Met ma naast mijn wiegje op 1 december 1957.
12 oktober 58 op de arm van pa op de wereldtentoonstelling te Brussel.
-----------------------------------------------------------------------------------------------
2. Te klein voor kattekwaad.
Hoewel bomma, mama en ik in t midden van de stad woonden kon ik toch op straat spelen met de buurkinderen. Er was toen haast nog geen verkeer. De kinderen van alle leeftijden - jongens en meisjes - speelden toen samen, ik was jammer genoeg met afstand de jongste en dus ook de kleinste. Een van de favoriete spelletjes was elastiekspringen. XML:NAMESPACE PREFIX = O />
Twee kinderen spanden een lange lus van onderbroeken-elastiek rond hun enkels, ze gingen twee meter uit mekaar staan, zodat de rek strak rond hun vier benen getrokken werd en hij een grote rechthoek vormde. Het derde kind moest dan volgens bepaalde regels in die elastiek springen en zo trachten met zijn benen de moeilijkste figuren met die elastieken band te vormen. Ging het mis dan zat ge hopeloos met uw enkels in die elastiek verwikkeld. Ging het nog misser dan lagen we met een bloedneus op de plavuizen.
We haalden bij momenten halsbrekende toeren uit en toch overleefden we dat allemaal. Ik denk dat er in deze tijd speciale verzekeringen zouden afgesloten worden als kinderen zon spelletjes zouden willen spelen. J
Uren heb ik stoeiend op straat doorgebracht met Erikske van den beenhouwer, Jacques-ske van de radiowinkel en Monique-ske van den boekwinkel.
We speelden met de hoelahoep of de diabolo, sprongen in touwtjes, trokken met krijt een hinkelpark op de stoep, we gingen door de ramen van de buren naar binnen gluren of we deden bellekentrek. Spijtiggenoeg was ik te klein en moesten ze mij altijd optillen. Een nadeel van mijn korte beentjes was ook dat ik altijd de laatste was om weg te kunnen vluchten na de misdaad. Dus meestal werd ik gegrepen, maar ontsnapten we allemaal aan de straf omdat ze alleen t kleintje maar te pakken hadden gekregen.
Ons ma was eigenlijk niet zo gelukkig met al dat kinder-kattekwaad en zeker niet met mijn vriendschap met Erikske van den beenhouwer. Dat had er waarschijnlijk ook mee te maken dat die jongen zo graag touwtje sprong en altijd meisjesschoentjes droeg. In die periode waren houten blokskes met hakjes in de mode. Liefst met een gouden riempje. Het was in onze buurt de typische meisjes-rage (in zoverre dat ge in die tijd al van rages kon spreken natuurlijk.) Maar dat 8-jarig Erikske liep dus ook op zon meisjesklompjes rond en ons ma vond dat maar niks. Wat ik totaal niet begreep want ik vond dat hij daar best mooi mee stond. Jaren later heb ik mij ook nog wel eens afgevraagd wat Erikske van den beenhouwer momenteel aan zijn voeten zou dragen, maar toentertijd kon ik me daar echt geen zorgen over maken. J
Jammergenoeg ging die onbezorgde tijd helaas voorbij toen ma het idee kreeg om me naar de papschool te sturen.
Op een dag bracht ze me weg naar een heel triest en groot gebouw. Ik werd daar afgeleverd met een pakske boterhammen en overgegeven aan een stuurse, strenge non. Het was een combinatie van kleuterschool en lagere school en ik was bij de kleinsten van de bende. Ze nam me mee naar binnen, en van wat er daar gebeurd is weet ik niks meer. Het heeft me een totale black-out opgeleverd. A ja, wat wilt ge, al die in t zwart geklede nonnen, een mens zou van minder een black-out krijgen! Het enige dat ik nog weet was dat ik ineens s middags hulpeloos en hopeloos verloren in een grote, vies ruikende refter zat, met mijn druppende neus en lekkende ogen over mijn gesloten pakske boterhammen gebogen. Het rook er naar zweet en oud eten. Alles was er grijs en bruin. En de nonnen zwart. Het was een verschrikking. Ik was uit mijn kleurige kinderwereld gedropt in een slechte zwart-wit-film.
