Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Dus er was vreugde er was gezongen muziek spelen er was zooveel plezier en ik zegde voor mij begint de oorlog voor goed alles is voorbij is mijn man gevallen? ? Leeft hij en elk zegde morgen om 3 uur staan wij op en gaan naar huis, ik zegde we moeten wagten naar mijn broeder we moeten weten hoe het in het dorp is neen we gaan naar huis, hebben wij een huis is het niet in gruis , we gaan al te zamen in de fabriek is ze nog geheel ewel in ’t klooster , betstaat het nog , in de kerk bestaat het nog vroeg ik als aan, laat ons wagten zegde ik , nu alle male op laden pakken maken en vooruit naar Grimbergen, mij kindjes op die kortewagen geladen zoo koud geijseld, als ik bij de boer kwam hij zegde dat ventje zal niet overleven hij is bijna versteven en zo mager zoo teeder enfin we gingen, er waren nu geen soldaten mede die zegden die mensen moeten hier binnen me stonden alleen, we zien als maar soldaten, soldaten van wat volk zeide gij vroeg ik eerste saseur tweede ssaeur , geen derde sarseurs waarom vraagt gij dat zegde er een omdat mijn man soldat is,, soldat is soldat neemt een ander soldat, dus ik werd bespot
25 wij waren maar enkele uren weder op ons stroo al met eens al die mensen, zegden we gaan naar Moen terug nu ’t was zondag me zaten in de mis de priester zegt de belgen komen van Aalts de belgse soldaten de helden waar gaan ze tegen met muziek alle sosietijden natuurlijk we stonden te kijken ik zag een bende peerdevolk en ze hadden in hun handen een schaar ik zegde tegen een wat doet gij met die schaar, ewel zegt hij wij hebben een lijst van vrouwen die moeten hun haar afgesneden woorden, en ik hoorde seffens kom maar eens in dit straatje en ze sloegen gans het huis en meubels kapot en die vrouwen liepen op zolder maar het hielp niet in eenige oogenblikken was hun haar afgeknipt en haar en kamen vloog op straat ik ben alzoo in twee straten meegesleurd geweest met de massa van volk die daarnaar stonden te kijken van die mensen die hun haar afgeknipt wierden door die soldaten, ik zag t’hans andere soldaten saseurs te voet ik zegde tegen een kook van waar zijde gij van Moescroen, waar is mijn man, hij was vroeger bij de derde saseurs en nu is hij bij de kannoniers,’t is niet waar zegde hij de sasseurs was is nog sasseur dus er kwam een jongen soldat ’t huis van Vilvoorde hij kwam van de tram van Brussel de mensen namen hem vast en ze droegen hem in zijn huis binnen triomf
24 met mijn broeder gaan vragen of boer ging mede gaan met mijn broeder naar huis, wij klopten daaraan die poorte t’en drie van de morgen die boer was nu zoo ziek van de griep, hij vroeg aan mijn broeder neem mijn zoon mede hij was misschien 15 jaar draag hem goed zorg, en die boer zegde als ik kan naar huis komen mogen die kinderen en oude mensen en pakken op onze wagen geladen worden en ik moest de kortewagen voeren zonder pakken zulle, nu die mensen vertrokken naar huis en ik naar Vilvoorde. Ze gingen om ons komen de die weg waren, nu we trokken naar Schaarbeke een wandeling om te kijken wat de soldaten agter geladen hadden op de treins en wagons er was daar volk, volk ik ging ook kijken en ik zag daar een wagon met kante glazen ik dagt wat dat ze mede nemen al met eens,, een schot , wat is ik was weg zulle op de baan naar Vilvoorde Ik zegde ik ben bang in al die hutsepot we gingen terug naar Vilvoorde en s’ avonds en nog vele dagen was er ontploffing in de statie in Schaarbeke, nu we waren
23 Van Moen en Mechelen ik en mijn broeder gingen mede ’t was een lange kalsijde en soldaten en soldaten ’t was moeilijk wij te voet en langs ons altijd soldaten als wij aan de Mechesel poort kwamen ik zag daar een boer met een wagen die uit die poort kwam het was een man van ons gemeente ik zegde waar ga gij naartoe naar mijn huis de oorlog is gedaan het hangt uit gij zult het kunnen lezen den 11ste November 1918 is de wapenstilsand zegde hij gij, kunt denken wat dat was, zeere door Mechelse poort ja er hing daar een papier met de wapenstilstand seffens in de cinema zaal zatten de Moense mensen en die kinderen van mijn broeder en allen kwamen bij ons en ze zegden er is al veel volk van ons parogie weg naar ons parogie ja zegden ze seffens van waar komt gij van Vilvoorde o we gaan mede naar huis we slapen een nagt in Vilvoorde en s’ morgens vroeg met 7 mannen waren we weg op reis, ik ging mede van Vilvoorde naar Grimbergen want Vandeburi waren van een jeugd vriendinne van Liza Maroy mede gaan wonen naar Grimbergen en ik ging mede
