “In de winter hebben we ze niet nodig”. “Ja maar...” “Niet meer babbelen, vlug in bed, wel te rusten”. Toen ze in bed lag dacht ze toch: “Zie je wel. Nu weet ik het zeker. Het waren geen gewone vogelverschrikkers, ik heb alles goed gezien!”
"Ja, ik heet Fleur, en die grote jongen dat is mijn neef Micha en naast hem staat zijn vriendin Maaike". "Ja, wacht eens even" zei Pipi. "Die twee ken ik toch!" "Ja" zei Micha, "wat leuk dat je dat nog weet. Wil je ons iets vertellen en wat leuks laten zien in het bos?" "Ja zeker, maar je weet toch wel dat jullie even wat kleiner moeten worden?" zei Pipi. "Anders kan ik jullie niets laten zien". "O ja, dat is prima hoor!" zeiden Micha en Maaike. "Ik niet" zei Fleur "Ik ben veel te blij dat ik al groot ben".
"Ja, het zal toch moeten" zei Pipi. "Voor kabouters ben je veel te groot". "Nee", riep Fleur ik wil groot blijven!" Het huilen stond haar nader dan het lachen.
Nog wat onwennig stond ze daar. Ze had twee strikjes in haar haar. Ze was voor het eerst echt heel alleen, met allemaal vreemden om haar heen. De eerste schooldag. Ze werd nu groot, ook al zat ze soms nog graag op schoot. Een traantje zocht heel stil z'n weg. Ze had de eerste weg afgelegd naar het lezen en studeren. Ze zou nu minder mogen spelen. Dat zou nu haar toekomst zijn, ook al was ze nog zo klein. Maar al heel snel droogde ze haar tranen, toen er wat vriendjes kwamen. En werd het gaan naar school al heel snel heel gewoon.
“Wacht eens” zei Pipi “we hebben de toverfee nodig. We kunnen haar roepen”. “Dat kan niet“ zei Fleur. “Die bestaat niet. Jij denk dat je alles al weet, maar dat is echt niet zo.” zei Pipi. Sip keek Fleur naar de kabouter. Ze vond het opeens niet meer zo leuk. Ze keek naar Micha en riep zacht ”Micha, ik wil geloof ik liever naar huis”. “Nee” zei Micha “doe nu niet zo flauw en wees niet zo bang. Ik ben toch hier met Maaike”. Pipi maakte een gebaar en daar stond ineens de toverfee. Vol verbazing keek Fleur naar haar. “Wat bent u mooi” stamelde zij. En dat was ook zo en ze zag er ook zo lief uit. “Kom maar kleine meid. Geef mij je handje maar, ik zal jou en de anderen het sprookjesbos eens laten zien”. “Oh, wat zijn de bomen ineens groot!” “Ja,” sprak de fee “je bent nu even klein”. “Ik word toch ook wel weer groot?” vroeg Fleur angstig. “Ja hoor. Kijk eens naar Maaike en Micha. Ze roepen ons. Kom dan gaan we naar hen toe. We roepen even twee muizen, dan kunnen we daar op zitten”. Wat een plezier was dat . De muizen liepen wel heel voorzichtig want ze wisten wel dat Fleurtje een beetje bang was. “Mogen wij ons huisje laten zien?” riepen de muizen. “Ja hoor” zei de fee “dat is heel leuk”. “Kijk, hier is het” zeiden de muizen en stopten voor een piepklein huisje, wat je alleen maar kan zien als je heel klein bent. Het deurtje ging open en daar kwam een muizenvrouwtje naar buiten. “Oh, bent u het fee” sprak ze “En u heeft mensenkinderen bij u” . “Ja, zij willen zo graag het sprookjesbos zien”. “Ja dat is leuk, komen jullie maar binnen want ik heb pas weer baby’s. Het is wel een beetje druk, want ze kunnen al rondlopen”. Al gauw zat Fleur op haar knietjes naar de kleine muisjes te kijken. “Wat leuk, ik wil ook zo’n muisje! “Nee hoor” sprak moedermuis “Ik geef geen van mijn kinderen weg”. Even dacht Fleurtje na. “Nee” zei ze. “Ik wil ook bij mijn mama blijven”. Dat vonden de andere kinderen ook want al waren die al wat groter, ze wilden ook niet bij hun ouders weg. “Maar nu moeten we weer naar huis” zei Micha. “Anders worden ze thuis ongerust”. Even zwaaide de toverfee met haar glinsterende stokje en daar waren ze weer groot. “En nu vlug op huis aan” zei Micha en nam Fleur weer bij haar handje. Ja, dat wilde Fleur wel. Zij wilde haar avontuur aan mama vertellen!
