Voor m'n poëzie kan je terecht bij Pp. Naam van het Weblog: Ik kan niet schrijven zoals jij leest ...
12-07-2006
Doodslag ...
Doodslag ...
Neen. Niet ik, maar zij. De overmoedigen, de roekelozen. Ik ben geen moordenaar. Zij zijn zelfmoordterroristen.
Ik sluit me op. Zonder me af van de hitte en het licht. Zij dringen binnen. Door een open venster.Op een voorzichtige kier. Brommen de stilte stuk in vliegende cirkels. Opdringerig, uitdagend.
Ik kan niet rusten, vooraleer de rust is terug gekeerd. Ze trekken lussen rond m'n hoofd. Verjagen m'n gedachten. Halen primitieve driften uit hun slaap.
Mijn wraak is zoet, m'n wapen zacht. Een vaatdoek. Klaar voor de was. Ze voelen de spanning. Trekken zich tactisch terug. De vijand is geslepen. Waar zitten ze verscholen?
Ik verlaat m'n stellingen. Maar mobiliseer m'n aandacht. Straks vermorzel ik ze. Met behendige kracht. O, vermetele vlieg. Jij, ééndagskind. Waarom maak jij van mij een moordenaar?
Je zal je mondhoeken krullen, je wenkbrauwen optrekken, je voorhoofd rimpelen ... Al naargelang de lichaamstaal die je spreekt. En ik zal je begrijpen. Want jij denkt vanuit de armoede van je overvloed (*). De vanzelfsprekendheid. Ik schrijf je vanuit de soberheid van het gemis en de rijkdom van het verlangen.
Een leeg kopje. Het blijft daar staan. Zonder nut. Zonder reden. Voor een buitenstaander. Voor een toevallige passant zelfs hinderlijk slordig. Een getuige van luiheid. Misschien zelfs een bewijs van gebrek aan hygiëne. Maar toch laat ik het daar onaangetast op tafel. Geledigd en gevuld.
Voor mij staat er meer dan een kopje. Binnenin bruingedroogd als gebarsten aarde. Buiten blank als een lelie. Ovaal als een krimpende maan.
Het bewaart geduldig een herinnering. Aan de avond voordien. Als ik passeer dan zie ik iemand zitten. Een beeld. Geraakt door vingers. Gekust door een mond. Een vol kopje zonder koffie.
Pp
(*) Voetnoot. Beste lezer, mijn woorden zijn geen vakbondsafgevaardigden van de Waarheid. Lees hen bijgevolg nooit als een aanklacht, een bezetting of staking van gedachten. Ik tracht alleen woorden als papavers te vinden. Ik durf ze zelfs geen klaprozen te noemen. Ze staan daar gewoon langs de kant van mijn leven. Mooi te wezen. Clochards de luxe. Tot iemand ze bekijkt ... en mee naar huis neemt...
Heb jij je nooit afgevraagd waarvan het komt? Die onbewingbare dwang om geruisloze gedachten in je hoofd om te zetten tot gedrukte letters. Vertalende vingers. Visuele transcendentie.
Vastgeklonken op papier. Als gevangenen. Blauwwit plunje. Woorden zichtbaar geboren. Ze liggen daar weerloos. Te kijk voor iedere vreemde lezer. Gluren naar gedachten van een ander. Voyeur. Zomaar. Gratuit.
Dat dacht ik vanmorgen toen ik begon aan een nieuwe turf
van Sándor Márai: "Kentering van een huwelijk". Wat een titel. Zo vol als een boek. Zo leeg als de eenzaamheid.
Geef toe, nooit zoiets in je eigen hoofd gedacht? Zo'n titel bijvoorbeeld. En hoe zag je dat dan?
Waarom schrijf ik "zag"? Kun je 'zien' in je "gedachten"? Of 'hoor' jij ze? Ik kan je gedachten lezen. Tja, soms zegt men dat wel. Als je lichaam taal spreekt. Als een open boek. Zelfs in kleur. Rood worden.