De tegenstelling van mij als klein boelleke op een lekker zacht kussen op tafel tussen ma en bomma, en hier nu als vierjarige in die lawaaitoestand, van God en Klein Pierke verlaten, had niet groter kunnen zijn.
Na een halve dag tranen met tuiten te gehuild te hebben is ons ma me daar terug komen buiten halen. Gelukkig zei de non dat het nog te vroeg voor mij was, kreeg ik uitstel van executie, en kon ik nog een half jaar ontsnappen aan de kleuterschool.
Maar uitstel is geen afstel. Aan de échte papschool was geen ontsnappen aan. Dat lezen jullie wel in de volgende aflevering.
Augustus 1959.
----------------------------------------------------------------------------
3. Ijskoude billetjes en geen brilletjes.
Het volgende schooljaar werd er een echt papschooltje voor mij gezocht. Ik werd verondersteld in de voorbije maanden mijn nare herinneringen aan mijn eerste mislukt schoolavontuur vergeten te zijn. Wat natuurlijk niet het geval was. Toen was ik nog niet aan t dementeren en was mijn geheugen misschien klein maar wel héél betrouwbaar. Tja, er zat ook nog niet zoveel in als nu.
Op t einde van onze straat was een kwalitatief niet zo hoogstaand, maar wel veel gemoedelijker, écht papschooltje.
Het was niet zon ijskoude hel als het vorige ding, maar prettig was het nog niet. Gelukkig waren de nonnekes hier helemaal op kleuters gericht en niet zoals in de vorige school meer geïnteresseerd in de kinderen van de lagere school. Dit waren full-time-kleuternonnen.
De mamas gaven de kinderen in een grote inkomhal af aan de nonnen, en die brachten ons verder naar de klasjes. Die klaslokalen waren best OK. Groot, licht en gezellig. Veel gruwelijker echter waren de toiletten
Ik zie mezelf nog altijd zitten op die mini-toiletjes die allemaal op een rij stonden in een grote betegelde ijskoude kamer met ramen die uitkeken op de speelplaats. We zaten daar allemaal naast mekaar met onze blote kniekes en onze onderbroekskes bengelend op onze voeten te bibberen. Al de neuzen van de "oudejaars" tegen de ramen gedrukt om ons daar als hulpeloze pinguinnekes te zien zitten tot de non langskwam om ons poepeke schoon te vegen en ons broekske terug aan te helpen trekken. Met ons billekes op die koude pot, want volgens mijn herinneringen waren er zelfs geen wc-brillen. En maar wachten... Kak of gene kak.
Toen we in de volgende kleuterklas terecht kwamen en al iets groter en zelfstandiger waren mochten we de individuele toiletjes gebruiken. En die hadden, net als in Myette haar schooltje, van die saloon-klapdeurtjes. Veel meer dan wat afgebladderde vuilgroene houten planken waren het niet... Dus iedereen kon zien welke kniekes en welk onderbroekske daar op dat toiletje zat. Bengelende voetjes, die de grond niet konden raken. Bibberende kniekes want de toiletten stonden aan de rand van de speelplaats in openlucht. En wij ons plaske maar zo lang mogelijk ophouden om toch maar niet naar die toiletjes te moeten... Ik vraag me af hoe onze blaas die tijd overleefd heeft.
In die periode, op mijn 4 jaar dus, zette ik ook mijn eerste stap in de "criminaliteit"!
Maar dat relaas is voor volgende keer!
Juli 1960, ik was toen bijna 3 jaar en mama was 47.
----------------------------------------------------------------------------
4. De eerste stappen in de misdaad.
In de klas werd er voorgelezen en deden we spelletjes. Maar echt heel veel weet ik daar niet meer van. Er was een zuster Coletta (een magere oude), en een zuster Godelieve (een dikke plezante), dat herinner ik me nog wel, en er waren ook enkele kleuterjuffen die wel leuk waren.
