Wat brengt een al bij al niet zo slecht mens ertoe om afschuwelijke dingen te verrichten? Er is de aanleg van het temperament; er zijn de omstandigheden: wat meer dan enige andere motivatie ook de demonen naar boven haalt zijn de ervaringen van onmacht onmacht leidt ofwel tot angst ofwel tot agressie en beide reacties vertrekken volgens de neodarwinisten vanuit het zelfde neurologisch centrum: het reptielenbewustzijn (Piet Vroon) dat in de hersenstam of hypothalamus wordt gesitueerd. Dit centrum onttrekt zich het sterkst aan de controle van de reflectie die in de hersenschors is opgeslagen. De fundamentele vraag voor opvoeding en beschaving is dan ook hoe men de energie die uit deze onderste neurologische lagen vertrekt, kan sturen of beheersen. Met Marx ben je ervan overtuigd dat de voorwaarden tot beschaafd gedrag in de eerste plaats buiten de mens moeten gezocht en dat precies die economische en sociale omstandigheden bij voorrang moeten worden aangepakt wil men tot enige vooruitgang komen in ethische zin. Over het algemeen zijn beschaafde burgers mensen die met geweld meer te verliezen hebben dan te winnen, pas wanneer dit opportunisme weg valt of door passies wordt uitgeschakeld, komen het individu en de groep tot misdadigheid. Demagogen sturen dit opportunisme naar een misbegrepen eigenbelang: massas en enkelingen gaan over tot gewelddadigheid omdat ze denken of voelen dat hun belang samenvalt met dat van de demagogen. Achteraf wordt de rekening opgemaakt en zegt de massa: wir haben es nicht gewusst of gaat zich te buiten aan wraak; in het beste geval ontstaat een zekere redelijkheid, worden verzoeningscommissies opgericht, amnestie wordt verleend of zoenoffers worden geplengd. Zonder enige vorm van veiligheid en vertrouwen in de omgevingsfactoren is een duurzame beschaving onmogelijk. Dit is jouw interpretatie van het axioma van Marx dat de economie de onderbouw is van de cultuur, de materie als noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de geest.
Het christendom spreekt over medelijden, zelf verkies je de boeddhistische term mededogen, al besef je dat het in de praktijk vaak op mede- lijden, lijden om de andere, samen met de andere, neerkomt. Maar lijden is een negatieve term, mededogen een positieve: lijden maakt triest, mededogen stemt mild. Het ene vertroebelt de blik met tranen, het andere doet ons inzien dat wij allemaal falen en dat we met dat menselijk tekort zullen moeten leren leven. We moeten dus leren te vergeven, niet alleen de anderen maar ook en in de eerste plaats onszelf. Een mens kan als mens niet blijven functioneren door zichzelf constant op de korrel te nemen zomin als door zichzelf voortdurend te bewieroken. Geluk en tevredenheid zijn als permanente toestand onwaardig: wie over de grenzen van het eigen ego kijkt kan niet permanent tevreden of gelukkig zijn; maar geobsedeerd zijn door het eigen falen of door het wereldleed is zelfdestructief: niemand kan zich staande houden zonder momenten of periodes van tevredenheid of geluk. Medelijden en mededogen doen allebei het hoofd buigen: er is een overmacht aan negatieve krachten, rampzaligheden die eigen aan het leven zijn en andere die door de boosaardige natuur van de mens extra worden veroorzaakt en dus vermijdbaar zijn. Wat de verlichte Amerikanen (Galbraith?) noemen the compassionate society is het tegendeel van de huidige dictatuur van het neoliberale marktdenken: niet het recht van de sterkste, de meest begaafde of meest avontuurlijke prevaleert, maar de ontferming over de kansarmen, minder begaafden etc Maar nogmaals: medelijden doet de mond vertrekken in de neerwaartse hoeken van de treurnis, terwijl het mededogen de mondhoeken optilt tot de glimlach, niet de glimlach van de lichtzinnigheid maar die vande tederheid: laten we zacht zijn voor elkaar want het leven is een onduldbare pijn, schreef de nu vergeten Nederlandse filosoof Ton Lemaire in de jaren 60. En Albert Camus zag in zijn beroemde essay zelfs Sisyphus met de glimlach zijn berg weer aflopen: het rotsblok was hem alweer ontsnapt, maar Sisyphus was gekomen tot het geduld, tot een inzicht in het schone van de onvermijdelijkheid, tot een haast moederlijk hoofdschudden om de halsstarrigheid van de zwaartekracht. En hij begon aan zijn zoveelste beklimming.