Geloof me, het is soms moeilijk wonen in mijn hoofd. Als je door dit soort gedachten al geplaagd wordt op een slaperige ochtend. Confrontatie van die denker en die schrijver op de harde schijf van z'n hersenen.
Gesloten? Toch nog even het gordijntje weg schuiven ...
De pen van gisteren in de inktpot van vandaag.
Er zijn ouderen die blijven kleven aan het verleden. De geur van gisteren. Ze ruiken een beetje naar heimwee. Hun gedachten gedrapeerd over "toen".
'Vroeger' is hun houvast, hun credo en hun bijbel. 'Later' kan enkel bestaan uit de schaduw van wat ooit was. De religie van de nostalgie. Herinnering waarin het steeds herfst is.
Zelf tracht ik 'het' eerder te laten inslapen. Ik ben een priester van het heden. Vandaag is mijn tabernakel. Zonder het altaar van het verleden te vergeten.
Dàt ondervind ik bij het schrijven, maar ook bij het lezen. Een auteur van de vorige eeuw kan me nog net boeien. Als hij van na de oorlog is. Maar daarvoor verlies ik contact. Ben ik niet meer compatibel.
Je merkt het aan mijn zinnen. Kort. Niet altijd versierd met een werkwoord. Of onderwerp. Geen hoofdzinnen meer met bijzinnen als obligate ornamenten. Dan nog liever: één woord dat een zin vervangt.
Lieve lezer-es, dit is geen pleidooi, noch een verdediging pro domo. Gewoon een vaststelling. Voor mezelf. Een verhitte introspectie. Wat doe je immers met deze onbarmhartige temperaturen?
Gisteren deed ik "Een schitterend gebrek" van Arthur Japin dicht. Een schitterend boek. Daarin vertelt Lucia, een geliefde van Giacomo Casanova, haar tragische liefde. Heerlijke hedendaagse taal voor een oud verhaal. Lucia spreekt de lezer aan in de ik-vorm en de tegenwoordige tijd.
Vandaag ben ik begonnen aan "Gloed" van Sándor Márai . Bezongen en bejubeld. Ik heb het er wat moeilijk mee. Toch de eerste hoofdstukken. Lange zinnen, Overbodige beschrijvingen.
Het verhaal loopt in de derde persoon. En is geschreven in de verleden tijd. Voor mij dus afstandelijker. Het gaat over de vriendschap van twee mannen.
Maar toegegeven, ik word nieuwsgieriger naarmate de pagina's stijgen.
Hopelijk nog een frisse nacht. En laat je commentaren maar los.
uvi
Met een toemaatje :
Leeslint van verlangen
Als een wilde rozelaar zou ik me willen ranken rondom het blauwe raam van je bedauwde ogen.
Letters zou ik bloeien als vingers aan je handen en woorden om te stoeien in de takken van je haren.
Maan en nacht, bewakers van begeerte, zou ik kronkelend verleiden om mij met hun bleke stralen langoureus op jouw bed te spreiden.
Een kop als een herfstbui. Meer nog. Hij is de herfst. Gereïncarneerde melancholie van de grandeur. Een rebelse dandy op retour. Een jongetje uit een godvergeten dorp. Gedoopt tot grand seigneur.
Hij frazelt phrases. Een zin is te modaal voor hem. Je hoort hem denken in exquise woorden. Een kwakje dédain gekruld rondom z'n lippen, prevelt hij bellettrie.
Graag gepoederd met wat Franse sjiek. Savoir-vivre en courtoisie. Gestileerd op een bedje van Nederlands accent. Ah, dat andere journaille met de geborneerdheid van Vlaamse reuzen. Konijn met pruimen. Hugo, un gourmand van hopscheuten en patrijs. Aristocraat tot in hersens en nieren.
