God, ik zoek even contact met U. Wil je mij nabij zijn? Geef mij geloof en vertrouwen kracht en volharding zodat ik mij ten volle kan geven aan de opdracht die ik nu mag vervullen. Amen
Kijk maar naar Jezus van Nazareth. Wij zeggen dat Hij op Pasen verrezen is en uit de dood is opgestaan. En wij gedenken en vieren dat over de hele wereld.
Maar hoe zouden wij dat kunnen geloven, als Hij niet reeds tijdens Zijn leven hier op aarde bij voorbaat uit alle denkbare, dagdagelijkse dood was opgestaan?
Zo STOND HIJ OP in de synagoge van zijn geboortedorp Nazareth, om voor te lezen uit de Schrift – dat grandioze visioen over het goede nieuws dat aan de armen wordt gebracht. Uit hoeveel weerstand tegen het riskante bestaan van een profeet is Hij toen niet opgestaan?
Zo STOND HIJ OP uit de slaap, daar in die boot, om de storm op het meer te bedaren. Uit hoeveel vermoeidheid en teleurstelling om hun ongeloof is Hij toen niet overeind gekomen?
Zo STOND HIJ OP van tafel, om Zijn leerlingen de voeten te wassen. Uit hoeveel verzet tegen die moeilijke rol van knecht en dienaar van allen is Hij toen niet losgekomen?
Zo STOND HIJ OP uit zijn gebed in de Hof van Olijven. Of beter: Zijn gebed deed Hem toen opstaan. Al biddend kwam Hij zijn angst voor de dood te boven. Toen reeds, midden in die dood, brak het licht van Pasen in Hem door...
Hij STOND OP, staat er iedere keer. Met het paas-werkwoord. Hij, de Levende, de Opstandige – Hij was dag na dag op Zijn paasbest. Oprecht en rechtop ging Hij ten einde toe de weg van Zijn roeping: ‘... opdat zij leven zouden hebben, en wel in overvloed...’ (Joh. 10,10).
De bisschop van Brugge verwerpt in 'Tertio' een catacombenchristendom. In het Westen krijgen de kerk en het christendom steeds vaker de aanbeveling om zich niet met de uitbouw van de samenleving bezig te houden en zich vooral niet te profileren. De Kesel betoogt dat het christendom zich niet kan veroorloven om meer met de hemel dan met de aarde bezig te zijn. Het geloof handelt wel degelijk over het bestaan hier en nu. Juist het verrijzenisgeloof vestigt daarop onze aandacht. "Mensen die God willen dienen doen dat best door elkaar te dienen. Door elke mens met eerbied en respect te benaderen zoals iedereen zijn eigen broer of zus zou behandelen. Het gaat God ter harte wat er met ons en in deze wereld gebeurt. De kerk wil – vanuit haar geloofsovertuiging – een bijdrage leveren aan de opbouw van een menswaardige samenleving."
‘Houd me niet vast', zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters» en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat hij tegen haar gezegd had.
Christus heeft Duivel en dood voor alle mensen overwonnen, ook voor de mensen die leefden voordat het Kruisoffer werd gebracht. De Kerk leert dat Christus op Stille Zaterdag 'is nedergedaald ter helle'. Alle mensen die vóór het offer van de Kruisdood Rechtvaardig waren geworden, heeft Christus - voorafgaand aan zijn Verrijzenis - bevrijd uit het dodenrijk.
Op de zaterdag na het lijden en sterven aan het kruis, zo verhaalt de Bijbel, gaat er niemand naar het graf, waarin Jezus de dag tevoren is gelegd. Het is immers Sabbat, en ook de Joodse volgelingen van Jezus nemen de sabbatsrust in acht. Wel worden er, op verzoek van de hogepriesters en de Farizeeën, Romeinse wachters bij het graf opgesteld. Zo willen de Joodse leiders voorkomen dat leerlingen van Jezus het lijk stelen om daarna te kunnen beweren dat hij is verrezen.
De schemering gaat beginnen. Zij staan bijeen geschaard waar bleek in het witte linnen hun dode ligt opgebaard.
Nu zijn gelaat en zijn leden gebet en gewassen zijn, nu is hij blank van vrede, nu blijft er geen zweem meer van pijn.
De specerijen geuren. “’t Is tijd”, zegt zacht een stem. Tedere handen beuren de baar en dragen hem
met innig voorzichtige schreden omlaag, de heuvel af. De stille stoet daalt mede naar het nieuwe, koele graf.
Zij dragen hem daar binnen. Als zij, laat, huiswaarts gaan, zien zij met stille zinnen de maan van Pasen staan.
Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder met haar zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala. Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie Hij veel hield, zei Hij tegen zijn moeder: ‘Dat is uw zoon’, en daarna tegen de leerling: ‘Dat is je moeder’. Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.
Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei Hij: ‘Ik heb dorst’. Er stond daar een vat water met azijn, ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond. Nadat Jezus ervan gedronken had zei Hij: ‘Het is volbracht’. Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.