; HÉ JAKKES MOPPERDE MICHA, ALTIJD REGEN EN WIND , IK VIND DAT NIET LEUK. ; JA ZEIDEN FLEUR EN NOA, WIJ VINDEN HET OOK NIET LEUK, WE KUNNEN NIET BUITEN SPELEN.IK VIND HET OOK NIET EERLIJK, ; WAAROM MOGEN WIJ NOOIT EENS ZEGGEN WAT VOOR WEER HET MOET WORDEN. ZEI NOA. JA DAT KAN NU EENMAAL NIET ZEI MICHA, EN ZO ZAT HET WEERMANNETJE AL DAT GEMOPPER MAAR EENS AAN TE HOREN. ; IK DENK DAT IK HUN MAAR EENS EEN LESJE ZAL LEREN, WANT HET WEER DAT MAAK IK NU EENMAAL UIT, EN HIJ LACHTE ZACHTJES BIJ ZICH ZELF. ; IK DENK DAT WE TOCH MAAR EVEN NAAR BUITEN GAAN,WE DOEN ONZE REGENKLEDING AAN, ZEI MICHA. JA DAT VONDEN ZE GOED. ; HA, DAAR KOMEN ZE NAAR BUITEN,NU GAAT HET GEBEUREN DACHT HET WEER MANNETJE. MET EEN GROTE SPRONG STOND HIJ INEENS VOOR DE KINDEREN. ; WAT KRIJGEN WE NU, ZEI MICHA, WIE BEN JE EN WAAROM LAAT JE ONS ZO SCHRIKKEN?. ;WIE IK BEN VRAAG JE, DAT IS VLUG GEZEGD,IK BEN HET WEERMANNETJE, ; O ZEI FLEUR BENT U HET MANNETJE DIE HET ALTIJD LAAT REGENEN ,DAT VIND IK NIET EERLIK, WIJ WILLEN OOK WEL EENS HET WEER BESTELLEN. ;OKE, DAT IS GOED, DAN DOEN JULLIE HET TOCH. HET MAG ALLEMAAL EEN KEER, EN WEG WAS HIJ WEER.,; WE GAAN HET PROBEREN RIEP NOA, IK WILDAT HET LEKKER WARM WORDT, EN JA WEL DAAR WAS DE ZON, NOG WARMER RIEP FLEUR. O WAT WERD HET WARM ; WE MOETEN ONZE JASSEN UIT DOEN ,RIEP MICHA, HET WERD WARMER EN WARMER , ZO TROKKEN ZE BIJNA AL HUN KLEDING UIT ; IK GA ZITTEN IK WORDT MOE RIEP NOA, HET IS VEEL TE WARM, ; WACHT RIEP MICHA, ;IK ZEG DAT IK WIND WIL, DAAR WAS HET AL, EERST EEN LEKKERE ZACHTE WIND , MAAR DIE WERD HARDER EN HARDER.ALS WILDEN RENDE DE KINDEREN ACHTER HUN KLEREN AAN , ; SNEL RIEP MICHA WE MOETEN ZE WEER AANTREKKEN, ;WACHT RIEP FLEUR IK VRAAG OM DE WINTER, DAAR WAS HET AL, HET BEGON ZACHTJES TE SNEEUWEN. ;WAT MOOI,WE GAAN SNEEUWBALLEN GOOIEN DAT IS LEUK, MAAR WAT WERDEN ZE KOUD, ; NEE RIEP MICHA, DIT IS OOK NIET LEKKER MEER. FLEUR EN NOA BEGONNEN ZACHTJES TE HUILEN. ; WAREN WE NU MAAR TEVREDEN GEWEEST RIEP MICHA. ; WACHT IK PROBEER HET WEERMANNETJE TERUG TE ROEPEN, ; W ILT U TERUG KOMEN WEER MANNETJE WIJ WILLEN GRAAG DAT U HET WEER REGELT. ; WIJ VINDEN HET NIET LEUK MEER.. ; HET WEERMANNETJE HAD ALLES ZITTEN BEKIJKEN, ZE HEBBEN HUN LESJE GELEERD, IK ZAL ZE MAAR WEER HELPEN, EN DAAR WAS HIJ WEER, ; ZO IK DENK DAT JULLIE NU WEL WETEN DAT GEWONE MENSEN HET WEER NIET KUNNEN REGELEN. EN ZACHTJES VIEL ER WEER LEKKERE ZACHTE REGEN OP HUN NEER, ; DANK U WEL RIEPEN ZE, GELUKKIG ALLES WAS WEER NORMAAL. EN MICHA DACHT, DAT WAS WEL EEN AVONTUUR, ALS IK DAT AAN IEMAND VERTEL DAN GELOVEN ZE MIJ NIET!