Hugo. Ooit wereldburger van een krant. Kent zijn wereld. Le beau monde. Brussel met het aplomb van een atomium. Amper rechtgekropen uit de klei van boerenkloten. Paris. Hugo prefereert de hoge hakken van de Eifeltoren. De sierlijkheid van een libelle. BV avant la lettre. Zijn pen draagt une pochette. Dat andere crapuulje wroet in het trouvaille van het plebs.
Hugo mocht ooit de pollepel in de soep van Brigitte Bardot roeren. Jawel, als een Vlaamse primitief zijn kwast op het canvas van de erotiek. Hugo mag 'ons en wij' zeggen tegen die andere Hugo. Een mop in het West-Vlaams. De ultieme hallucinatie. Ach, goden onder elkaar die al eens van de Oympos dalen. Met het amechtig gemak van heren van stand op leeftijd. Hugo savoureert de afdronk van het leven. Plus-que-parfait, un passé composé.
misschien word ik ooit nog de allenige lezer van mezelf. Schrijver en lezer in één persoon. Er ontbreekt nog een derde. Om goddelijk te zijn.
Maar ik ben al *god in het diepst van mijn gedachten*. Dank je wel, Willem Kloos. Nu nog de hemel. Liefst op aarde.
Taal: het lichaam van de ziel. Het huis waarin ze woont. Riant met vele kamers. Wat eclectisch van stijl.
Soms bourgeois barok. Uitbundig exuberant. Dan weer sober. Behangen met schroom. Schuchter schuifelend. Pudeur als deur naar de lezer. Maar steeds belle. Bellettrie. Als aspiratie.
Troost van de Schoonheid. Een amechtig verlangen. Maar omgord met de bescheidenheid van de Twijfel. Wars van de arrogantie van het literaire Axioma.
Gedacht en geordend. Gekleed en gedeeld. Gesproken. Als een lokroep. Geschreven. Gedrenkt in inkt op een meanderende bedding van papier.
Lichaamstaal. Zonder woorden. Met gesloten mond of geloken ogen. Weifelende vingers. Labiele lippen. Maar steeds taal.
Een droogje en een natje. Stofzuiger en dweil. Een beurt van vier verdiepingen. Snap je de toestand van mijn adem nu?
Ach, wat doet een mens op dinsdag? Een ochtend zonder haar stem.¨t Is wennen.
¨Jij kunt carrière maken via de telefoon¨, zeg ik haar al eens lachend. Dan wordt ze boos. Ze vindt dat dit niet past in mijn mond. Een wonde in haar taalgevoel.
Zij eist een exquise toon in mijn taal. Zij weet tenslotte ook dat de Taal mijn Minnares is...
Eindelijk. De essentie. Schrijven en lezen. Ontroeren en ontroerd worden.
Ik heb gevraagd om me defintief te bannen van het Forum. Ce noeud de vipères.
Ik doe het voor mezelf. Zelfprotectie. Ik kwets me te fel. Ga dood aan mezelf. Zij die me kennen, weten wat ik bedoel. Hoe écht het is.
De virtuele wereld is inderdaad een kopie van de échte. Misschien nog genadelozer. Want onzichtbaar, zonder mimiek en zo gemakkelijk als een toetsenbord. Niet gehinderd door scrupules met een snelheid van 512 Kbps.
Gedaan met die onweerstaanbare drang om te gaan kijken. En de Don Quichote uit te hangen. De geslachtofferde(n) moet(en) zichzelf maar redden. Zelfredzaamheid met de techniek waarover hij/zij beschikt.
Ik kies voor de lankmoedigheid. De stilte van wit gekoesterd door blauw. Schoonheid. Welke definitie ze ook mint.
Een schrijver is maar zo goed als zijn lezer. Ik reken op jou.
Onder de titel: *Aarde in de verte* schrijft Gerard Bodifée, ondermeer dit:
"De aarde is een stofje in een baan om de zon. De zon is een ster van bescheiden formaat, maar toch groot genoeg om 1,3 miljoen aardbollen te kunnen bevatten. Nog andere planeten wentelen rond de zon, sommige aanzienlijk groter dan de aarde, zoals Jupiter, maar naast de zon zijn het allemaal kruimels."