Als er iemand jarig was dan kreeg die de hele dag een papieren kroon op zijn hoofd. Het aantal gouden sterretjes dat er op gekleefd was gaf de leeftijd van de jarige aan. Drie, vier of vijf sterren dus. We namen dan voor iedereen koekjes of pralines mee en mochten die uitdelen aan de klasgenootjes. Dat was altijd een fijne dag. Zelfs toen ging de liefde al duidelijk door mijn maag. Wat betreft chocolade dan toch, want boterhammen waren aan mij niet besteed. Maar dat had mijn slimme moeder een ander trukje op gevonden. Dat vernemen jullie in een van de volgende afleveringe wel
Goddank mocht ik onder de middag altijd naar huis. Dus niks geen stinkende refter of plakkerige ingepakte boterhammekes. Op dat punt vond ik wel dat ik een betekenisvolle vooruitgang had gemaakt en was de rest van de dag altijd te overleven.
We brachten er de uren door met knutselen met gekleurde papiertjes en wc-rollen, we tekenden, we plakten, we kleurden en we prikten prentjes uit papier. Echt veel speelgoed was er niet. Behalve
een grote doos met allemaal verschillend gekleurde plastic topjes die we in een karton met gaatjes mochten steken en zo figuurtjes konden vormen. Dat vond ik best plezierig.
Om ons ma gerust te stellen dat er toch af en toe iets leuks aan dat hele papschool-gedoe was besloot ik om zon topje van elke kleur mee naar huis te nemen en die eens aan haar te tonen.
Om 4 uur kwam ons ma me van t schooltje ophalen (het heerlijkste moment van de dag!) en thuisgekomen liet ik haar mijn 7 gekleurde topjes zien. Maar dat pakte verkeerd uit!
Ik bleek gestolen te hebben! Ik had er niet direkt een idee van wat dat woord betekende maar dat werd vlug uitgelegd : ik had iets meegenomen wat niet van mij was en dat was een misdaad en een zonde!
Daar stond ik nu met mijn 7 gekleurde topjes in mijn hand, alwéér te snotteren.
Ons ma droeg me op om die topjes morgen braaf terug in de doos te gaan leggen, en zoiets nooit meer te doen.
Maar ja, ik moest pas de volgende dag terug naar school, dus ik moest nog een volle nacht met die topjes doorbrengen alvorens ik ze terug kon geven
Is me dat een lange nacht geworden. Ik voelde die onooglijke plastic dingetjes branden in de zak van mijn jasje. Stel u voor dat die nonnen s nachts hun plastic toppekes gingen natellen
J
s Morgens kon ik niet rap genoeg op school geraken en was t eerste wat ik deed die vermaledijde klote-dingen (OK, ik zal toen misschien wel in andere termen gedacht hebben, maar ik voelde het al wel zo aan) terug in hun doos te leggen, in de hoop zo mijn zonde en mijn misdaad ongedaan te maken. Van het heilig sacrament dat de biecht noemt had ik toen goddank nog geen besef. Anders was dat er ook zeker nog aan te pas gekomen.
En zo werd mijn mogelijk criminele toekomst dus in de kiem gesmoord
Mei 1963, de krullebol met het ruitjeskleed in 't midden ben ik.
-----------------------------------------------------------------------------------
5. Een dameskransje.
Doordat mijn ma al 45 jaar was toen ze mij kreeg viel ik in de familie zowat overal net tussenin. Mijn nichtjes waren allemaal vijftien of twintig jaar ouder dan ik, en mijn achterneefjes waren nog niet geboren.
Veel speelkameraden in de familie had ik dan ook niet. Dus verwenden bomma en ma mij maar rustig verder, iets wat ik mij graag liet welgevallen. De bompas waren al overleden, dus wast bij ons thuis echt een dameskransje. Mijn pa werkte zes dagen per week lange uren in zijn fabriek in de verre Kempen en kwam alleen in de weekends naar ons, naar t stad. De rest van de week verbleef hij in zijn ouderlijk huis met zijn broers en zijn oude moeder.
Mijn ouders hadden er hun roeping in gevonden om allebei voor hun moeder te blijven zorgen in hun oude dag dus ze hadden een soort van LAT-relatie avant la lettre.
Boven ons woonde een alleenstaande oudere heer en die heb ik dan maar als bompa geadopteerd. Een mens moet toch ook eens een mannelijk individu in zijn kennissenkring opnemen. J
Samen met Nandje zat ik voor de radio en hij draaide altijd de knop wat verder open als er orgelmuziek speelde, want hij was in zijn jeugd orgelbouwer geweest.
t Was een heerlijke surrogaatbompa, maar we hebben niet echt lang plezier aan mekaar kunnen beleven want toen we op een dag terug kwamen van den buiten lag de lieve man dood op onze sofa. Bye bye bompa. Terug alleen vrouwen aan de macht.