22 Ik was die dagen vergeet agtig want de vrouw van mijn broeder die in ’t jaar 1916 gestorven was in den ouderdom van 32 jaar, die vrouwe was maar twee dagen begraven in Maxemzele (Mazenzele) die vrouw was maar 32 jaar ze had 4 kinderen ik en mijn broeder hadden naar die begraving geweest van Aalst naar Maxenzeel te voet dat is niet gemakelijk en ’t is zo triestig die kleine kinderen met een stijfvader agterlaten droevig hé en alzoo waren wij in Opwijk op Allerheiligen . S’’ anderdaags s’ morgens weder op reis naar Mechtem, Wolvertem Vilvoorde ‘t was verre zulle langs kalseiden t’ was donker als we aankwamen, de wagens wierden afgeladen in een klein fabriekske ’t was donker en het regende als alles afgeladen was kwam iemand zeggen alles opladen en weg naar ‘t gildenhuis Vilvoorde, nu we geraakten daar en elk kreeg wat stroo en elk plaseerde hem in een hoek want er waren daar veel huisgezinnen al in die zaal dus ieder familie maakte een groepje, we waren daar een tijdje en op een dag ze zegden een parogiaan zegde ga gij mede die wees kinderen van u broeder zijn met de vlugters
21 wij binnen bij Rimbout en we woonden en sliepen in een schoon hovenbuur ons boeren zegden we gaan niet verder, en al die mensen die in de zelfde straat hadden van ons vlugtelingen bin genomen dus we waren er heel goed, maar de zelfden nagt kregen wij al de spaanse griep zegden ze we waren erg ziek en me kregen medecijn van een dokteur de ziekte duurde niet lang, in alle geval we waren ingeschreven in Moorsel om soep en eten te halen, dat was zeker omtrend een uur gangs om soep te halen ik en mijn broeder een ketel en ik een schorte op gevuld met brood en we moesten nu en dan ons zetten van flauwte met die griep en zoo geladen, we geroohten tog bij onze boer en de wagens stonden gereed bespannen met de peerden en wij seffens op de wagens en weder weg zulle vooruit er was gevaar voor de peerden en mans volk en alzoo vooruit naar Moorsel Baerdeghem Opwijk in de tap geslapen het luidde ’s morgens ik zegde wat is er nu te doen in de kerk ’t is Allerheiligen zegden ze en alzoo blijven wij hier nog deez dag ook
20 Edelare geslapen in t’ klooster ‘sanderdaags de 2 soldaten om 9 uur om ons naar Matter St Conelus Oorbeke Segelsem Michelbeke Geslapen Vanwaembeke op zolder ’s anderdaags om 9 uur de twee soldaten om ons naar Maria Oudenhove Erwetegem Steenhuize bij een boer in de schuure,. DenderhouttehemVandevelde kamer boven geslapen, al de vlugtelingen moesten bijeen blijven in een fabriek in Aalst die twee soldaten moesten ons tot in een fabriek in Aalst brengen
Maar wij hadden 2 boeren bij ons iedere boer 2 groote wagens mede en die wagens waren bespannen met peerden en die boeren diervan naar die fabriek in Aalst niet gaan ze waren bevreesd dat de peerden gingen gepakt zijn van het duist leger en alzoo reden wij tot buiten Alast ’t was dan goeverment gebied en wij kwamen uit Etappen gebied of kont gebied we zaten nu op ons eigen we hadden geen soldaten meer mede, we vroegen plaats bij een boer op laatste boordje van Aalst, maar de poort was gesloten en we moesten zoo vragen en vragen om op het hof te geraken de mensen waren bang van ons,, tog gerakten