Op dat stofje aarde, leven ongeveer een zes miljard mensen. En als ik Willem Kloos mag geloven dan zijn die allemaal "god in het diepst van hun gedachten".
Het is dan ook wellicht "normaal" dat er al eens godsdienstoorlogen uitbreken.
Toen ik zondagnamiddag naar moeder stapte, tokkelde wat bevroren regen op mijn zwarte paraplu. In mij zong het verlangen naar schoonheid.
Langs de muren van de tijd en het begijnhof dwarrelden eeuwen door mijn hoofd. Micros. Macros. Schepper en schepsel.
En ik hoorde het lied van de regen die hardop ervan droomde sneeuw te worden.
Toen ik 's avonds terugkeerde was die droom werkelijkheid geworden. De avond hulde zich in witte schoonheid. Hij werd lieflijk en zacht.
Nu dat stofje nog, droomde ik stilletjes onder de vlokken.
Het is weer voorbij ... gedichtendag. Schrijvers, ik noem ze graag de mijnwerkers van het woord. En wat zijn dichters dan? Beeldhouwers, diamantbewerkers?
Woorden. Ah, zonder hen geen leven. Teder als een streling. Een pluim op papier. Of beitelhard, kerven in steen. Maar raken, doen ze. Ze kruipen in je hoofd. Nestelen zich in je geheugen.
Vanochtend lieten ze me bibberen. Van angst. Een artikel in Knack. Het ultieme rampscenario.
*In werkelijkheid is de meest destructieve nucleaire aanval die waarbij de bom geen doel raakt, maar opzettelijk tot ontploffing wordt gebracht in de hogere atmosfeer. Wanneer dat gebeurt, riskeert een heel continent in duisternis gehuld te worden.*
*mama, mama, mag het licht aan op de gang?* (Stef Bos, uit: Is dit nu later?)
Ik heb niet verder durven lezen. Woorden, ze maken me bang. Als de dood.
En waarom? Mozart stierf 35 jaar, 10 maanden en 9 dagen jong. Ik ben bijna 65 jaar oud. De Alzheimerbom ontplofte in het hoofd van mijn zus toen ze nog maar 55 was.
De avond is wit. Vakantie valt zomaar uit de lucht. De straatverlichting helpt de vlokjes veilig landen.
Achter verlichte vensters treuren kerstbomen, gebukt onder de beschaving van gekleurde lampjes. Ik begrijp hun heimwee. Het verlangen naar wortels en een mantel sneeuw .
Wat de mens zelf niet meer vermag, moet het kerstdecorum camoufleren. Vrede en verdraagzaamheid. Verpakt in lege dozen. Verveling weggepinkt door een sluier Watt.
Ah, wat een luxe: de ijzige wind die je bijt. Poedersneeuw tot in je zakken. Geen mens in de dreef. Geen weer om een hond door te jagen.
De sneeuwregen plakt in mijn baard. Bevriest op mijn pet. Kleeft in mijn sjaal. Ik lijk een wandelende sneeuwman.
Wat een onbeschaamd genot. Afzien terwijl het niet moet. En zelf beslissen wanneer het stopt. Decadent Spartaans.
Toch blij dat ik het deed. Nog even voelen hoe het vroeger was. Toen het nog moest...
In het roerloze gebied tussen avond en nacht, dwaal ik. Een dwaallichtje. Tussen het moeras van mijn gedachten. Zin en onzin. Leven en dood.
Lezer en schrijver. En de pijnlijke onafscheidelijke relatie. Het kan een symbiose zijn. Maar ook een prikkeldraad van papier. Een daad van verzet. Agressie of apathie.
Maar ze kunnen niet zonder elkaar. Hoe bouw je een brug van begrip? Even moest ik mijn toetsenbord aanraken vooraleer ik mijn bed omarm.