Veel mannen waren er dus niet in mijn leven, want Erikske van den beenhouwer, met zijn meisjesschoentjes met hakjes en gouden riempjes, bleef ons ma halsstarrig niet tot het mannelijk deel van de wereld rekenen.
De laatste geliefde man in mijn leven die overschoot, en die ik haast dagelijks zag, was Den Dikke, waar we s avonds een crème-glace-ke voor 1 frank gingen kopen. Ja, als alle mannen in mijn leven zo tof en gul waren geweest als Den Dikke
Maar kom, dat zijn geen jeugdherinneringen meer, nu lopen we vooruit op de zaken. J
Huisdieren hadden we niet. Zelfs geen gecastreerde kater. Op school waren er alleen nonnen. Ook een soort van vrouwen blijkbaar. En het regiment achterneefjes dat ik later zou krijgen zat nog allemaal in het zaadcel-stadium. Vandaar waarschijnlijk dat ik niet graag met poppen speelde (die waren toen ik klein was allemaal vrouwelijk) en ik konstant een regiment beren rond mij had die allemaal jongensnamen hadden.
Jim (gevonden op straat. Ooit purper geweest, éénogig, met een loshangend been, en intens vuil. Maar ik wou hem niet meer loslaten eens ik hem opgeraapt had. Dus ons ma heeft hem noodgedwongen gewassen en toen ik hem aan de waslijn vond, aan zijn oren opgehangen, was t kot efkes te klein en heb ik mijn sirene danig opengezet bij t zien van zon gruwelijke dierenmishandeling), Wim (ook gevonden en gewassen), Kring (ja, ik weet het, een bangelijke naam voor een beer. Hij was begonnen als een schone witte pluchen beer die ik van onze pa kreeg bij een Vogelmarkt-bezoek, maar het duurde niet lang of hij zag ook grauw-grijs)), Jerry (een gele plastieken, in de kelder gevonden. Wel makkelijk te wassen), Bimbo (een heel kleintje dat ik van ons ma gekregen had. Een kleintje, omdat ons ma een zuinige was), Dadi (op klasuitstap naar Dadizele gekocht met mijn drinkgeld en veel ruzie voor die geldverkwisting gekregen), en tot slot Berber (nee, geen Marokkaanse beer maar een doodgewone rode plastieken die eigenlijk bij een Zoo hoorde, maar de rest van de dieren interesseerde me niet).
Ja, toen waren de mannen in mijn leven nog vrijwel allemaal virtueel. Niet slecht eigenlijk, want ge hadt er op die manier ook weinig last van, en ge kon ze makkelijk naar uw hand zetten, of tijdelijk in de kast deponeren als ge uw aandacht aan iets anders wou schenken. Probeer dat maar eens met een échte man te doen. J
Al de vrolijke voorvaderen die ik niet gekend heb...
Gezellig verzameld op een hotelterrasje in Luxemburg rond 1900.
------------------------------------------------------------------------------------------------------
Poseren bij de fotograaf... en 't was dan nog niet eens met mijn eigen beer! Vandaar ook linksonder die mysterieuze hand die de beer tegen me aandrukt.
Ik wou die niet zelf vasthouden aangezien hij toch niet van mij was.
"Als ik niet met mijn eigen kapotte vondeling-beer op uw foto mag
dan met die sjieke nep-beer van u ook niet!
Hou hem dan maar zelf vast!"
--------------------
Net geen jaar oud en ze trachten mij alweer te bedotten :
"Maar nee, dat is mijn beer niet!
Luister hé fotgraaf, ik vind hem wel schoon moet ik zeggen.
Dus ik wil er wel mee poseren, op voorwaarde dat ik hem mag houden..."
------------------
Enkele jaren later weer van 't zelfde.
Sta ik daar wéér in mijn handen met de pop van de fotograaf omdat
"zo'n groot meisje toch niet meer met beertjes speelt zeker!"
"OK, we doen 't op uw manier, meneer de fotograaf.
Maar denk eraan : géén beer, géén glimlach!"
