Anton Coolen, een danklied xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
- bij Dorp aan de rivier -
een duurbaar boek, je las
doorheen het voorgoed voorbije
dankbaar om het vertoeven
bij karekiet en wielewaal
ijsschollen speelden tikkertje
in een gure winter, een golfslag
ging gekleed in schubben van zilver
heiligenschijn, jouw silhouet
op de dauw een moeder verborg
haar gezicht, getekend door
de doodzonde van het vlees
uiteraard de grienden, de pluimen
van een rietkraag, uiterwaarden
afgebiesd met ruis in populier
molenaarsknechten werden
opgeknoopt door een onzichtbare
hand, een stroper verloor
zijn strikken, werd bezocht
door een zwervende droom:
een lichaam dat neerligt
als een zandweg bij volle maan,
verdwijnt naar de einder
duurbaar de dokter en zijn
stervende vrouw voor wie
gebeden wordt in kerk en kroeg
terwijl het klooster leeg loopt
en kaarsen brandt langs de rivier
(in het spooklicht van een stormlantaarn
ziet de zoon zijn vader, over diens
schouder een witte pop die moeder was:
haar lichaam toevertrouwd aan eigen
tuin, zand verhuist naar gewijde grond)
je las deze verhalen dankbaar,
liep mee over de stroom toen
hij stolde, voer mee met het veer
hier ben je thuis, hier moet je
vertoeven: in de verbeelding
van een verleden waar doven
horen met de zintuigen van een hond
dankbaar om het dorp dat je
hebt verlaten, in verbeelding
keer je weer: alleen in
verbeelding is het voor
eeuwig wat het was
|