19 het voor berd weg en ze namen mijn koffer en ze zetten ze op de wagen en ze zetten mijn oude moeder en nog 2 oude buurvrouwen en de oude vader van die boer en ze moesten al op koffer zitten die oude mensen kunnen niet te voetweg. En die kleine kinderen wel 15 moesten ook op die wagen en ik zelf moest bij de kinderen zitten om die kinderen te letten dat ze niet zouden afvallen Ik had een soort kanasiaire aan mijn schouder hangen en er was brood in en wat breedsel en een broodmes, en ons mede reizigers en de voetgangers met hun kortewagen kwamen nu en dan een stuk brood vragen als ze honger hadden en alzoo waren we op reis er zat niemendal in mijn koffer want ik wist niet dat ik die koffer ging kunnen mede nemen, had ik dat geweten ik ging ze vol stoppen met ons noodige kleren, maar ik kon ze niet voeren ik had mijn 2 kinderen enfin we waren op reis van Moen naar Bossuit Autrijve Slaphie Ruie Berghem geslapen in de schuur bij Deraedt om 9 uur waren de soldaten daar weder om ons , weg naar Melden Leupegem
18 De 16de Oktober 1918 kwamen twee duitse soldaten om 9 uur s’ morgens en ze zegden ge moet hier weg er mag hier niemand blijven, waar zijn die mans personen ze moeten allen mede gaan met vrouw en kinders, maar het mansvolkwas weg Ze waren benauwd dat ze gingen naar Duitsland gaan er waren geburen die mij zelve zegden ga niet mede met de soldaten ik zegde ik heb liefst te gehoorzamen aan de soldaten ik weet niet wat hier moet gebeuren en alzoo ik en mijn 2 kinderen oude moeder en zuster gingen voort, mijn oudste broeder die nevens ons woonde vlugte al zijn meubels weg en als de soldten zegde’t is negen uur mijn broeder was weg en zijn vrouwe was nog in huis en ze wilde ook in de rigting van haar man die soldat zijde allen moeten mede met ons we zijn het gekommandeert en alzoo was die vrouw en vijf kinderen mede met ons, zonder haar man eenige minuten van ons huis was een boerenhof er stonden daar twee wagens geladen met eten en meubels van die boer, die twee soldaten deden van een wagen
17 we mogten niets bijons hebben niets s’morgens op 5 uur notte sap met alve snee droog brood, t’twaalf s’noens een assiet soep s’avonds 5 uur choerapen met met krokus en dit was ons eten slapen op een zak van 1 man ik dagt dat er steen in zatten ik had een schoonzuster die meid was in Kortrijk ik heb haar eerst gaan zeggen dat ik naar ’t gevang ging en ze bezorgde mij brood vlees chocolat ik had beter eten dan t’ huis, maar ik kon daar niet rusten, men zegde als aan we zullen nog moeten vlugten en ik dagt moesten zijn nu vlugten waar zal moeder zuster en kinderen zijn, nu de zes dagen waren weg en wij weg uit Kortrijk zu zeere naar huis t’ was gelijk loopen dat we deden, nu de mensenzegden die in t’ kot gezeten hebben zullen stem regt hebben , en waarschijnlijk de vrouwen hadden vroger geen stem regt en ’t hans wel, nu we werken en verzugten en verlangden als aan voort , Nu we waren weder op reis met ons zessen vrouwen , met chicorijpoier en als we t’huis kwamen negen uur van den avond mijn moeder en zuster zegde gij moogt naar de plaatse gaan agter ons rantsoen, voor dertien fr per man 13 f per man wat gebeurd er nu, ik heb nu geen goeste twintig minuten verre 13 f per man zoovele geld, ik ga niet s’anderdag om 3 uur s’morgens vlugten.
16 neen mijnheer, we hebben niets mede we gingen nog maar juist gaan vragen agter kolen hij reed weg naar het dorp wij mogten agter hem naar zijn burau agter ons kaart het liep daar al vol met duiske soldaten we kregen ons kaart terug enkele dagen nadien kregen we een brief van de champetter wat hebt gij nu gedaan zegt hij; ik en mijn schoonzuster vertrokken te voete naar het groot gevang naarKortrijk het groot gevang selle 7 trek ze maar binnen voor 6 dagen ieder ik en sus we zatten er met 4 mensen in we mogten betalen 20 mark, ieder er stond daar een duitse soldat 20 mark betalen zegt hij tegen mij ik zegde ik heb geen geld wat doet doet u man hij is aan tfront en ik heb 2 kinderen gij hebt peerden zwijnen koeien ik zegde ik heb niets mijn schoonzuster zegde ik heb geen geld we mosten op de koer gaan zitten van ’t stadhuis totda al de processen afgewezen waren we trokken dan wel met 10 mensen 2en2 en 2soldaten aldoor percelle straatje weg naar t’gevang ik zegde mijn man zoude mij nu moeten zien gaan gevang is weg er is geen meer in kortrijk.