----------------------------------------------------------------------------
6. Mijn eerste dt-fout.
In die tijd kreeg je bij sommige producten Artis-, Familia-, Historia-, Jacques- en Meurisse-punten. Artis was leuk. Daar kreeg ik dierenprenten voor die ik zelf in een boek mocht kleven. Historia was maar niks want dat waren sepia-kleurige prentjes met fotos van Ken uw Land en Ken uw Volk. Doodsaaie prentjes vond ik dat op mijn leeftijd.
De twee laatsten echter, dát waren pas interessante punten voor mij!!! Die konden omgeruild worden tegen chocolade of, als ge genoeg punten hadt, zelfs tegen een doos van de heerlijkste pralines
Ik vergeet hun smaak nooit meer!
We moesten kilometers stappen om de bijeengespaarde verpakkingen van de chocoladerepen aan t fabriek af te gaan geven, maar dat was nu eens een wandeling waar ik echt plezier aan beleefde. Niet zomaar wat zinloos rondstappen maar een wandeling met een doel! En wélk doel dan nog : pralines!!! Op de koop toe zaten die dan nog verpakt in een blikken doos waarop de snuiten van de koning en de koningen gedrukt stonden! In kleur dan nog wel! Een ideale doos om later uw schildergerief in op te bergen.
Maar buiten die punten en chocolade-omslagen verzamelde ons ma ook de Fort-zegeltjes. Die kregen we bij de kruidenier, in de Nopri en in de Sarma. Ik mocht ze altijd in de boekskes plakken. Op de duur hadden we een keukenschuif vol en werd het tijd om ze te gaan inruilen. Dat leek me ook wel een lekker uitje. Voor zóveel zegeltjes moest ge in mijn ogen wel nog wat meer dan één armzalig kofferke pralines kunnen krijgen.
Een bijkomstig detail waarom ik zo naar dit uitje uitkeek was omdat mijn kleine oren, tijdens een gesprek onder volwassenen, hadden opgevangen dat kozijn Paul - de man die later door t leven zou gaan als Baron Paul Buysse - een hoge plaats ging bekleden bij de Fort
Fijn, dus én een mannelijk familielid ontmoeten, das zo eens iets anders, én er bovenop dan nog de baas van de Fort, dus die zou zeker véél pralines geven aan zijn familie.
Wist ik veel dat de Ford-autofabriek iets heel anders was dan de Fort-zegeltjes die ge bij de mayonaisepotten kreeg
Kom, trek uw jasje aan, we gaan de Fort-zegeltjes-boekskes binnen brengen!
En de wandeling met het hogere doel kon beginnen!
Dus kwamen wij met een zak vol zegeltjesboeken in de Fort-winkel. Een mevrouw ging ons verder helpen maar dat zag ik niet zitten. Ik wou en zou door kozijn Paul geholpen worden! Ik bleef dus maar dreinen : Waarom komt de Paul nu niet?! Ik wil de zegeltjes aan de Paul zèlf afgeven!
Waarop ons ma : Zwijg nu toch, die madam hier gaat onze zegeltjes inruilen. Dat komt allemaal wel in orde.
Maar ik bleef maar koppig doorgaan : Nee, niet die madam, ik wil de Paul!!!
Ons ma verloor haar geduld : Wees nu alstublief eens stil, de madam gaat onze koffiemolen uit het magazijn halen en dan gaan we naar huis!
Ja, toen viel ik wel even stil, want wat was dat met die koffiemolen? We gingen hier toch zeker pralines voor onze bonnekes krijgen??? Of niet soms?...
Van puur consternatie had ik blijkbaar gezwegen en toen vroeg ons ma :
En trouwens wie is in godsnaam toch de Paul waar ge zo om zit te zagen?
Awel, onze kozijn, de Paul, waarvan ge tegen de bomma vertelde dat hij zon goede job had gekregen bij de Fort! Die moet hier dan toch de baas zijn?! Ik maakte dus mijn eerste dt-fout nog voor ik kon schrijven... En zo kwam ik er achter dat een D of T op 't einde van een woord in 't leven héél veel verschil kan uitmaken. Iets wat Boron Buysse zeker zal kunnen beamen. :-)
De prentjes van "De Beuckelaer" en "Artis".
