'k Geniet met dankbaarheid de zachte dagen En de geleidelijke gang der weken, Waarin geen stoot de teed're rust komt breken, Geen winterleed de najaarsstilte plagen.
'k Hoor nòg in 't hout der woudduif innig klagen, En dool gelukkig langs de bocht'ge beken, En in mijzelve loop ik zacht te spreken Bij schoon herdenkens weeld'rig welbehagen.
'k Doorleef het alles weer, de stille weg, Omgroeid met wazig-blauwe slee, de heg, Waardoor zich 't rood gestip van vruchtjes wond;
Ik treed weer in gedachten langs de grond, Waar stapklank zich in 't fulpig gras verloor, Doorgroefd van 't diepe, zwarte wagenspoor.
De meeuwen scheren langs 't verlaten strand, Hun witte buikjes glimmen even op, En nederwaarts gestrekt met spitse kop, Zo laten zij zich vallen op het zand.
De najaarsstilte ligt al over 't land, Het bos vergoot zijn loof, als drop na drop Van bloedend blad vervloot, wijl groene knop Zich zwellend zette aan ronde takkenrand.
De zee is eenzaam, slechts een vage schim Van zeilend schip staat tegen lichte kim, En gaat, nauw-merkbaar glijdend, zacht vooruit.
De zee lacht zilvergrijs getint, Met zoet bekoren van een spelend kind, Zacht boezemdeinend als een blanke bruid.
De mist, uit zilverpeerlen als geweven, laat in de rozige uchtendschemering, de helling langs der grauwe heuvelkling, zijn golvend waas naar 't Westen toe verzweven.
Ter kimme heeft, uit donzen wemeling, een rozewolk heur gouden wiek geheven. Door 't dorre hout, waarin de druplen beven, schiet de eerste schicht zijn schelle schittering.
En sidrend beuren slanke populieren zich op uit kille dauw, die langs de vliet in flarden zijn sluier af laat slieren.
Geen leeuwrik orgelt er een morgenlied; op loden vleuglen schijnt de stilt te hangen; slechts in de verte ruist de zee haar zangen...
De zon bestraalt het rosse beukengoud, Dat in het water glanst met felle pracht, En beukenstammen in licht-grijze dracht Verheffen schitt'rende armen boven 't woud.
Zie hoe de wolkeloze hemel blauwt, En door 't verwelkend takkenweefsel lacht, En zomerdromen weer to brengen tracht, Beloften, o hoe gaarne nog vertrouwd!
Maar 't vreemd geheimvol-stille van den tijd, Der voog'len zwijgen en de diepe rust, Die als een angst beklemmend alles sust,
Doen voelen dat een macht'ge wordt verbeid, Die langzaam nadert, en de vlammendos Verniet'gen zal van 't nu nog pralend bos.
Hoe helderder licht, hoe duisterder. Hoe duisterder hoe meer sterren. Hoe meer sterren hoe groter heelal. Hoe groter heelal, hoe leger. Hoe leger, hoe stiller. Hoe stiller, hoe nader het midden. Hoe nader het midden, hoe meer leven. Hoe meer leven, hoe sterker hart. Hoe sterker hart, hoe aardser. Hoe aardser, hoe verder van het midden. Hoe verder van het midden hoe duisterder. Hoe duisterder, hoe dichter bij de zon. Donker en licht, aarde en hemel is één.
Zij zijn voor sterven en vergaan geboren, zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was. Maar schrok, en hoorde dreunen in mijn oren: wat is u zelve, ijdel mens, beschoren, zo kort als gij hier wandelt bij de rozen op het gras?
Je leest ze van dag tot dag En van week tot week Soms zijn er mensen Die in het leven Zoeken naar een ander Ja, men wil dat graag in de levenswandel Het missen van een bekende Dat lijkt soms het einde Maar het leven is gegeven Om te zoeken niet naar wat op aarde is gegeven Maar wat dient tot het eeuwige leven
Een gedicht van Henriëtte Roland-Holst van der Schalk 1869-1952
De herfst
De herfst talmt nog tussen de blauwe lande' en buigt over ze met zegenende groet, als warmte hangt lang over avondstranden of vreugde nazingt in een klaar gemoed.
Zijn heldre, toch gedempte zegeningen, doordrenken het hart met zó zoete kracht, dat het de last der allerzwaarste dingen voelt slinken tot veerlichte vracht.
De ziel, bevrijd van angsten, rekt haar leden: zij ademt lichter, immers zij vertrouwt: zij buigt zich heen over haar eigen vrede als naar een hemel, die inwendig blauwt.
Een gedicht van Albert Verwey 1865-1936 Bij de dood van een kind
Zij kwam een poos en zag met open oog De wereld aan. Toen is zij heengegaan. Wij wisten nooit wat haar het meest bewoog.
Soms is het of een kind Verdwaald is naar het leven. Het gaat alsof het zich bezint, En denkt: waar is mijn vroegre huis gebleven? Wie weet of ik het straks niet vind.
Soms schijnt het bij zijn komst alreeds volgroeid. Gelijk een zoete vrucht. Beweegt het schomlend door de voorjaarslucht. De huid is warm, die een rijp bloed doorvloeit. Het sterft, zo weinig nog vermoeid? Maar 't raadsel dat het in zich sloot Was de nabije dood.
