|
 
Oorlogskruis
Werd toegekend, induvidueel of collectief, vanwege een daad van moed tegenover de vijand. De bijkomende palm op het oorlogskruis werd verleend omwille van " De moed en de toewijding waarvan hij blijk heeft gegeven tijdens zijn lange aanwezigheid aan het front"
3de dag: zondag, 12de mei.
Vroeg uit de “ veren” gaan we vol nieuwsgierige verwachting deze eerste oorlogszondag in.
Er is uitgangsverbod, maar waartoe bestaan troepenverboden tenzij om te overtreden te worden? We moeten immers naar de Heilige Mis, In de St. Baafskerk, een mooi modern kerkje, zit het stampvol en we zijn blij achteraan een staanplaats te vinden, waar we ons, onder de preek, plat op de vloer zetten, “ militairement.” Niemand wordt er om geërgerd, ’t is immers Krieg! Tot ons vermaak zien we er Kapitein- Commandant Kortleven zitten, onze bataljonsoverste. Die zal toch niet uit den “Tempel” drijven,… Hij doet alsof hij ons niet eens zag!
Na de Mis nemen we er nog een paar uurtjes “ verlof” bij. o.a. om bij de kapper onze lelijke baarden van donderdag 9de mei, voor mij is het zelfs van woensdag 8ste mei, kwijt te geraken. En daar hebben we de Hoogmis mee bijgewoond! In de stad komen uit de richting Torhout en Oostende Franse troepen voorbij. Er zijn Bretoenen bij, die ons, meteen “ON LES AURA!” (we hebben ze) doen geloven dat het zal gaan.
In een melkwinkel koop ik een liter lekkere verse melk en beloof, iedere dag terug te komen, zolang we in Brugge liggen.
In ons kasteel ga ik algauw eens op ontdekkingreis uit, te beginnen met de kelder, waar weinig te zien is, vandaar naar boven. Hier doe ik een verblijdende ontdekking. Er staat op de zolder, een waterbak van wel 2000 liter, die echter maar te bereiken is na een flinke klauterpartij over bestoven en spinnenwebben balken. Beneden, tegen de tuinmuur is de perspomp om die bak te vullen. Morgen heel het spul in orde maken: W.C. met spoelstelsel, lavabo met kraantje! Waar kunnen we beter zijn?

De zondagnamiddag verloopt, nog kalmer en eentoniger dan gelijk welke “garnizoenszondag!” Doch met de avond komt er groot nieuws “Parachutisten” zijn waarschijnlijk neergekomen in de omtrek! Groepen worden aangeduid, en in ploegen verdeeld, om er jacht op te maken! Ik moet van 10u tot 2 u met korporaal Vermote en soldaat Petit ( een worstelaar van beroep a.u.b.) over de veldwegen een hele strook grondgebied van Brugge en St. Andries gaat zuiveren van dat “ongedierte”. Wij er op los, geweer in de hand, gereed om al wat verdacht is tot pulver te schieten!
Ik ondervind, naarmate we buiten de stad komen, dat onze “lutteur” misschien wel stalen spieren, maar toch zulk een klein hazenhartje heeft. Hij is, als een hondje, altijd aan mijn zijde. Korporaal Vermote is wat stouter, maar die babbelt van pure opwinding. Plots is er iets dat ons de oren doet spitsen: we komen bij een ander ploeg “ jagers” en die hebben iets of iemand verdachts langs een woning zien sluipen en dan geruisloos door de voordeur verdwijnen. Als dat er geen is ja dan… zou het eigenlijk jammer zijn, zo denken we een beetje. Snelle bevelen worden gegeven op fluistertoon: “Gij hier, gij daar, allen de deur in het oog houden, niet vuren zonder bevel!
“ Met doodsverachting gaan we samen met sergeanten allebei aankloppen en treden dan enkele passen terug, op zij, om de anderen een schietveld te laten! De deur wordt op ons kloppen geopend en een beangst vrouwenwezen glimt zwakjes in het duister, er achter vermoeden we vaag een andere figuur klaarblijkelijk “hij”!- “Is hier niemand binnengekomen mevrouw,”- “ja meneire ’t is mine zeune, die van ’t patronaat kwam!”- “Ha zo”- “de jonge kerel treedt voor, een snuiter van een jaar of 17. Hij staat er bedremmeld bij en als ze nu beiden de duisternis gewoon worden en ziet wat er zoal op hen gericht is, klinkt hun stem wat beverig. Onze “patronaat” komt er met één ferme uitbrander wegens zijn onvoorzichtig sluipen( is die jongen wel “geslopen?”) vanaf -“Slaap wel”- en we zijn weg, een beetje spijt dat het zo koel gewoon, eindigt. We trekken weer elk naar zijn “jachtgebied”
We zijn weldra helemaal te lande en opeens horen we niet veraf, herhaaldelijk hoesten. “Een overeengekomen teken, het kan niet anders”- Petit houdt onmiddellijk stil en korporaal Vermote zegt:” Daar is iemand!” Ik ken echter een beetje dat soort hoesten en zeg, zonder nochtans helemaal juist te weten, wat hoesten:” ’t Is een koe!”- .. ’t Was een paard! Het dier weet niet wat gevaar het gelopen heeft. Was het bij toeval recht op ons komen aangestapt, vooraleer we het konden onderscheiden, dan was het er geweest. Want een paard Zou op ons “Halt of ik vuur!” heel waarschijnlijk wel niet gereageerd hebben! Petit zou misschien algauw gevuurd hebben uit schrik!
We komen op de Oostendse baan en daar bollen Franse legerauto’s het oosten in, met gedoofde lichten. Een er van staat op zij, in het mulle zand. De twee inzittende zijn half ingedommeld. Z zien op als ze ons horen naderen en vragen ons of we zulke en zulke voertuigen niet zagen voorbijrijden.

-Messieurs, nous venons seulement d’ arriver sur la route. Nous avons fait la chasse aux parachutistes”- Meneer we zijn zo juist aangekomen op deze weg. We hebben alleen gejacht op een parachutist! – Ziezo, Fransmannekens, in België, zijn ook nog moedige piotten!
Ze vertellen ons dat ze van St. Omer komen, ze zijn hun eenheid kwijtgeraakt en gaan nu kalmpjes de dag afwachten. Dat is echt Frans onbekommerdheid. “On est perdu, Tant pis! On attendra!-(we zij verloren, ’t is jammer, we wachten) – Korporaal Vermote zegt:” Sergeant, onze soldaten zouden dat zo niet opnemen!”- “ Ik denk van wel jong!” Korporaal Vermote is toch zo ijverig!
We komen, dan thuis met lege “Jachttassen”, maar met volle “patroontassen”, en brengen in het geïmproviseerde bureeltje, verslag uit!:” Niets gezien!”- We zijn blij ons na die nachtelijke expeditie in ons stro te mogen laten neerploffen. Ik droom dien nacht van vreemd geklede venten, gewapend met genoeg schietgerief voor een half peloton!...
|