----------------------------------------------------------------------------
7. Zwemmende en bezwijmende paarden.
Mijn eerste vakantie voerde ons naar de bossen van Kasterlee. Ik herinner me nog een molen, zandduinen en een speeltuin. Maar vooral mijn pa die in t weekend op bezoek kwam!
7 augustus 1960 met ma aan de molen van Kasterlee.
Tijdens de meeste zomervakanties verbleven we echter twee weken aan zee. In een groot hotel van de ziekenkas, Zon en Zee.
Ma en haar flinke stevige brok in Westende, 19 juni 1959.
Gewapend met een zwemband en een ronde, platte, blauwe doos Nivea trokken ma en ik dagelijks - gesteld dat het eens niet regende - naar t strand. De zwemband was levensgevaarlijk want die was achteraan open, het was in feite een U in plaats van een O. Vooraan stond er een grote paardenkop op die vreselijk in de weg zat als ge wilde zwemmen. Als ik me voorover legde dan plooide de U open, gleed ik langs achter uit die zwemband, blub, kopke onder, en had ik enkel die paardekop nog in mijn handen. En toch heb ik ook dát ding weer overleefd
De doos Nivea was al even zinloos want later bleek dat in die platte dozen totaal geen zonnebeschermingsfactor zat. We verkoolden levend, maar we wisten het gelukkig niet. En dat is ook al veel. J
Juni 1963.
De regendagen waren een pak minder leuk. Het hotel was een groot en kil gebouw en t was er niet bepaald rustig met al die jengelende kinderen. Er moest ook op uur en tijd gegeten worden. Tot onze pa zijn groot afgrijzen. Als hij in de weekends op bezoek kwam voelde hij zich daar altijd op vakantie in de gevangenis. De manier waarop we allemaal voor de gesloten refterdeuren stonden aan te schuiven, alvorens de moeders als een kudde hongerige leeuwinnen met welpen naar binnen stormden om een goed plekje te bemachtingen, deed al zijn grijze haren ten berge rijzen. (Enfin, zijn haren waren dan toch tenminste al op reis.) De mens was altijd heel blij als hij s zondagavonds de hectische zee kon inruilen voor zijn Stille Kempen en s maandags alweer kon gaan werken. Hij liet met liefde en plezier die zogenaamde vakanties aan zich voorbijgaan.
Op een van die regendagen kreeg ik er een cadeautje dat me echt fascineerde.
Het was een paardje dat gemaakt was van veelkleurige cylindervormige kraaltjes die over elastiekjes geregen waren (ik denk dat in die tijd elastiek de grote nieuwe uitvinding moet geweest zijn). Als ge de bodem van het zwarte ronde doosje - waarop het beestje als een soort standbeeldje gemonteerd stond - indrukte, dan viel het paardje in zwijm!!! De rekjes vielen slap en t beest viel in diggelen. Als ge de bodem traag terug losliet dan richtte het kralenpaard zich langzaam terug op! Wónderlijk vond ik dat!
Tijdens een van die verblijven aan zee werd ik moesziek. Mazelen of kinkhoest - of wat dan ook dat kinderen op die leeftijd moeten zien te overleven - en op die veertien dagen transformeerde ik van flinke dikke brok tot panlat. Dus voor mensen met gewichtsproblemen, schaf u een mazel-bacterie aan in de dichtstbijzijnde kindercrèche en laat ze haar werk doen.
Ik ben er de rest van mijn leven - mijn buik buiten beschouwing gelaten - slank door gebleven.
Met ma en bomma, in vrolijk opwapperende strandjurken,
op 't strand van Westende in september 1961.
Twee jaar later en zoals je ziet ben ik een heel pak slanker.
Toen ik iets groter was gingen ma en ik met de trein en de bus naar Luxemburg naar wat ze heel serieus La Petite Suisse noemde, in de hoop dat de bergen daardoor iets groter gingen lijken waarschijnlijk. Maar als ge ooit al fotos van Zwitserland gezien had - La Gránde Suisse veronderstel ik - met zijn majestueuze sneeuwbergen dan was de desillusie wel groot als ge in Luxemburg die kale rotskes zonder sneeuw zag liggen
Toen leerde ik al dat als dingen een tweede naam hebben, dat meestal komt doordat de realiteit niet zo geweldig is.