Gevallen in de chaos als een vonk, Heeft haar gestalte ons kort bekoord. Een vonk - die weer verslonk. Nu tasten wij naar verf en woord En voeden onze herinnering Met een gedicht of tekening.
Het Graf sprak eens het Roosje aan: - Wat moet er met de dauw gedaan, Waarvan uw blaadjes blinken? - - En gij, hernam het Roosje toen, Wat wilt gij met de doden doen, Die in uw diepte zinken? -
Het Roosje zei: - Ik zal te nacht De dauw, die mij de morgen bracht, Tot honigdruppels menglen! - - En ik, lief Roosje! zei het Graf, De doden, die de Heer mij gaf, Verander ik in Englen.
Naar aanleiding van een krantenartikel over online shoppen Ook zo iets zeg gewoon digitaal winkelen op internet Ja, het is wel iets langer... maar eigen taal blijkt tegenwoordig ook niet meer geschikt voor het internetverhaal Dus ik hanteer gewoon mijn eigen taal!
Online shoppen
De mens heeft geen tijd!
Of wordt gemakzuchtig
en gaat online shoppen
Maar ze vergeten dat de
buren
De pakjes aan moeten
pakken
Een vrachtvervoerder komt
aan de deur
En zon man stel je dan
niet teleur
Je neemt het pakje aan
Maar jij moet steeds naar
de deur gaan
Want er wordt een briefje
afgegeven
En zo komen de buren hun
pakje bij je afhalen
In het andere geval moet
je het brengen
Is dat erg?
Voor een keertje niet
Maar tenslotte ben je geen
leverancier van pakjes
En laten al deze mensen
voor hun eigen zaken zorgen
Wil je online shoppen
Dan moet je wel met werken
stoppen
Zodat je overdag thuis
bent
Ja, ik haat al deze
zogenaamde naastenliefde
Want je wordt zo tot slaaf
gemaakt van je buren
Ja, dat gaat wel wat de
ver
U bent heus mijn slaaf
niet
Maar indirect word je dit
dus wel
De mens vermaakt zich op
internet wel
Alle technologie
Zorgt voor allerlei
waandenkbeelden
Het normale leven is
geheel in de war
En bij menige
internetgebruiker vliegt alles naar zn knar
Want je ziet zoveel
En je denkt dat is
makkelijk
Dat wat ik heb gezien
wordt mijn deel
Maar de buren zien scheel
van de man achter de te bezorgen pakjes
Omdat de mensen houden van
hun internet gemakjes!
De bezorger sprak van de
week
Zo zijn gedachten erover
uit
Hij moest soms wel tien
keer ergens bellen
Om de pakjes af te kunnen geven
Want er was een hele
straat niet thuis
Ik zou ze allemaal
terugsturen
En menigeen moet dan maar
zien
Maar dat ging natuurlijk niet
lukken
Want hij is het depot
En de pakjes komen uit
heel Nederland
Meneer vroeg of ik het
vrachtbriefje wilde ondetekenen
Ja zei ik, maar wat heeft
dat voor mij te betekenen
Een gedicht van W.L. Penning 1841-1924 Volkren-broederbond bevrij 't Mensdom van zijn schande.
Volkren-broederbond bevrij 't Mensdom van zijn schande.
Volkren wensen de' oorlog niet Laat uw Wil beslechten! Wraak- en roemzucht dreige of vlei' - Voert de duivel Heerschappij Als 't hem faalt aan Knechten?
Het Beest treedt in zijn makkers bloed En weet van schrikken noch van mijden, Gelijk het onbedacht gemoed; Al sterft zijn naasten aan zijn zijde, En dat hij ziet een kwade vrucht, Noch geeft hij zich niet op de vlucht.
Gelijk een man, die van verlangen gloeit, om bij zijn vriend te zijn, Die op het land, aan de andre zij des meirs, zijn stille woonplaats heeft; op t zien der zee, die hevig bruist en woedt, Een koude siddring voelt; zijn angstig oog ziet starend op het schip, dat slingrend rijst en daalt; De stormwind giert en snort door t hoge tuig en beukt het dondrend zeil; De stuurman wenkt de man verwint zijn schrik, Hij denkt aan zijne vriend, en stapt gerust in t worstelende schip, En steekt naar de andre zij!
Zo zal ik ook, wanneer de koude hand des doods, mijn boezem drukt, een lichte schrik gevoelen in mijn ziel doch, die verdwijnen zal, In Jezus onze vriend.
0 ! Ik denk zo innig aan je, ik verlang zo innig naar je !... Zeg, voel je 't niet komen, van verre niet komen als geuren van bloemen naar je?
Mijn ziel staat open voor je, mijn armen gaan open voor je... Zeg, voel je 't niet branden, niet tintelend branden, zengezacht op je handen, op je schouder, je lippen, je tanden, op je boezem, op alles van je ?
Zeg, hoor je 't niet gaan door de nacht, aanbruisen tot je door de nacht, niet gaan door de slapende landen als 'n warlwind, die opjaagt de tanden, nu als een juichlied en straks als een klacht?
0! De nacht is zo vol van je..., heel de wereld is vol van je !... 0 ! Kon nu mijn hart tot je gaan of ophouden van te slaan...