15En die duits schreef ons op voor smokkelaars ik weende ik zegde mijn man is aan het front ik heb twee kleine kinderen een oude moeder en een zuster er is niets aan te doen ik moet mijn pligt doen peisde dat hij dat zegde ik was bang dat ik een maand ging moeten in ‘tkot zitten ik dierf niet meer smokkelen, die kamerat van mij ging als aan voort ze heeft niemand meer gezien van duist Nu ik had een tijd te voren al gepakt geweest voor smokkelen, er waren geen kolen we kregen nu en dan wat hout de boomen wierden uitgedaan op de progie en dat wierd verdielt en verkogt aan de mensen van on progie ik moest altijd mede om ons rantsoen en nu opeens mijn broeder zegt mijn schoonzuster heeft bij ons geweest er zijn daar kolen te krijgen maar wij mogten van ons progie niet gaan en die schoonzuster woonde nu een maal op een andere progie mijn broeder zegde als ik gepakt ben ik zal in duitsland gesteken zijn ik zegde ik wil gaan als u vrouw mede ga want als ik gepakt ben, ik zoude niet geern alleen zijn bij die soldaten, we gingen ik en mijn schoonzuster dat was misschien twintig minuten dat wij op die ander gemeente gegaan waren een Duits soldat u kaart ge zijt smokkelaars !!
14Er waren geen kolen om vuur te maken ik woonde voort bij mijn moeder en ik had een huis kunnen uren enkele meters van het huis van mijn schoon vader en nevens de deur van mijn getrouwde broeder en bij dit huis was er een honderd en alf land bij en alzoo kost ik met hulp van mijn broeder dat land bezaaien en beplanten en we hadden tog weder wat aardappelen en koorn, mijn gebuurinne zegt willen we met wat eieren naar Herseau gaan we kunnen ze daar duur verkopen ja zoo gezeid zoo gedaan s’morgens op om 3 uur met die zak, met gootjes onder de kleren 6 eitjes al voren en 6 eitjes al agter te voete naar Herssaux we bragten daar eenige bolletjes twijn mede eenige meters goeds en nu gingen eieren gaan kopen en we verkogten die meters goeds en twijn we waren marchan ik en Juliet, maar misschien 6 keeren die voyage en als we omtrend de statie te Hersaux waren t’ was daar een groene plaate soldat en mede moesten wij in een huis en moesten ons eitjes voorzigtig uitdoen en in een pandertje leggen en we moesten ons eenzelvigheidskaart geven
13 verre met onze kluts we moesten langs een wal met veel water en we gingen op een smal wegeltje op ons kloefjes en we gingen al in een reek al met eens we zagen mijn schoonzuster niet meer beginnen kijken ze lag in de wal we zagen een beetje van haar haar en wij allen a hand en hand tot dat we een ketting waren en we kregen haar mede we moesten niet luide spreken want een beetje verder stonden een wagt een duitse soldat wij moesten met die natte mens naar huis hadde er nog chicorij poeier in die zak geweest me gingen ze niet boven kunnen halen zule Ik had een geheele zwarte schorte aan met mauwen plooien al voren een riem rond die schort ik zegde aan mijn schoonzuster als wij al een alve uur verder waren ik kan u zoo niet zien gaan laat ons hier in dit huis vragen of we daar mogen mijn kleren deelen doe gij die natte van u lichaam en ik geef u den elft van de mijne we hingen die natte op een stok en weg waren wij ik zegde er is niemand die het ziet dat gij geen hemd aan hebt maar mijn schoonzuster heeft 8 dagen in bed gelegen ze was ziek van verschieten zulle ze heeft niet meer kunnen mede gaan!!