Desalniettemin was het best een fijne vakantie. Mezelf in al die hollekes van die rotsen verstoppen was heel geestig. Voor mij toch. Alleen spijtig dat er niet veel anders te doen was dan dat gehate wandelen
en dat ons hotel kilometers ver lag van waar de genummerde wandelingen tussen de rotsen begonnen. Ik was altijd al doodmoe alvorens we aan de leuke stukken kwamen. En na de fameuze wandeling tussen de rotsen, kwam dan nog eens die eeuwigdurende wandeling door de veldwegen terug naar het hotel
Gelukkig bleven we ook regelmatig een dag in t hotel en waren daar enkele andere kinderen om mee in de tuin te spelen. Neemt niet weg dat ik na die reis toch de stellige indruk had dat mijn benen wat afgesleten en nog iets korter waren geworden. Voor mij toch liever zwemvakanties dan die overlevingstochten. Dat was van toen af aan voor mij al een uitgemaakte zaak.
Daguitstapje vanuit Luxemburg naar Vianden in Duitsland.
------------------------------------------------------------------------------
8. Ge gaat nóóit groot worden!
Zo graag als ik later zou eten, zo erg haatte ik het als kleuter. Het was voor bomma en ma een ware verzoeking om boterhammen aan mij opgevoerd te kregen. Patatjes en groenten waren geen probleem, maar van vlees en brood had ik een afkeer. Het brood werd al van zijn korstjes ontdaan, werd dik met lekkers belegd, maar niks hielp. Ik had de pest aan boterhammen.
Na mijn onverhoedse afslankkuur aan zee was ik graatmager en daar wou ons ma iets aan doen. Dus er moest en zou flink gegeten worden. Aangezien mijn en haar doel mijlenver van mekaar verwijderd lagen, moest ze slinkse trukjes gebruiken om mij aan t eten te krijgen.
We woonden in een huis dat uitkeek over een lange brede straat die eindigde op een plein met een kerk. Er was dus altijd wel iets te zien. (Al was t maar Erikske van den beenhouwer die met zijn meisjesschoenen aan t touwtje springen was, en op wie ze t zalig vond om kritiek te leveren.)
Dus posteerde ons ma zich op een stoel aan t raam, zette het bord met de stukjes boterham op de vensterbank, nam mij vervolgens op schoot, en begon moedig en vol overgave aan de queeste van het voeden van haar kind.
Ze leidde telkens mijn aandacht van het eten af, wees me op iets interessants dat buiten gebeurde, wachtte tot mijn onvermijdelijke commentaar hierop ging beginnen, en zo vlug mijn mond zich opende propte ze er een stuk boterham in!
Ik was geen kind van kwade wil, dus ik slikte dat zo rap ik kon door om toch maar zo snel mogelijk aan mijn commentaar te kunnen beginnen. Gelukkig voor haar was moeten zwijgen voor mij erger dan moeten eten. Dus op die manier heeft ze toch wel enkele kilos brood in mijn ingewanden kunnen doen verzeilen.
Voor haar was deze onderneming tegelijkertijd een prima training in geduld. Wat ze echt wel kon gebruiken. (Bij ons ma moest alles zo rap vooruitgaan dat op een dag toen ze mij aan t wassen was en een tante binnenkwam die zag hoe ons ma mij inpeperde met dat washandje de vrouw spontaan uitriep: Maar menske toch, ge zijt dat kind niet aan t wassen! Ge zijt dat aan t afslagen!!! Ja, als er in die tijd een carwash of een wasmachine had bestaan had ze mij daar waarschijnlijk ingestoken.)
Maar kom, door deze ietwat ongewone eetpraktijk zijn we dus allebei beter geworden: zij voedde me op door me te leren eten, en ik gaf haar een opvoeding in geduld. En zo hoort dat in t leven. Ouderen kunnen van jongeren ook iets leren. J
Nu troost ik me ermee dat het allemaal nog veel erger had gekund. Stel u voor dat mijn ma in die tijd geweten had hoe ze ganzen gaveerden dan had ze dat waarschijnlijk wel een handig systeem gevonden en mij ook een trechter in de keel geduwd en me zo moddervet gevoerd. Dat zou een ramp geweest zijn, want ik had toen mijn beklag nog niet bij Gaia kunnen gaan doen.