In het Palestina van Jezus’ tijd was het gebruikelijk dat de voeten van de gasten bij hun aankomst werden gewassen. Ze hadden lang gelopen langs stofferige wegen, in open sandalen, en dus was zo’n opfrisbeurt welkom.
Uiteraard was die wasbeurt een taak voor het huispersoneel. Maar er is meer. Vooraleer aan tafel te gaan, waste iedereen ook zijn handen. Dat was niet alleen een vorm van hygiëne zoals bij ons, maar tegelijk ook een spiritueel reinigingsritueel.
Joden doen dat ook voordat ze de tempel betreden. Het is een vorm van zich zuiveren om als een rein mens voor Gods aanschijn te verschijnen.
Dat Jezus, voor het Laatste Avondmaal, de handen en voeten van zijn leerlingen waste, heeft dus een rijke symbolische betekenis.
"Toen Hij hun voeten gewassen had, deed Hij zijn bovenkleed aan en ging weer naar zijn plaats. ‘Begrijpen jullie wat Ik gedaan heb?’ vroeg Hij. ‘Jullie zeggen altijd “Meester” en “Heer” tegen Mij, en terecht, want dat ben Ik ook. Als Ik, jullie Heer en jullie Meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld gegeven; wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.’
“Ik heb jullie een voorbeeld gegeven. Doe zoals Ik heb gedaan.”
Jezus ging tegenover de offerkist zitten en keek hoe de mensen er geld in wierpen. Veel rijken gooiden veel geld in de kist. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide, ter waarde van niet meer dan een cent. Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: 'Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan alle anderen die er geld in hebben gegooid; want die hebben gegeven van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud.'
Toen ik jaren terug in India een huis binnenkwam - vier grijze muren en een groene bank - was het de vrouw des huizes die me eerst de hand drukte. Zij sprak geen Engels en begreep me ook niet, net als ik haar niet begreep. Er was slechts een iets in woning dat schitterde. Om de stilte te breken maakte ik een gemeend compliment met mijn wijksvinger, richting dat 'ding' in het rood. Ze haalde het meteen van de muur en gaf het me. Ik had nog niet door wat ik in handen had toen ze het voor me inpakte. Eens thuisgekomen opende ik het pakje. Het was een verguld Mariabeeldje op een rode achtergrond met vergulde papieren sterren... Het enige wat ze in huis had, en wat nu achter me in mijn bureau hangt!
O Heer, U zei aan de Joden dat zij moesten kijken naar uw werken, als zij uw woorden niet geloofden. Medelijden, vriendelijkheid en moed in mijn leven maken mijn woorden geloofwaardig. Maak dat ik geen verkondiger word van holle woorden. Maak dat mijn leven weerspiegelt wat ik belijd.
God houdt van je!! Heel veel. Heel erg veel. Waarom zou hij niet van je houden? Twijfel je soms aan zijn bestaan? Hij niet aan die van jou, want hij heeft je zelf gemaakt. Jezus roept je! Hij heeft Zijn leven gegeven voor vergeving van jouw zonden. Zoveel houdt Jezus van je, zoveel gelooft hij in jou! Niemand kent je zo goed als hij je kent, met al je slechte maar ook goede eigenschappen. Daarom gunt hij je zo erg Gods genade en vergeving.
Wij bidden U, Heer, voor de christenen in het Oosten, die op vele plaatsen zo zwaar beproefd worden: voor hen die we kennen, voor hen over wie we ons zorgen maken, voor hun gezinnen, hun naasten die daar of hier met een bang hart kijken naar wat hen overkomt. Dat iedereen die invloed heeft op de gebeurtenissen, op het doen respecteren van de mensenrechten, op de keuzes – van welke aard ook - die moeten gemaakt worden, niet onverschillig blijft bij dit lijden.
Wij kunnen slechts liefhebben wanneer wij aanvaard hebben aanvaard te zijn en hoe diepgaander de ervaring hoe groter onze liefde wordt. (Paul Tillich)
Als de hele Kerk de missionaire dynamiek aanneemt, moet zij allen zonder uitzondering bereiken. Maar wie zou zij moeten bevoorrechten? Wanneer men het evangelie leest, komt men een heel duidelijke richtlijn tegen: niet zozeer vrienden en nabije rijken, maar vooral de armen en de zieken, hen die vaak worden veracht en vergeten, hen ‘die het u niet kunnen vergelden’ (Luc.14, 14). Er moeten geen twijfels blijven bestaan, noch houden er verklaringen stand die deze zo duidelijke boodschap verzwakken. Vandaag en altijd ‘zijn de armen de bevoorrechte ontvangers van het evangelie’, en de evangelisatie die belangeloos op hen is gericht is een teken van het Rijk dat Jezus is komen brengen. Men moet zonder omhaal van woorden zeggen dat er een onlosmakelijke band bestaat tussen ons geloof en de armen. Laten wij hen nooit alleen laten.