12 de oorlog bleef duren elk smokkelde in ’t begin van die oorlog kwamen mensen vragen mogen we hier eten brengen we woonden over de vaart als het over het water was het was uit het gevaar wilt u een standplaats geven gij kunt veel geld verdienen ik zegde neen zulle ons eigen eten weg sleven neen nooit! Nu die oorloog hoelang nog, ik en mijn 2 getrouwd broers zegden we zijn doodarm willen wij wat koren kopen en ook halen over de vaart ja ik ging mede enkele geburen en mijn broers elk een kluts als wij 2 uur gegaan hadden we zetten ons we konden niet meer binst dat we daar zatten wierd er geschoten naar smokkelaars een alve uur verder lagen er twee doden over de brug te slavie Slafie over de schelde brug dat was ons eerste uitstap we zegden het is gedaan we makten ons een zak met gotjes en vulden het op met graan en met zes of zeven vrouwen gingen wij binst den dag agter koorn die zak hing onder ons kleeren, na eenige keren we kregen iets ander in de kop we vulden ons op met chicorij pooier we moesten maar een uur
11 In maart 1915 kreeg ik een brief van mijn man van agter het front hoe is het met u laat iets weten met mij ga het goed ik hoop van u het zelfde na lijden komt verblijden ik moest voor dit briefje 5f betalen om te ontvangen eenige dagen daarna schreeft ik weder we hebben nu een meisje in volle gezondheid en ons oudste zoontje groet zeere alles goed mogt gij rap ’t huis komen weer 5fr om dat te verzenden nog een tijd nadien nog een briefje ontvangen weder 5 fr om te ontvangen en 5 om terug te sturen ik kreeg een portret van mijn man en ’t hans was het uit met schrijven geen nieuws nu ik werkte uit al mijn kragt op een hof ik moest op een groot stuk land pemen rapen gans alleen en ik dagt soms wat zoude ik gelukkig zijn moest mijn man opeens op mijn schouder kloppen en zeggen vrouw ik ben terug en moest hij t’hans een schoon werk vinden aan de post of iets aan de staat en dat ze nu tegen ons mijnheer en madam moesten zeggen. Nu altijd maar dat zelfde werk altijd zulk slegt brood en kosten hard en binste pap breedsel was bloeme geroerd vlees 100 gram per week geel vet zwijne vlees Wilson zulk geel smout uit kisten opgevuld met Wilson amerika
10 Nu einde oktober thans einde 30 november 1914 wierd er mijn dogtertje geboren ik bleef bij mijn moeder en ik wierd bij moeter en meter goed verzorgd elkeen kwam en zegde gij zijt gelukkig eerste een zoontje en nu een meisje t’is waar t(is zoo schoon en mijn vraag was waar blijft vader ik hoorde maar onder dag en nagt schieten altijd maar die rommel en gedruin en altijd maar mijn man is aan de ijzer alzoo schieten er zal daar geen mens overschieten allen zullen doodgeschoten worden. Nu er viel niet te treuren niets aan de doen ik en mijn 2 kindertjes een oude moeder en een zuster van mij we moeten eten dus we waren een lange tijd dat wij niet ontvingen van geld ik werkte in de fabriek maar de fabrieken vielen stil na een tijd ging ik bij een boer gaan werken ik kreeg mijn eten en 75 centiemen van 8 uur tot s’avonds drie getien op een dag, als het eens een geheele dag werken was kreeg ik 1 frank, na verscheiden keeren gevraagd te hebben om geld te krijgen van mijn spaarboekje van die 900frank zegden ze mij het is u man die dit geld kan krijgen gij zijn vrouw kunt er niets van hebben na eenige maanden kreeg ik soldaten geld 0,25fr per dag voor ieder kind en voor mij ik denk 0,50fr ik weet niet heel juist Nu alles kwam zoo duur zoo duur!
9 er is overal vergif aan die soldaten ze waren onze vijand mijn man was aan de ijzer en die soldat sliepen in mijn juis, er was nu een die zegde gemoet niet bang zijn van ons 4t zijn maar de engelsen die u zouden u handen afkappen Mijn broeder kwam bij ons goeden avond zeggen er was een soldat die mijn broeder een glas genever deed drinken. Die genever was zeer straf de tranen kwamen in de oogen van mijn broeder ik zegde tegen morgen vroeg zijt gij dood er is vergif in en zooBevreesd waren wij en die soldat bleef bij ons voor 8 dagen, maar blij dat we waren als ze weg waren. Mijn oudste zoontje kreeg de roode koorts de dokteur kwam en we kregen een stuk papier met de naam roode koorts er op geschreven, om op de deur te hangen de soldaten dierven thans niet binnen komen, maar we lieten maar alsan voort hangen, er was een soldat als hij bij ons binnen kwam die zegde geef mij eens een swiebel ik wist niet wat het was, kom mee buiten zegde hij het wasduister hij haalde een zaklamp te voorschijn ik kende dat niet hij ging in de logting en ik moest mede ik dagt dat hij mij ging doden en alsan een swiebel ik zag dat er vlees in die vleesdoos zat ik liep om een ajuin en dat was een swiebel onthoud het mijn leven lang , die soldaten gingen naar de pomp ieder kommetje gaan spoelen zij waren bang van mij en ik van hun ook.