|   Ik ging naar het tehuis waar moeder leefde. Het was een mooi gebouw, dat zeker En in de sierlijke tuinen geurde de lente Het licht van jeugd en leven  * Binnen rook ik het verval van verschrompelde lichamen van aftakelende geheugens die vergeefs zochten naar begrip in een eindeloze, eenzame leegte  * Toen zag ik haar, onherkenbaar verdord Haar bloedloze, magere handen plukten aan de lakens van het ledikant de laatste tijd haar enige verblijf *  Het was de vrouw die mijn baarde Ooit een schitterende pianiste Schepper van rotstuinen, bloemenpracht De alomtegenwoordigheid in ons huis *  Zij leek mij zo verloren nu In haar ogen was het vuur gedoofd haar blik dwaalde weg zonder mij te zien als ontwaarde zij reeds de stille zee des doods... * Bijlagen:http://youtu.be/AiuC_CaObbI
 
 
 |