Goed, mijn boterhammen kreeg ik nu toch al binnen, en later zou ze ook nog een geraffineerd systeem uitdokteren om me vlees te laten eten, maar een echte carnivoor heeft ze toch nooit van me kunnen maken. Noch opnieuw het dikkerdje dat ik vóór mijn ziekte was!
9 Oktober 1959, mijn tweede verjaardag, toen nog een flinke dikke brok.
Het verjaardagskado was het wijwatervatje dat je op tafel ziet staan.
Als plezant cadeautje voor een kleuter kan dat tellen nietwaar...
-----------------------------------------------------------------------------------------
9. Aa toe jéé jéé jéé! en de Gèldbalderien.
Thuis stond er zelden muziek op. We hadden alleen een opdraaibare grammofoon en die had samen met de laatste bompa zijn geest gegeven, en de radio speelde meestal enkel als Nandje - mijn beminde surrogaat-bompa - thuis was en naar orgelmuziek luisterde.
Enkel de programmas waarin operettemuziek gedraaid werd of die waarin Joseph Schmidt of Edith Piaf en aanverwanten opdoken werden gretig beluisterd en door ons ma dapper meegekweeld.
Non, rien de rien! Nòòòòòòòòn!!! Je ne regrette rien!!! (OK behalve dan dat ze een ongelukske op de wereld had gezet op haar 45ste - maar dat is een detail - had ze in t leven ook niet veel om spijt van te hebben denk ik. Ons ma was een zalig goedgemutst vrouwmenske.)
Mas en bommas keuze van muziek - of erger nog het operette-gedoe, wat in mijn oren zelfs geen muziek was - was aan mij echt niet besteed. Ik was een kind van de jaren 60.
Bij Erikske van den beenhouwer luisterden ze thuis blijkbaar naar een héél andere post op de radio
Die liep van s ochtends tot s avonds : Aa toe jéé jéé jéé! te krijsen.
Ik vond dat een heel schoon liedje, gemakkelijk ook, en ik jengelde dapper mee.
Ons ma vond de tekst blijkbaar ietwat eigenaardig en ging op de duur toch eens opzoeken wat ik nu in feite een hele dag probeerde te zingen. Toen bleek dat ik onbewust een Beatles-fan geworden was. Aa toe jéé jéé jéé! bleek onze versie van She loves you, yeah, yeah, yeah
te zijn.
Toen ik jaren later door het huis stommelde, vrolijk kwelend van :
Wíe ool lif in de gèldbalderien! Gèldbalderien!! Gèldbalderien!!! heeft het ook een tijdje geduurd eer ze besefte dat de Beatles zo onnozel waren geweest om een liedje te maken over een gele duikboot. Ze vond dat nu toch echt géén onderwerp voor een liedjestekst.
Desalniettemin probeerde ze me heel educatief Gèldbalderien te laten vervangen door Yellow Submarine, maar daar had ik geen boodschap aan want ik kon me toch niet voorstellen wat een duikboot nu juist was, en dus vond ik mijn Gèldbalderien veel geheimzinniger en interessanter.
Jaren later zou ons ma - noodgedwongen - een hevige Beatlesfan (zelfs een Deep Purple- en Pink Floyd-fan!) worden, maar zo ver waren we nog lang niet. (Ja, er is veel tijd en energie gekropen in t opvoeden van mijn moeder, maar t was de moeite waard, want het is echt een schatje geworden. J)
Haar echte Beatles-initatie zou pas beginnen met de Sgt.Peppers-LP, die elke ochtend tijdens t ontbijt gedraaid ging worden zodanig dat mijn aandacht afgeleid was van
mijn boterhammekes, en dat ik die, zo in beslag genomen door de prachtige platenhoes met teksten, onbewust, al lezend en luisterend, binnenspeelde.
De middelen veranderden weliswaar, ze paste zich vlotjes aan aan de tijden, maar haar hogere doel : mij te laten eten, zou ze nooit meer uit het oog verliezen!
Zèlfs niet al moest ze elke ochtend de hele LP, tot net na When Im 64, moeten aanhoren. (Aan de vier laatste nummers kon ze altijd ontsnappen want dan was mijn boterham op en was het tijd om naar school te vertrekken.)
Een zeldzame foto van mijn geliefde surrogaat-bompa "Nandje".
Efteling, september 1962. Ik ben hier bijna 5 jaar oud.